In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Algerijnse eiser behandeld. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, heeft op 28 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 27 juni 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, en heeft tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert.
De rechtbank heeft op 22 september 2025 de zaak behandeld, maar de zitting werd aangehouden omdat de eiser niet tijdig aanwezig kon zijn. Op 22 oktober 2025 is de behandeling voortgezet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De eiser heeft verklaard dat hij in Algerije heeft deelgenomen aan demonstraties van de Hirak-beweging en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, en dat zijn asielmotieven niet geloofwaardig zijn.
De rechtbank wijst erop dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de desertie van de eiser geen asielmotief is, omdat de eiser zelf heeft aangegeven dat dit onderwerp 'klaar' is. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gehandhaafd en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.