ECLI:NL:RBDHA:2025:1942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.45978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Somalische vreemdeling met vrees voor vervolging door Al-Shabaab en problemen als buitenechtelijk kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvraag van een eiser van Somalische nationaliteit. Eiser vreesde bij terugkeer naar Somalië voor problemen met Al-Shabaab en zijn familie, met name zijn tante en oom, vanwege zijn status als buitenechtelijk kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag had ingediend, die was afgewezen omdat de dreiging van Al-Shabaab als ongeloofwaardig werd beschouwd. In de huidige procedure heeft de rechtbank de nieuwe asielmotieven van eiser beoordeeld, waarbij verweerder de status van eiser als buitenechtelijk kind nu geloofwaardig achtte, maar desondanks geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de problemen die eiser ondervond in het verleden niet van zodanige ernst waren dat bescherming door de Nederlandse overheid noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag door verweerder terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een herbeoordeling van de situatie van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45978

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft op 21 november 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft beroepsgronden ingediend op 28 november 2024 en aangevuld op 2 februari 2025.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigden van partijen.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988.
Op 5 februari 2019 heeft eiser een eerste asielaanvraag ingediend. Samengevat heeft eiser aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2013, na het overlijden van zijn vader in 2011, samen met zijn moeder problemen heeft ondervonden in Mogadishu. Dit kwam doordat hij niet de biologische zoon van zijn vader is. Het huis dat zijn vader naliet en waarin hij met zijn moeder woonde, was mede-eigendom van zijn tante. Omdat hij niet als wettige erfgenaam werd beschouwd, vond zijn tante dat hij geen recht had op de erfenis en eiste zij het huis op. Zijn poging om hiertegen in beroep te gaan mislukte; in plaats daarvan legde de rechtbank hem een geldboete op, met een gevangenisstraf als dreiging bij niet-betaling. Dit gebeurde onder invloed van de machtige echtgenoot van zijn tante, die (destijds) parlementslid was. Ondertussen verspreidde zich in de omgeving het gerucht dat hij een buitenechtelijk kind was, wat ertoe leidde dat hij zijn baan verloor en dreigtelefoontjes ontving van Al-Shabaab. Al-Shabaab eiste dat hij samen met zijn moeder zou verschijnen voor de rechtbank in Tortorow, omdat zij zijn moeder beschuldigden van overspel in het verleden. Daarbij werd hem telefonisch medegedeeld dat de rechtbank zou beslissen over hun lot. Om de ernst van de dreiging te onderstrepen, verschenen twee gewapende Al-Shabaab-leden voor hem.
Vanwege deze situatie besloot hij uit Somalië te vluchten. Bij terugkeer vreest eiser problemen vanuit de samenleving, omdat hij als onwettig kind geen stam heeft die hem kan beschermen, en zijn tante. Eiser vreest vooral voor de dreigingen van Al-Shabaab.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft verweerder deze asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder achtte drie asielmotieven van eiser – te weten: (motief 2) problemen van de Somalische overheid vanwege vermeende valse aangifte tegen zijn tante; (motief 3) uitsluiting en discriminatie omdat eiser een buitenechtelijk kind is; en (motief 4) problemen van de zijde van Al-Shabaab omdat eiser een buitenechtelijk kind is – niet geloofwaardig. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 26 juli 2022, zaaknummer NL21.14888, is het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Op 1 augustus 2023 heeft eiser de opvolgende asielaanvraag ingediend. Ter onderbouwing van de gestelde problemen heeft eiser een uitslag van een DNA-onderzoek overgelegd tussen hem en zijn – in Nederland rechtmatig verblijvende – zus. Dit onderzoek bevestigt het verwantschap tussen eiser en zijn zus, en dat zij niet dezelfde vader hebben. Eiser heeft verder een kopie document van de zitting over de erfenis van Banadir regionale rechtbank Mogadishu (datum 30 juli 2013) overgelegd en een printscreen van een filmpje ter onderbouwing van eisers verklaring dat de echtgenoot van zijn tante parlementslid was. Op 12 november 2024 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden.
Het bestreden besluit
2.
2.1.
Verweerder heeft de volgende asielmotieven vastgesteld:
- identiteit, nationaliteit en herkomst (motief 1);
- eiser ondervindt problemen omdat hij geen biologisch kind is van zijn vader (motief 2).
2.2.
