ECLI:NL:RBDHA:2025:19366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/692118 / KG ZA 25-955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan levering van onroerende zaak na onderhandse executieverkoop

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, als hypotheekhouders, vorderden dat gedaagden, de eigenaren van een onroerende zaak, zouden worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de kopers. De eisers stelden dat de gedaagden onrechtmatig handelden door hun medewerking aan de levering te weigeren, terwijl er geen rechtens te respecteren belang was voor deze weigering. De procedure volgde na een onderhandse executieverkoop, waarbij de gedaagden en de kopers een koopovereenkomst hadden gesloten die door de voorzieningenrechter was goedgekeurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden verplicht waren om mee te werken aan de levering van de woning, en dat hun bezwaren tegen de leveringsakte niet gegrond waren. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen gedaagde 2, die niet was verschenen, en legde een dwangsom op aan de gedaagden voor het geval zij niet aan de veroordeling zouden voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van de medewerking van de gedaagden aan de uitvoering van de koopovereenkomst en de rechten van de hypotheekhouders.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/692118 / KG ZA 25-955
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats 1] ,2. [eiser 2] te [woonplaats 1] ,3. [eiser 3] te [woonplaats 2] ,4. [eiser 4] te [woonplaats 2] ,

eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. C.A. Nagel,
tegen
1.
[gedaagde 1], volgens de dagvaarding zonder bekende woonplaats binnen of buiten Nederland,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 2]volgens de dagvaarding zonder feitelijk bekende woonplaats of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3]te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. A.F.J. Jacobs,
4.
[gedaagde 4]te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. A.F.J. Jacobs,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ,
en als interveniënten
1. [interveniënt 1]te [woonplaats 3] ,
2. [interveniënt 2]te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. A.F.J. Jacobs.
hierna samen te noemen: [interveniënten]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2025, met producties en aanvullende productie;
- het verweerschrift van [gedaagde 1] , met producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair tot voeging van [interveniënten] ;
- het (tweede) verweerschrift van [gedaagde 1] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2025. De advocaat van [interveniënten] heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier.
1.3.
Op 29 september 2025 heeft de voorzieningenrechter [eisers] verlof verleend om [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] op verkorte termijn te dagvaarden voor de mondelinge behandeling op 6 oktober 2025, mits de dagvaarding uiterlijk op 30 september 2025 aan gedaagden wordt betekend. [eisers] hebben de dagvaarding op 30 september 2025 openbaar doen betekenen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . De datum van betekening aan het parket is bepalend voor de vraag of de betekening tijdig heeft plaatsgevonden.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] bij e-mails van 1 oktober 2025 om verplaatsing van de mondelinge behandeling verzocht. Hiertoe hebben zij ieder onder meer aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat deze ten onrechte openbaar zou zijn betekend. De voorzieningenrechter heeft het verplaatsingsverzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afgewezen, omdat er geen klemmende reden was de zitting te verplaatsen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat beslissingen over de juiste betekening van de dagvaarding (zo nodig) op of na de mondelinge behandeling wordt beslist.
1.5.
Na het uitroepen van de zaak heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat [gedaagde 1] wel is verschenen en dat [gedaagde 2] niet is verschenen. Voor [gedaagde 1] geldt dat zijn bezwaar tegen de wijze van betekening niet kan leiden tot nietigheid van de dagvaarding. [gedaagde 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding wel een bekend adres had, zodat de dagvaarding op goede gronden openbaar is betekend. Verder heeft [gedaagde 1] niet weersproken dat de deurwaarder de dagvaarding op 1 oktober 2025 op zijn verzoek aan hem heeft gemaild, zodat [gedaagde 1] hoe dan ook niet in zijn procesbelangen is geschaad. [gedaagde 1] beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.
1.6.
Voor [gedaagde 2] geldt het volgende. Op grond van artikel 255 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een gedaagde in kort geding alleen bij advocaat of in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is. Dit betekent dat [gedaagde 1] [gedaagde 2] in dit kort geding niet kan vertegenwoordigen. Beoordeeld moet worden of tegen [gedaagde 2] verstek kan worden verleend. In de dagvaarding staat vermeld dat het door [gedaagde 2] aan de BRP opgegeven adres in Spanje incompleet is. Uit niets blijkt dat het adres van [gedaagde 2] wél compleet is en dat de deurwaarder daar met toepassing van de Herziene Betekeningsverordening rechtsgeldig een exploot had kunnen doen uitbrengen. Ook voor [gedaagde 2] is de dagvaarding daarom op goede gronden openbaar betekend. Verder volgt uit haar e-mail van 1 oktober 2025 dat [gedaagde 2] op die datum bekend was met de dagbepaling en de inhoud van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde 2] daarmee voldoende tijd gehad om verweer te kunnen voeren. Tegen [gedaagde 2] wordt verstek verleend.
