ECLI:NL:RBDHA:2025:19476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.29348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser met beroep tegen terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Algerijnse eiser behandeld. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, heeft op 28 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 27 juni 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, en heeft tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert.

De rechtbank heeft op 22 september 2025 de zaak behandeld, maar de zitting werd aangehouden omdat de eiser niet tijdig aanwezig kon zijn. Op 22 oktober 2025 is de behandeling voortgezet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De eiser heeft verklaard dat hij in Algerije heeft deelgenomen aan demonstraties van de Hirak-beweging en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, en dat zijn asielmotieven niet geloofwaardig zijn.

De rechtbank wijst erop dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de desertie van de eiser geen asielmotief is, omdat de eiser zelf heeft aangegeven dat dit onderwerp 'klaar' is. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gehandhaafd en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 28 juli 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. [2] Op het verzoek om een voorlopige voorziening zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Omdat eiser buiten zijn macht niet (tijdig) aanwezig kon zijn, is de behandeling van de zaken voor bepaalde tijd aangehouden. Op
22 oktober 2025 is de behandeling van de zaken op zitting voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in Algerije deelgenomen aan demonstraties van de Hirak-beweging. Als gevolg hiervan is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Verder heeft eiser verklaard dat hij is weggelopen tijdens zijn militaire dienstperiode.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende motieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Deelname aan politieke activiteiten en de daaruit voortvloeiende problemen.
Eiser heeft zijn identiteit, nationaliteit en herkomst onvoldoende onderbouwd met identificerende documenten. De minister houdt de door eiser opgegeven nationaliteit en herkomst aan, omdat hij onvoldoende redenen heeft om hieraan te twijfelen. De door eiser gestelde identiteit wordt niet geloofwaardig geacht, vanwege het ontbreken van documenten en omdat eiser wisselende gegevens over zijn naam en geboortedatum heeft verstrekt. De minister acht geloofwaardig dat eiser een politieke overtuiging heeft. Dat eiser heeft deelgenomen aan politieke activiteiten en hij daardoor problemen heeft ondervonden, vindt de minister niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c en e van de Vw. Uit de geloofwaardige (delen van de) asielmotieven en de feiten en omstandigheden blijkt niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel zal hebben bij terugkeer naar Algerije. Ook loopt eiser bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Zienswijze herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank in deze algemene stelling geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Desertie als asielmotief
6. Eiser voert aan dat de minister eisers vlucht uit de Algerijnse militaire dienst ten onrechte niet als asielmotief heeft aangemerkt. Eiser heeft de gevangenisstraf die hij daarvoor kreeg weliswaar uitgezeten, maar de gevolgen van zijn desertie en de daaruit voortvloeiende straf blijven zijn leven ernstig beïnvloeden. In Algerije wordt iemand die de militaire dienst is ontvlucht geweigerd voor overheidsfuncties. Dit kan leiden tot langdurige sociale uitsluiting en het onvermogen om een normaal, stabiel leven op te bouwen. Eiser wijst erop dat de situatie sinds het thematisch ambtsbericht van 2020 (bijgewerkt in 2024) mogelijk veranderd is. De minister had onderzoek moeten doen naar de risico’s die eiser bij terugkeer naar Algerije loopt vanwege het niet vervullen van de dienstplicht.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de desertie niet als asielmotief hoeven aanmerken omdat eiser tijdens het nader gehoor zelf heeft aangegeven dat de dienstweigering geen reden is voor zijn asielaanvraag. Eiser heeft bovendien verklaard dat het onderwerp ‘klaar’ is en dat hij geen problemen heeft met de overheid ten aanzien van de dienstweigering. [3] Eiser heeft niet onderbouwd dat de dienstweigering in zijn geval zal leiden tot langdurige sociale uitsluiting. De minister heeft er terecht op gewezen dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser bij terugkeer vervolgd zal worden, omdat hij zijn straf al heeft uitgezeten. Uit het ambtsbericht 2020 (bijgewerkt in 2024) volgt dat de status van iemand die de dienstplicht ontwijkt of weigert, vervalt nadat een dienstplichtige zijn straf heeft uitgezeten. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser, nadat hij in 2008 een oproep kreeg voor de dienstplicht en in 2011 met verlof is gegaan en niet is teruggekeerd, nog tot 2016 in Algerije heeft verbleven zonder problemen te hebben ondervonden als gevolg van de desertie. Tot slot is van belang dat in juli 2020 werd aangekondigd dat personen vanaf 30 jaar zijn vrijgesteld van de dienstplicht als ze deze nog niet hadden vervuld. Eiser is inmiddels 36 jaar.
Paspoort en documenten
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij geen inspanningen heeft geleverd om zijn paspoort te overleggen en dat zijn verklaring voor het ontbreken daarvan niet afdoende zou zijn. Eiser heeft aangegeven bereid te zijn om zijn paspoort te overleggen. Dat eiser het paspoort nog niet spontaan heeft overgelegd kan niet zonder meer worden opgevat als het ontbreken van inspanning. Verder bevindt het paspoort zich in Frankrijk en zijn de praktische mogelijkheden om het zonder tussenkomst van derden op te vragen, beperkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat inmiddels wordt geprobeerd om een nieuw paspoort te verkrijgen. Eiser is bovendien pas sinds 10 juli 2025 weer uit detentie. Gelet op zijn detentie en het feit dat hij lange tijd niet in het AZC in Den Helder is geweest, vreest eiser dat zijn geboorteakte, militaire boekje en zijn rijbewijs niet zijn bewaard door het COA. Verder betwist eiser de conclusie van de minister dat hij inconsistent zou hebben verklaard over de locatie van zijn paspoort. De verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor in augustus 2024 zijn niet tegenstrijdig maar een verduidelijking van de situatie.