Verweerder heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht. Echter, volgens verweerder blijkt uit de verklaringen van eiser niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft (vluchtelingschap) of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarom is er geen sprake van een asielgrond zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Om die reden is de opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

Problemen met Al-Shabaab vanwege de status als buitenechtelijk kind
3.
3.1.
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de problemen met Al-Shabaab opnieuw te beoordelen, terwijl dit wel had gemoeten. Al zijn problemen hangen namelijk samen met het feit dat hij een buitenechtelijk kind is. In de huidige procedure heeft verweerder geloofwaardig geacht dat hij een buitenechtelijk kind is. Eiser stelt dat de omstandigheid dat eerder niet werd geloofd dat hij een buitenechtelijk kind was zodanig doorwerkte bij de beoordeling van zijn problemen met Al-Shabaab, dat verweerder deze problemen destijds om die reden ongeloofwaardig heeft geacht. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de problemen ongeloofwaardig zijn.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser een buitenechtelijk kind is, aangezien eiser bij de opvolgende asielaanvraag de uitslag van een DNA-test heeft overgelegd om te onderbouwen dat hij een andere vader heeft dan zijn zus. Echter, verweerder heeft ook gesteld dat de DNA-test niet leidt tot herbeoordeling van de problemen van eiser met Al-Shabaab, omdat deze problemen ook om andere redenen ongeloofwaardig zijn geacht. Verweerder wijst verder op de genoemde uitspraak in de vorige procedure van eiser van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van Al-Shabaab, nu hij zijn stellingen op dit punt niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd. De stellingen van eiser dat hij te vrezen heeft omdat in Somalië de sharia geldt en dat zijn moeder als overspelig wordt gezien is in ieder geval niet voldoende, alleen al omdat volgens de sharia weliswaar overspel gezien wordt als een strafbaar feit, maar daaruit niet volgt dat eiser als buitenechtelijk kind te vrezen zou hebben voor vervolging.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
Ten aanzien van de DNA-test die eiser heeft overgelegd stelt verweerder terecht dat deze niet leidt tot een herbeoordeling van de problemen met Al-Shabaab. Het standpunt van verweerder dat deze problemen om andere redenen ongeloofwaardig zijn geacht – los van de inmiddels geloofwaardig geachte context van eisers buitenechtelijke status – houdt in rechte stand, om de volgende redenen.
Verweerder baseerde zich destijds op het Algemeen Ambtsbericht Somalië van december 2013. Mogadishu stond (en staat) niet onder controle van Al-Shabaab. Hoewel uit dat ambtsbericht blijkt dat Al-Shabaab in 2013 meerdere aanslagen in Mogadishu heeft gepleegd, betekent dit niet dat de groepering in staat was inwoners daar te dagvaarden. Om die reden achtte verweerder de verklaringen van eiser hierover niet geloofwaardig.
Bovendien betoogde verweerder in de vorige procedure dat niet valt in te zien waarom Al-Shabaab het specifiek op eiser zou hebben gemunt. Hoewel overspel strafbaar is onder de sharia, geldt dat niet voor het zijn van een buitenechtelijk kind. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiser enkel en alleen vanwege zijn status als buitenechtelijk kind een reëel risico op ernstige schade zou lopen van de zijde van Al-Shabaab. Eiser heeft dit – ook bij zijn opvolgende asielaanvraag – niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Verweerder heeft het dan ook, indachtig het voorgaande, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser zich bij de shariarechtbank in Tortorow moest melden.
Verweerder heeft verder in de vorige procedure gesteld dat, als Al-Shabaab daadwerkelijk burgers in Mogadishu zou dagvaarden, eiser hiervan op de hoogte had moeten zijn en hij de dreigtelefoontjes – blijkens zijn verklaringen – niet had kunnen afdoen als een grap. De stelling van eiser ter zitting, dat het niet onvoorstelbaar is dat hij de eerste telefonische bedreiging niet serieus heeft genomen, maakt de gestelde bedreiging door Al-Shabaab niet aannemelijker.
3.4.