1.7.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst subsidiair voeging

2.1.
[interveniënten] hebben gevorderd in de procedure tussen [eisers] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en henzelf anderzijds te mogen tussenkomen, dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van [eisers] hebben verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben. [gedaagde 1] heeft wel bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat tussenkomst in kort geding alleen toelaatbaar is indien de niet verschenen gedaagden tijdig van de voorgenomen tussenkomst in kennis zijn gesteld. In dit kort geding is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 2] tijdig in kennis is gesteld van de voorgenomen tussenkomst en de eigen vorderingen van [interveniënten] De (niet in het geding gebrachte) door [interveniënten] verzonden aangetekende e-mail is daarvoor onvoldoende en ook uit het tweede verweerschrift van [gedaagde 1] kan niet worden afgeleid dat [gedaagde 2] hiervan tijdig op de hoogte was. De voorzieningenrechter acht het in strijd met de goede procesorde om [interveniënten] in de gelegenheid te stellen [gedaagde 2] alsnog van de tussenkomst in kennis te stellen. De daarmee gemoeide aanhouding verdraagt zich niet met het spoedeisend karakter van dit kort geding. Indien [interveniënten] een vordering aanhangig wensen te maken tegen [gedaagde 2] , is een separaat kort geding aangewezen.
2.2.
Er bestaat geen bezwaar tegen de subsidiair gevorderde voeging. [interveniënten] worden daarom toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [eisers] Het is evident dat [interveniënten] groot belang hebben bij nakoming van de koopovereenkomst. Daarmee hebben zij voldoende belang om zich te voegen aan de zijde van [eisers] Verder is niet gebleken dat de inmenging van [interveniënten] een voortvarende afdoening van dit geschil in kort geding in de weg staat. Door de voeging ontstaat ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hierna ook: [gedaagde 1 en 2] ) zijn eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats 3] , kadastraal bekend:
- [kadastraal kenmerk 1] , kadastrale grootte 676 m2;
- [kadastraal kenmerk 2] , kadastrale grootte 217 m2;
(hierna: de woning). De woning is bezwaard met een of meer rechten van hypotheek ten behoeve van [eisers]
3.2.
Op enig moment hebben [eisers] de hypothecaire geldleningen opgeëist en de executieverkoop van de woning in gang gezet.
3.3.
Op 29 april 2025 hebben [gedaagde 1 en 2] en [interveniënten] , onder opschortende voorwaarde van rechterlijke goedkeuring, met betrekking tot de woning een onderhandse koopovereenkomst gesloten. De overeengekomen koopprijs bedraagt € 1.690.000,-, kosten koper.
3.4.
Mede naar aanleiding van bezwaren van [eisers] hebben [gedaagde 1] en [interveniënten] op 24 juli 2025 aanvullende afspraken met betrekking tot deze koopovereenkomst vastgelegd in een addendum (hierna: het addendum). In het addendum is opgenomen dat partijen instemmen met een leveringsdatum zes weken na goedkeuring van de koopovereenkomst en het addendum. Verder staat in het addendum dat partijen instemmen met de door [eisers] voorgestelde executerende notaris (hierna: de notaris).
3.5.
Bij beschikking van 14 augustus 2025 (hierna: de Beschikking) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de koopovereenkomst met addendum goedgekeurd. In deze beschikking heeft de voorzieningenrechter met betrekking tot de leveringsdatum het volgende overwogen:

Het verweer van [eisers] dat de levertermijn van zes weken na rechterlijke goedkeuring te lang is kan hen evenmin baten. Daarbij is van belang dat het houden van een nieuwe veiling zeer waarschijnlijk in verband met de noodzakelijke voorbereidingen niet op hele korte termijn zal kunnen plaats vinden en het dus niet onaannemelijk is dat veiling feitelijk zal resulteren in een langere levertermijn en bijkomende (veiling)kosten, zodat ook aan dit bezwaar voorbij zal worden gegaan.
3.6.
Medio september 2025 heeft de notaris voor de levering van de woning een eerste conceptakte opgesteld. Naar aanleiding van opmerkingen van vooral [gedaagde 1] is de akte verschillende keren aangepast. De meest recente versie van de leveringsakte is Versie V. Bij e-mail van 24 september 2025 heeft de notaris naar aanleiding van door [gedaagde 1] opgeworpen bezwaren en suggesties puntsgewijs een toelichting gegeven.
