ECLI:NL:RBDHA:2025:19418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
09/091128-23 en 16/285276-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee overvallen met een mes, schuldaanranding en schending van de eerbaarheid in een huis van bewaring

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee overvallen met een mes, schuldaanranding in het Pieter Baan Centrum (PBC) en schending van de eerbaarheid in een huis van bewaring. De verdachte, geboren in 1993 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld bij de Wibra en 4S Asian Food Center in 's-Gravenhage. Daarnaast werd hij aangeklaagd voor schuldaanranding van een groepsleider in het PBC en voor aanstotelijke handelingen in het arrestantencomplex. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden en tbs met dwangverpleging opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/091128-23 en 16/285276-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C. van Aken naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

De tekst van de tenlasteleggingen is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, tenlastegelegd dat hij op of omstreeks:
Parketnummer 09/091128-23 (hierna:dagvaarding I)
1. maart 2023 te ’s-Gravenhage zich, in vereniging althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld bij de Wibra;
2. 1 april 2023 te ’s-Gravenhage zich, in vereniging althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld bij 4S Asian Food Center.
Parketnummer 16/285276-24 (hierna:dagvaarding II)
1. juli 2024 te Almere zich schuldig heeft gemaakt aan opzet/schuldaanranding van [aangeefster 1] ;
2. 11 september 2024 te Houten zich primair schuldig heeft gemaakt aan opzet/schuldaanranding van [aangeefster 2] dan wel subsidiair aan voor de eerbaarheid aanstotelijke handelingen.

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder dagvaarding I en dagvaarding II tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit, partiële vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde dreiging met een mes, althans op een mes gelijkend voorwerp en heeft zich met betrekking tot het onder dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten van de verdediging wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewijsoverwegingen dagvaarding II
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank is – anders dan de raadsman heeft bepleit – van oordeel dat de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] betrouwbaar is en kan worden gebezigd voor het bewijs. De aangeefster heeft tijdens haar verhoor bij de politie uitgebreid en op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard. Verder komt de verklaring van de aangeefster op essentiële punten overeen met de verklaringen van de getuige [naam 1] , die ook aanwezig was tijdens de sportles. De inconsistenties waarop de raadsman heeft gewezen, zijn niet van dien aard dat daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moet worden getwijfeld.
De verdachte zat tijdens het incident in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie en aangeefster [aangeefster 1] was een groepsleider op de sportafdeling. Uit haar aangifte blijkt dat de verdachte haar, tijdens een sportles, stevig heeft vastgepakt en zijn lijf tegen haar heeft aangedrukt, waarbij zij zijn geslachtsdeel voelde. De verdachte, als observant in het PBC, had ernstige reden te vermoeden dat de wil van de aangeefster – gelet op haar rol als degene die daar werkzaam is om hem te observeren – hiertoe ontbrak.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde schuldaanranding wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is – anders dan de raadsman heeft bepleit – van oordeel dat de verklaring van aangeefster [aangeefster 2] betrouwbaar is en kan worden gebezigd voor het bewijs. De aangeefster heeft een uur na de handelingen een verklaring afgelegd bij de politie en daarbij uitgebreid en op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard. Verder komt de verklaring van de aangeefster op essentiële punten overeen met de verklaring van de getuige [naam 2] . De inconsistenties waarop de raadsman heeft gewezen, zijn niet van dien aard dat daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moet worden getwijfeld.
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de bij dagvaarding II onder 2 primair tenlastegelegde aanranding niet bewezen kan worden en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Wel heeft de verdachte in aanwezigheid van de aangeefster handelingen verricht die kwetsend zijn voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel, namelijk het tonen van zijn penis en masturberen in de richting van de aangeefster. De rechtbank acht daarom de bij dagvaarding II onder 2 subsidiair tenlastegelegde voor de eerbaarheid aanstotelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 bij dagvaarding I en onder 1 en 2 subsidiair bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
09/091128-23 (dagvaarding I)
1
hij op 27 maart 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, geld dat aan de Wibra toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 3] dreigend met een mes voor te houden en (daarbij) te schreeuwen “doe
dekassa open”;
2
hij op 1 april 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, geld dat aan 4S Asian Food Center toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 4] te duwen en dreigend een mes voor te houden en te zeggen dat die [naam 4] de kassa open moest doen.
