In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die op 1 augustus 2025 door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, aan de vader van de minderjarige is gegeven. De kinderrechter overweegt dat de gecertificeerde instelling voldoende heeft gemotiveerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader de schriftelijke aanwijzing naleeft. De vader is afwezig in het leven van de minderjarige en zijn betrokkenheid kan een positieve invloed hebben op haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader correct is opgeroepen, maar niet is verschenen op de zitting. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling, die sinds oktober 2024 bij het gezin betrokken is. De kinderrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de gecertificeerde instelling bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing toe te wijzen, waarbij de vader zich moet houden aan de afspraken die in de aanwijzing zijn opgenomen, in het belang van de minderjarige.