3.7.
Op 29 september 2025 heeft de advocaat van [interveniënten] [gedaagde 1 en 2] gesommeerd om uiterlijk 3 oktober 2025 hun medewerking te verlenen aan het passeren van de leveringsakte bij de notaris. Daarnaast heeft de advocaat [gedaagde 1 en 2] gesommeerd om de woning voorafgaand aan de levering voor een inspectieronde ter beschikking te stellen aan [interveniënten]
3.8.
Bij e-mail van 1 oktober 2025 heeft de advocaat van [interveniënten] [gedaagde 1] verzocht om een duidelijke puntsgewijze opsomming van zijn inhoudelijke bezwaren tegen de laatste versie van de leveringsakte. Daarnaast heeft de advocaat [gedaagde 1] verzocht te bevestigen dat hij bereid is de voor de levering noodzakelijke WWFT-verklaring te ondertekenen.
3.9.
Bij e-mail van 2 oktober 2025 heeft [gedaagde 1] aan de advocaat van [interveniënten] geantwoord dat hij zijn bezwaren zal delen met de notaris, waarna de notaris ze mogelijk met [interveniënten] zal delen.
3.10.
[interveniënten] hebben de in de koopovereenkomst overeengekomen waarborgsom van € 169.000,00 bij de notaris gestort. Verder is inmiddels een klein perceel van 9 m2 gelegen naast de woning aan [interveniënten] geleverd.
3.11.
De levering van de woning heeft nog altijd niet plaatsgevonden.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte van levering ten behoeve van de levering aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , zulks primair met tenuitvoerlegging bij lijfsdwang en subsidiair op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom;
II. een in goede justitie te bepalen uitspraak;
een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de proceskosten.
4.2.
[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag.
[eisers] hebben als hypotheekhouder het recht van parate executie. In de Beschikking is bepaald dat de executieverkoop onderhands zal geschieden conform de aangehechte koopovereenkomst met addendum. Doordat [gedaagde 1 en 2] de koopovereenkomst met addendum niet deugdelijk zijn nagekomen, handelen zij onrechtmatig jegens [eisers] De belangen van [eisers] zijn nauw betrokken bij een behoorlijke uitvoering van de koopovereenkomst. Indien [interveniënten] afzien van de koop, dienen [eisers] voor de derde keer de executoriale verkoopprocedure te starten, met alle kosten en risico’s van dien. [gedaagde 1 en 2] maken misbruik van deze situatie door druk uit te oefen op [eisers] om een deel van de restschuld kwijt te schelden. [eisers] hebben er daarom een spoedeisend belang bij dat [gedaagde 1 en 2] worden veroordeeld tot medewerking aan de levering van de woning aan [gedaagde 3] , zulks op straffe van lijfsdwang, dan wel een dwangsom.
4.3.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 1 en 2] gehouden is op korte termijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan [interveniënten] , die ook aanspraak maken op levering op zo’n kort mogelijke termijn. Bij de beoordeling dient onderscheid te worden gemaakt tussen de vorderingen tegen [gedaagde 1] en die tegen [gedaagde 2] .
De vorderingen tegen [gedaagde 1]
5.2.
Bij de beoordeling is het volgende van belang. Aangezien [gedaagde 1 en 2] in verzuim zijn met betaling van de hypotheekschulden, hebben [eisers] op grond van artikel 3:268 BW het recht om de woning in het openbaar te verkopen om hun vordering uit de opbrengst te kunnen voldoen. In de Beschikking is op verzoek van [gedaagde 1 en 2] bepaald dat de verkoop onderhands zal geschieden door middel van de aangehechte koopovereenkomst met addendum. [eisers] zijn direct belanghebbenden bij deze verkoop, aangezien zij na de levering ter voldoening van hun vorderingen gerechtigd zijn tot de netto-opbrengst. Zij hebben daarom ook belang bij levering op zo kort mogelijke termijn. [gedaagde 1] dient bij de uitvoering van de koopovereenkomst met [interveniënten] dan ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eisers] Bij de mondeling behandeling heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij de kans wil krijgen de koopovereenkomst correct af te wikkelen. De belangen van [eisers] moeten daarvan een onderdeel zijn.
5.3.