Eiser heeft verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023, blz. 70, waaruit blijkt dat Al-Shabaab tijdens de verslagperiode niet alleen recht sprak binnen de door haar gecontroleerde gebieden, maar ook daarbuiten. Nog daargelaten dat deze periode niet overeenkomt met de tijd waarin eiser volgens zijn eigen verklaringen door Al-Shabaab (in 2013) werd bedreigd, volgt uit de enkele constatering dat Somaliërs ervoor kiezen geschillen onder het rechtssysteem van Al-Shabaab te laten beslechten niet zonder meer dat het vermeende overspel van eisers moeder is voorgelegd aan deze groepering. In de vorige procedure heeft verweerder zich daaromtrent op het standpunt gesteld dat, in de context van eisers relaas, niet aannemelijk is dat een contactpersoon of een familielid van zijn tante of oom Al-Shabaab zou hebben ingeschakeld, mede omdat overheidsfunctionarissen, waaronder parlementariërs, geregeld doelwit zijn van de groepering. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de sharia in heel Somalië de grondwettelijke basis vormt waarop de rechtspraak is gebaseerd, waardoor het niet aannemelijk is dat Al Shabaab eiser en zijn moeder buiten hun grondgebied verzoeken zich te melden vanwege overspel. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt van verweerder niet (langer) te volgen. De enkele stelling van eiser dat het verzoek van de zijde van zijn tante zou komen acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
Nadere (te verwachte) problemen als gevolg van de status van buitenechtelijk kind
4.
4.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij nog steeds vreest voor ernstige schade of vervolging vanwege zijn status als buitenechtelijk kind. Hij verwijst daarbij naar de gebeurtenissen in 2013 met zijn tante en haar echtgenoot, waaronder de toe-eigening van het huis, het geweld dat hij heeft ondergaan door toedoen van de zoon van zijn tante, zijn detentie en de rechtszaak die tegen hem is aangespannen. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte van hem verlangt dat hij aantoont dat [naam 2], van wie eiser in deze procedure heeft aangetoond dat hij in 2013 in het parlement zat, de man is van zijn tante. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij heeft verklaard dat de ouders van zijn oom van meerderheidsstammen komen, de Abgaal en de Dir; de vader van de oom is van de Dir en de moeder behoort tot Hawiye, substam Abgaal. Hoewel men tot de stam van de vader behoort, zijn ook de matriarchale lijnen van belang. Zijn oom behoort aldus eveneens tot de Abgaal-stam, een belangrijke meerderheidsstam in Mogadishu, en niet alleen tot de Dir (zoals verweerder over ‘[naam 3]’ online heeft gevonden). Eiser verwijst naar het
Report on minority groups in Somalia(17 – 24 september 2000), waarin wordt gesteld dat “Maternal clan links often provide vital flexibility for individuals conducting business or seeking security across clan lines”. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij, in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit het nader gehoor van 1 maart 2021, niet alleen heeft verklaard dat zijn oom tot de Abgaal-stam behoort, maar ook heeft genoemd dat zijn oom tot de Dir behoort. Eiser stelt verder dat hij, mocht hij opnieuw om welke reden dan ook in Somalië worden opgepakt, geen bescherming kan verwachten van een stam(oudste). Hierdoor zou hij niet in staat zijn de gevangenis te verlaten en zou hij worden blootgesteld aan de bijbehorende detentieomstandigheden. In dit verband benadrukt hij dat hij ten onrechte is gedetineerd en in een oneerlijk proces is veroordeeld tot een geldboete die hij niet kan betalen. Bij niet-betaling wordt deze boete omgezet in een gevangenisstraf. Daarnaast heeft eiser als gevolg van zijn status als buitenechtelijk kind zijn baan verloren.
4.2.
Verweerder heeft onder meer gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd waarom het aannemelijk is dat hij zou worden opgepakt, dat hij in conflict zou raken met iemand van een andere stam, of dat het voor hem onmogelijk zou zijn om een nieuwe baan te vinden en hij zich niet zonder steun van een stam staande zou kunnen houden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat zij ook het standpunt van verweerder onderschrijft, in lijn met de genoemde uitspraak van de rechtbank in de vorige procedure van eiser, dat de problemen die eiser in 2013 had met zijn tante en haar echtgenoot niet van een zodanige ernst waren dat bescherming door de Nederlandse overheid noodzakelijk is. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, is niet gebleken dat eiser te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder kunnen opmerken dat de vraag of eisers oom daadwerkelijk parlementariër was, niet de kern van het asielrelaas raakt. Uit het door eiser in deze procedure overgelegde document van de Somalische rechtbank blijkt dat het huis op 30 juli 2013 aan eisers tante is toegewezen. Daarmee vervalt het aanvankelijk door eiser gestelde motief van zijn tante en oom om hem ernstige schade toe te brengen. Eiser heeft verder onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd dat hij bij terugkeer alsnog problemen zal krijgen met zijn tante of oom. Dat eiser nog van alles van hen stelt te verwachten – hij stelt dat zij bang zijn omdat eiser namens zichzelf of zijn zus ook iets op te eisen zal hebben – is onvoldoende.