16/285276-24 (dagvaarding II)
1
hij op of omstreeks 31 juli 2024 te Almere met een persoon, te weten [aangeefster 1] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het (dicht) achter die [aangeefster 1] gaan staan en
- het vastpakken van de heupen van die [aangeefster 1] en
- het plaatsen van zijn armen om het lichaam van die [aangeefster 1] en
- het duwen/drukken van zijn geslachtsdeel tegen het lichaam van die [aangeefster 1]
terwijl hij
ernstigereden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster 1] daartoe de wil ontbrak;
2
hij op 11 september 2024 te Houten opzettelijk op een niet openbare plaats, te weten het arrestantencomplex [plaats 2] terwijl een persoon, te weten een arrestantenverzorgster ( [aangeefster 2] ) daarbij zijns ondanks tegenwoordig was, een of meer handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, te weten het tonen van zijn geslachtsdeel en masturberen in zijn, verdachtes, (politie)cel terwijl hij wist dat die [aangeefster 2] daarbij aanwezig was en naar hem keek.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de onder dagvaarding I tenlastegelegde feiten, heeft de verdediging verzocht de verdachte af te straffen, eventueel met oplegging van reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen. Indien de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging oplegt, heeft de verdediging verzocht om een gemaximeerde tbs-maatregel op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee overvallen op winkels met een mes, schuldaanranding en voor de eerbaarheid aanstotelijke handelingen.
Op 27 maart 2023 is de verdachte samen met de medeverdachte de Wibra in Den Haag binnengelopen, waarna de verdachte de caissière heeft bedreigd met een mes en vervolgens geld uit de kassa heeft weggenomen. Enkele dagen later, op 1 april 2023, hebben de verdachte en de medeverdachte opnieuw op een soortgelijke wijze geld weggenomen, ditmaal uit de kassalade van de 4S Asian Food Center in Den Haag. Deze feiten hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag, terwijl er meerdere klanten en medewerkers in de winkels aanwezig waren. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nadien nog langdurig psychische klachten kunnen ervaren. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij ondernemers, winkelend publiek en ook breder in de samenleving. De verdachte heeft zich bij het plegen van de feiten kennelijk geen rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen, maar zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële belangen, waaronder de bekostiging van zijn verslaving.
Daarnaast heeft de verdachte zich tijdens zijn opname in het PBC schuldig gemaakt aan schuldaanranding bij de begeleidster, aangeefster [aangeefster 1] , tijdens een sportles. Enkele dagen later, heeft de verdachte voor de eerbaarheid aanstotelijke handelingen verricht bij aangeefster [aangeefster 2] in het arrestantencomplex te [plaats 2] . De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en een onveilige werksfeer gecreëerd. De medewerkers van het PBC en het arrestantencomplex moeten hun werk veilig kunnen uitoefenen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster [aangeefster 2] blijkt dat zij zich vies en respectloos bejegend voelt door de verdachte.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juni 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensfeiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
- de Pro Justitia-rapportage van het PBC van 12 november 2024, opgesteld door psychiater D. Harari en GZ-psycholoog I.F.J. Bronnenberg onder supervisie van M. de Klerk, GZ-psycholoog;
- de Pro Justitia-rapportage van het PBC van 6 december 2024 met aanvullend ambulant onderzoek op de eerder uitgebrachte PBC-rapportage van 12 november 2024;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 december 2024.
Uit de rapportage van het PBC van 12 november 2024 blijkt dat de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek van de psycholoog en de psychiater grotendeels heeft geweigerd. Volgens de deskundigen is er bij de verdachte sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en hyperseksualiteit. Er zijn daarnaast aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking, maar dit kan niet met zekerheid worden vastgesteld of uitgesloten. De deskundigen concluderen dat de stoornissen van de verdachte aanwezig waren ten tijde van de bij dagvaarding I bewezen verklaarde feiten. De verdachte wilde niet met de deskundigen spreken over de tenlastegelegde feiten, waardoor zij het niet mogelijk achtten om een uitspraak te doen over de doorwerking en de mate voor toerekenbaarheid. De deskundigen merken wel op dat de psychopathologie van de verdachte vermoedelijk een sterk negatieve invloed heeft gehad op zijn mogelijkheden om zijn leven op een niet-criminele wijze vorm te geven. De deskundigen kunnen geen uitspraken doen over het pathologisch bepaalde risico op recidive, maar schatten dat er statistisch sprake is van een hoog risico op geweld. De deskundigen kunnen geen aanbeveling doen over hoe het recidivegevaar beperkt kan worden of binnen welk kader dit te realiseren is.