In het addendum is bepaald dat partijen instemmen met een leveringsdatum zes weken na goedkeuring door de voorzieningenrechter, wat neerkomt op 25 september 2024. Hoewel deze datum in het addendum niet expliciet is geformuleerd als een fatale termijn, mogen partijen van elkaar verwachten dat zij er alles aan doen om de levering op die datum (of hooguit zeer kort erna) te laten plaatsvinden. [gedaagde 1 en 2] en [interveniënten] hebben immers met deze datum ingestemd, waarna deze datum ondanks de bezwaren van [eisers] in de Beschikking is goedgekeurd. Hierbij wordt opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat de onderhandse verkoop niet zou zijn goedgekeurd, indien partijen een latere leveringsdatum waren overeengekomen. Uitgangspunt is daarom dat [gedaagde 1] tegenover [eisers] (en [interveniënten] ) verplicht is om op zo kort mogelijke termijn mee te werken aan de levering van de woning.
5.4.
De notaris heeft vijf versies van de leveringsakte opgesteld. Ter zitting hebben [interveniënten] verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen de meest recente versie van de conceptakte van levering (versie V) en dat zij de woning op zo kort mogelijke termijn geleverd wensen te krijgen. Hoewel dat wel op zijn weg lag, heeft [gedaagde 1] zijn resterende bezwaren tegen de laatste leveringsakte, ondanks daarnaar gevraagd te zijn, onvoldoende concreet gemaakt. Ook heeft hij zijn e-mail aan de notaris waarin deze bezwaren zouden zijn opgenomen niet in het geding gebracht. Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij bezwaar heeft tegen de vermelding van [eisers] in de leveringsakte, maar dat dat bezwaar inmiddels is opgelost. Dit bezwaar is alleen al daarom niet langer relevant. [gedaagde 1] heeft verder verklaard dat hij vreest voor belangenverstrengeling en voor benadeling in het verdere executietraject, aangezien er discussie zou zijn over de hoogte van de vordering van [eisers] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze bezwaren ongegrond en rechtvaardigen deze niet dat [gedaagde 1] zijn medewerking aan de levering nog verder uitstelt. De levering van woning aan [interveniënten] staat immers volstrekt los van de afwikkeling van de executieopbrengst. Indien partijen over die afwikkeling geen overeenstemming bereiken, is een gerechtelijke rangregeling aangewezen. De inhoud van de leveringsakte is daarbij niet relevant.
5.5.
Uit niets blijkt dat de laatste versie van de conceptakte niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde 1] daarom geen rechtens te respecteren belang bij zijn weigering medewerking te verlenen aan het passeren van die leveringsakte. Door zijn medewerking te weigeren, handelt [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eisers]
5.6.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter de vordering van [eisers] op de hierna te vermelden wijze toewijsbaar. [gedaagde 1] dient medewerking te verlenen aan het verlijden van de leveringsakte zoveel mogelijk conform Versie V van de conceptakte, die door [interveniënten] als productie 10 in het geding is gebracht.
5.7.
Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde 1] is oplegging van een dwangmiddel als prikkel tot nakoming passend en geboden. De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding voor het toestaan van lijfsdwang (gijzeling), zoals primair door [eisers] gevorderd. Toewijzing van dit zeer ingrijpende dwangmiddel is pas aan de orde indien aannemelijk is dat de toepassing van andere dwangmiddelen onvoldoende uitkomst biedt en dat het belang van de schuldeiser toepassing van dit ingrijpende dwangmiddel rechtvaardigt. De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat oplegging van een dwangsom onvoldoende uitkomst biedt. Verder geldt dat [eisers] zo nodig opnieuw de procedure tot openbare verkoop kunnen starten. Oplegging van een dwangsom, zoals subsidiair gevorderd, is wel toewijsbaar. Deze dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
De vordering tegen [gedaagde 2]
5.8.
Mede gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde 1] , acht de voorzieningenrechter de vorderingen tegen [gedaagde 2] niet onrechtmatig of ongegrond. Uit praktische overwegingen worden de vorderingen tegen [gedaagde 2] op dezelfde wijze toegewezen als die tegen [gedaagde 1] . De dwangsom krijgt daarmee zoals door [eisers] gevorderd een hoofdelijk karakter.
Slotsom en proceskosten
5.9.
De slotsom is dat de vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. Zij zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit geldt zowel voor de kosten van [eisers] als voor de kosten van [interveniënten] De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
165,92
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.781,92
De proceskosten van [interveniënten] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
verleent verstek tegen [gedaagde 2] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte ten behoeve van de levering van de woning aan [interveniënten] , een en ander zoveel mogelijk conform Versie V van de conceptakte;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop zij niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, in de proceskosten van [eisers] van € 1.781,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, in de proceskosten van [interveniënten] van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2025.
WJ