7.1.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven waarom het niet mogelijk was om het paspoort in 2024 uit Frankrijk te laten overkomen. Ook is eiser meermalen in de gelegenheid gesteld om de overige documenten te overleggen. Verder volgt de rechtbank de minister in zijn standpunt dat eiser wisselend heeft verklaard over de locatie van het paspoort. Tijdens het aanmeldgehoor verklaarde eiser dat zijn paspoort op dat moment in Algerije lag [4] terwijl hij in het nader gehoor verklaarde dat zijn paspoort sinds 2021 of 2022 in Frankrijk ligt [5] .
Reden en duur veroordeling
8. Eiser bestrijdt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de duur en reden van zijn veroordeling in Algerije. In de zienswijze heeft hij duidelijk gemaakt dat beide verklaringen in samenhang moeten worden begrepen: zijn arrestatie vond plaats in de context van politieke demonstraties, maar de uiteindelijke aanklacht en veroordeling zijn verzwaard met de afwezigheid en desertie.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet consistent verklaard tijdens de gehoren. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij één jaar heeft vastgezeten vanwege het dragen van een bord tijdens de demonstraties, maar tijdens het nader gehoor verklaart eiser dat hij is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar niet als gevolg van zijn deelname aan de demonstraties. Ter zitting is aangegeven dat de tegenstrijdigheden zijn te verklaren door de emotionele en geïrriteerde reactie van eiser op de (herhaalde) vragen van de minister op dit punt. Wat daar ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee geen verschoonbare reden heeft gegeven voor de inconsistenties in zijn verklaringen.
Het risico op ernstige schade
9. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in Algerije geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] . De minister heeft nagelaten zelf nader onderzoek te doen naar de omstandigheden in detentie en is ook niet ingegaan op de structurele mensenrechtenschendingen in Algerije zoals deze worden gerapporteerd door ngo’s en internationale waarnemers. De minister heeft eiser ten onrechte niet ‘het voordeel van de twijfel’ gegeven. Eisers politieke overtuiging is geloofwaardig geacht en de minister had eisers verklaring dat hij zijn overtuigingen niet publiekelijk heeft geuit uit angst voor repressie in het licht van het Jawo-arrest en de relevante UNHCR-richtlijnen moeten wegen. De minister had onderzoek moeten doen naar de persoonlijke situatie van eiser.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser zijn stellingen dat hij moet vrezen voor een menswaardig bestaan vanwege langdurig verblijf in de gevangenis, een schending van mensenrechten en omdat hij geen vestigingsalternatief heeft, niet heeft onderbouwd. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat eisers asielrelaas in grote lijnen als niet geloofwaardig moet worden beschouwd. Alleen eisers politieke overtuiging is geloofwaardig geacht, zijn deelname aan demonstraties en de daaruit voortvloeiende problemen niet. Eiser heeft verklaard dat hij zijn politieke mening nooit heeft geuit en dat hij zijn mening voor zichzelf wil houden.
Inreisverbod
10. Eiser voert tot slot aan dat het aan hem opgelegde inreisverbod een ernstige inperking van zijn fundamentele rechten vormt, waaronder het recht op vrije verplaatsing zoals vastgelegd in artikel 13 van de UVRM [8] . Er is geen sprake van een bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid en er is dan ook niet aangetoond dat het opleggen van een inreisverbod noodzakelijk is. Het is niet proportioneel in verhouding tot het beoogde doel. De minister stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken, maar laat na om eisers specifieke situatie zorgvuldig te onderzoeken en te motiveren waarom het verbod noodzakelijk en proportioneel is. Eiser wordt door het inreisverbod gescheiden van zijn sociale contacten en de kansen op een stabiele toekomst worden hem ontnomen. Ook heeft de minister niet gemotiveerd waarom een minder ingrijpende maatregel, zoals een kortere duur van het inreisverbod of een uitzonderingsgrond, niet mogelijk zou zijn.
10.1.
De minister stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat eiser niet onderbouwd heeft uitgelegd waarom een inreisverbod ingrijpende gevolgen heeft voor zijn persoonlijke leven, zijn sociale contacten en zijn mogelijkheden om een toekomst in Algerije op te bouwen. De minister heeft op goede gronden overwogen dat het gegeven dat eiser gedurende twee jaar niet kan reizen naar het grondgebied van de lidstaten van de EU, geen bijzondere individuele omstandigheid is die aanleiding geeft om geen inreisverbod op te leggen, noch een disproportionele en onrechtvaardige inperking van het fundamentele recht van eiser om zich vrij te bewegen, zoals vastgelegd in artikel 13 van de UVRM. Omdat is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten is terecht aan hem een inreisverbod opgelegd.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaak NL25.29349.
3.Pag. 11 van het nader gehoor.
4.Pag. 4 van het aanmeldgehoor.
5.Pag. 8 van het nader gehoor.
6.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.