Hierbij komt overigens dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser met een namenlijst van parlementsleden en een afbeelding van een YouTube-filmpje van ‘Somalichannel’ onvoldoende heeft onderbouwd dat de echtgenoot van zijn tante daadwerkelijk een invloedrijk parlementariër was. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet valt in te zien waarom online wordt vermeld dat de betreffende parlementariër van de Dir-stam is, terwijl eiser in het nader gehoor van 1 maart 2021 heeft aangegeven dat zijn oom van de Abgaal-stam is, en kinderen tot de stam van de man behoren. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser evenzo aangegeven dat de vader van de oom Hawiye, substam Abgaal is. Nadat verweerder eiser heeft voorgehouden dat de parlementariër “[naam 3]” van de Dir stam is, heeft eiser verklaard dat de ouders (van de oom) Dir en Hawiye zijn; hij behoort tot de Dir stam en zijn moeder behoort tot de Hawiye, substam Abgaal (zie blz. 9 van het gehoor opvolgende aanvraag en blz. 13 van het nader gehoor). Dat eiser beide stammen heeft genoemd, doet niet af aan zijn nadere verklaring dat men in Somalië tot de stam van de vader behoort, en niet tot die van de moeder, en eiser (bij herhaling) allereerst heeft verklaard dat de oom van de Abgaal-stam is.
4.4.
Ten aanzien van eisers vrees voor onevenredige bestraffing, aangezien hij stelt te zijn veroordeeld tot een geldboete, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden omdat hij een buitenechtelijk kind is, zoals het feit dat zijn tante het huis in Mogadishu heeft toegeëigend. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk een gevangenisstraf heeft te vrezen als gevolg van een oneerlijk proces. Immers, eiser heeft zelf verklaard dat hij niets op schrift heeft ontvangen omdat de rechtbank in kwestie volgens hem corrupt was en geen sporen wilde achterlaten (nader gehoor, blz. 26). In dat kader kan worden geoordeeld dat de geldboete waarover eiser heeft verklaard geen noodzaak tot bescherming door de Nederlandse autoriteiten rechtvaardigt, zoals verweerder reeds eerder heeft opgemerkt. Er is onvoldoende gebleken dat eiser een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade, noch dat hij vanwege mogelijke erbarmelijke detentieomstandigheden in Somalië bescherming behoeft.
4.5.
Voorts is het aan de vreemdeling om bewijs aan te voeren waaruit blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij, mede wegens zijn persoonlijke omstandigheden, zal worden blootgesteld aan een onder artikel 3 van het EVRM verboden handeling. Wanneer dergelijk bewijs wordt aangevoerd, rust op verweerder de verplichting om alle twijfels daarover weg te nemen (arrest van het EHRM, Saadi tegen Italië, van 28 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0228JUD003720106, punt 129, zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2017, punt 14.3). Indachtig het voorgaande, mag van eiser worden verwacht dat hij aannemelijk maakt waarom hij vanwege zijn status als buitenechtelijk kind en het ontbreken van een stamoudste of netwerk, bij terugkeer naar Somalië tegen de gestelde problemen zal aanlopen. Daarin is hij niet geslaagd. Zijn betoog dat verweerder zijn stellingen nader had moeten onderzoeken en had moeten toetsen aan objectieve bronnen over de situatie van buitenechtelijke volwassen kinderen in Somalië, slaagt dan ook niet. Eiser verwijst niet naar objectieve informatie waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat iemand vanwege het zijn van een buitenechtelijk kind geen bestaansrecht in Somalië zou hebben. Verweerder stelt daarentegen terecht dat eiser niet de enige Somaliër is van wie de biologische ouders niet waren getrouwd. Bovendien is niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk zal zijn om in Somalië werk te vinden. Het feit dat hij eerder is ontslagen vanwege zijn status als buitenechtelijk kind, maakt dit niet anders.
Het is dan ook niet duidelijk geworden op welke wijze verweerder zijn samenwerkingsplicht nog verder had moeten invullen, zoals eiser in beroep tot slot betoogt.
4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië vanwege eisers status als buitenechtelijk kind. De hiertegen aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.