De Pro Justitia-rapportage van het PBC van 6 december 2024 bevat bevindingen van aanvullend ambulant onderzoek op de eerder uitgebrachte PBC-rapportage, wegens de nieuwe onder dagvaarding II tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft aan het aanvullend onderzoek gedeeltelijk meegewerkt. Volgens de deskundigen beïnvloeden de impulsbeheersingsstoornis (hyperseksualiteit) en de antisociale persoonlijkheidsstoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte, ook ten tijde van de onder dagvaarding II bewezen verklaarde feiten. De impulsregulatiestoornis kent zowel een seksueel als een agressief element. Er kan volgens de deskundigen worden gesproken van een patroon van grensoverschrijdend (seksueel) gedrag van de verdachte, dat zelfs tijdens een observatie in het PBC voortzette. Indien de onder dagvaarding II tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard, leidden zijn gebrek aan impulsbeheersing, egocentrisme, gerichtheid op onmiddellijke behoeftebevrediging en gebrek aan inlevingsvermogen tot gedrag waarbij verdachte zich primair liet leidden door zijn eigen seksuele lust. De deskundigen adviseren om de onder dagvaarding II tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De klinische inschatting van de deskundigen is dat het risico op recidive van zedendelicten hoog ligt. Indien verdachte onbehandeld blijft, leiden zijn tekortschietende copingvaardigheden, zijn gerichtheid op onmiddellijke behoeftebevrediging en mate van impulsiviteit tot (seksueel) grensoverschrijdend gedrag waarbij hij niet stilstaat bij de impact op de ander en de gevolgen daarvan. De deskundigen adviseren om aan de verdachte een gedwongen behandeling op te leggen en verwachten dat de behandeling van de verdachte moeizaam zal zijn en lang zal duren, gezien het duurzame patroon van zijn psychopathologie en zijn gebrek aan ziekte- en probleembesef en motivatie. Een voorwaardelijk juridisch kader wordt niet haalbaar geacht. Gelet op de mate van (seksueel) grensoverschrijdend en gewelddadig gedrag in voorgaande detenties en het veelplegerschap zijn onderzoekers van mening dat enkel middels het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging het herhalingsrisico duurzaam kan worden verlaagd.
Uit het reclasseringsadvies over de verdachte van 3 december 2024 volgt dat sprake is van disfunctioneren van de verdachte op alle leefgebieden en van een hoog risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert negatief over het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, aangezien de verdachte heeft aangegeven niet te willen meewerken aan bijzondere voorwaarden en al helemaal niet in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering adviseert om bij een veroordeling tot een tbs-maatregel of een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten deugdelijk zijn gemotiveerd en dat de overwegingen in de rapportages de conclusies kunnen dragen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde stoornissen aanwezig waren tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank volgt de conclusie van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uit dagvaarding II en is van oordeel dat aannemelijk is dat bewezen verklaarde feiten uit dagvaarding I eveneens zijn begaan onder invloed van de hiervoor genoemde stoornissen. Alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat alle tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte dienen te worden toegerekend.
De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs
maatregel als benoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van deze misdrijven leed de verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. De complexe problematiek van de verdachte die aan het hoge risico op recidive ten grondslag ligt en gebrek aan ziekte-inzicht, vereisen intensieve behandeling binnen het forensische kader. De verdachte geeft thans aan dat hij zich aan voorwaarden en reclasseringstoezicht wil houden. Deze coöperatieve houding lijkt echter enkel te zijn ingegeven door zijn wens om geen tbs met dwangverpleging opgelegd te krijgen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de verdachte, zelfs in de klinische omgeving van het PCB en in preventieve detentie strafbare feiten heeft gepleegd. Dit alles leidt tot de conclusie dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De tbs-maatregel zal worden opgelegd voor misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstallen met geweld. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten en het leed dat de slachtoffers is aangedaan, acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan de verdachte, naast de tbs-maatregel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als vertrekpunt genomen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een overval op een winkel met licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenis voor de duur van twee jaren.
Gelet op de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden als vertrekpunt voor de twee diefstallen met geweld, de schuldaanranding en de voor de eerbaarheid aanstotelijke handeling. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank het vertrekpunt met 3 maanden verminderen. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij

[aangeefster 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering en de hoogte daarvan betwist en de rechtbank verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of een lager bedrag toe te wijzen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde immateriële schade berust op artikel 6:106, aanhef sub b, BW (aantasting in de persoon op andere wijze). De benadeelde partij heeft een aantasting in de persoon op andere wijze weliswaar met feitelijke informatie onderbouwd, maar onvoldoende om haar stelling dat zij is aangetast in haar persoon op andere wijze, gelet op de betwisting door de verdediging, als vaststaand in deze strafprocedure te kunnen aannemen. Niet is gebleken dat naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin worden gezegd dat de gevolgen, gelet op de aard en ernst van de normschending, zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 47, 63, 240, 254b en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 bij dagvaarding I en onder 1 en 2 subsidiair bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/091128-23)
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 16-285276-24)
feit 1:
schuldaanranding;
feit 2:
het opzettelijk op een niet openbare plaats handelingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid verrichten;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (DRIEËNDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. F. Bouman, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2025.