ECLI:NL:RBDHA:2025:19492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
25/4805, 25/4807, 25/4808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv in medische zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2025, worden de beroepen van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op drie bezwaarschriften behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnen voor het beslissen op de bezwaren zijn overschreden. Eiser had op 11 juli 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van beslissingen op bezwaar tegen drie primaire besluiten van het Uwv, die betrekking hadden op de toekenning en wijziging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelt dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de bezwaren, en dat het Uwv een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om tijdig beslissingen te nemen, vooral in gevallen waar medische beoordelingen vereist zijn, en erkent de structurele problemen met het tekort aan verzekeringsartsen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/4805, SGR 25/4807 en SGR 25/4808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het Uwv (gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door het Uwv op drie bezwaarschriften.
SGR 25/4807
1.1.
In het besluit van 26 juni 2024 (het primaire besluit I) heeft het Uwv aan eiser met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Eiser heeft op 5 augustus 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
SGR 25/4808
1.2.
In het eerste besluit van 19 augustus 2024 (het primaire besluit II) heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Wet WIA wordt gewijzigd in een vervolguitkering. Eiser heeft op 4 september 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
SGR 25/4805
1.3.
In het tweede besluit van 19 augustus 2024 (het primaire besluit III) heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Wet WIA wordt gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft op 4 september 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In alle beroepen
1.4.
Eiser heeft op 11 juli 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van beslissingen op bezwaar tegen de primaire besluiten I, II en III.
1.5.
Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijnen om te beslissen op de bezwaren is overschreden. Eiser heeft het Uwv in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het Uwv op respectievelijk 3 februari 2025 (SGR 25/4807) en 3 april 2025 (SGR 25/4808 en SGR 25/4805) zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het Uwv alsnog heeft beslist op de bezwaren. De beroepen zijn daarom gegrond.
3. Het Uwv heeft eenmaal op 4 april 2025 (SGR 25/4807) en tweemaal op 16 juni 2025 (SGR 25/4808 en SGR 25/4805) een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser telkens een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4. Omdat het Uwv nog geen (nieuwe) besluiten heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te gelasten binnen een door de rechtbank te bepalen termijn te beslissen, waarbij volgens hem een termijn van twee maanden redelijk wordt geacht.
4.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijnen zijn overschreden door het tekort aan verzekeringsartsen en de als gevolg daarvan hoge en nog steeds oplopende werkvoorraad.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.4.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt het Uwv een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [2]
4.5.
Indien het Uwv blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Het Uwv krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [3]
5. In de onderhavige beroepen heeft het Uwv in het verweerschrift aangegeven dat de bezwaarschriften met voorrang worden afgehandeld, maar dat nog niet kan worden ingeschat wanneer de beslissingen worden genomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat bekend is wanneer de medische beoordeling zal plaatsvinden. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat het binnen drie weken na die medische beoordeling op alle bezwaren een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. De rechtbank stelt vast dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- in overeenstemming is met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit dossier van dit beleid af te wijken. De rechtbank zal bepalen dat het Uwv in elk beroep een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank heeft de beroepen aangemerkt als zijnde ingediend tegen drie samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Er is daarom eenmaal griffierecht geheven en betaald.
8. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5 voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt in alle zaken het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het Uwv op om uiterlijk binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J. Bronsveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
4.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd.