ECLI:NL:RBDHA:2025:19365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691959 / KG ZA 25-941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding wegens huurachterstand en geschil over kwijtschelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee B.V.'s, waarbij de eiseressen vorderden om de gedaagde B.V. te veroordelen tot ontruiming van een bedrijfsruimte vanwege een huurachterstand van meerdere maanden. De eiseressen, die samen de huurovereenkomst met de gedaagde B.V. hebben gesloten, stelden dat de gedaagde B.V. sinds mei 2025 in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. Ondanks eerdere afspraken over aflossing van de huurachterstand, heeft de gedaagde B.V. de betalingen gestaakt en is er geen definitieve overeenstemming bereikt over een mogelijke kwijtschelding van de huurachterstand. De gedaagde B.V. heeft verweer gevoerd en stelde dat er een overeenkomst tot kwijtschelding was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen definitieve overeenstemming was bereikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de bedrijfsruimte rechtvaardigde. De gedaagde B.V. werd veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, en werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/691959 / KG ZA 25-941
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiseressen sub 1] B.V. te [vestigingsplaats 2] ,2. B.V. [eiseressen sub 2] te [vestigingsplaats 1] ,

eiseressen,
hierna samen te noemen: [eiseressen] ,
advocaat: mr. D.J. Posthuma,
tegen
[gedaagde] B.V.,mede handelende onder de naam
[handelsnaam], te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.J.P. Vanaken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 september 2025, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2025. Vonnis is bepaald op vandaag. Nadat de datum voor vonnis was bepaald, heeft de advocaat van [gedaagde] de voorzieningenrechter ervan in kennis gesteld dat de rechtbank Amsterdam [gedaagde] bij vonnis van 7 oktober 2025 in staat van faillissement heeft verklaard.

2.De feiten

2.1.
[eiseressen] en [gedaagde] hebben een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] sinds 2018 van [eiseressen] huurt de bedrijfsruimte (van circa 926 m2) gelegen op de eerste etage van het bedrijfscomplex met adres [adres] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte). De huurprijs bedraagt op dit moment € 10.384,12 per maand (inclusief btw), bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
In mei 2025 hebben partijen met elkaar gesproken over een op dat moment bestaande betalingsachterstand. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] wekelijks € 1.000,00 zou voldoen ter aflossing van die betalingsachterstand.
2.3.
Bij e-mailbericht van 25 juli 2025 heeft [gedaagde] [eiseressen] meegedeeld dat zij in financiële problemen is geraakt en dat zij bezig is met een saneringsplan. Zij heeft [eiseressen sub 1] verzocht om in verband met dat saneringsplan de openstaande huurschuld met een significant gedeelte (80/90%) te verminderen.
2.4.
Bij e-mail van 27 juli 2025 hebben [eiseressen] hierop als volgt geantwoord:

Dus mijn akkoord krijg je alleen als we de huurovereenkomst met wederzijdse
instemming van tevoren ontbinden.
2.5.
Na 7 augustus 2025 heeft [gedaagde] de wekelijkse betalingen van € 1.000,00 gestaakt.
2.6.
Bij e-mail van 22 augustus 2025 hebben [eiseressen] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een huurachterstand van € 49.530,32. Vervolgens zijn partijen opnieuw met elkaar in overleg getreden.
2.7.
Bij e-mail van 29 augustus 2025 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiseressen] verzocht om akkoord te gaan met kwijtschelding van de huurachterstand en voortijdige ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte.
2.8.
Bij e-mail van 9 september 2025 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiseressen] meegedeeld dat [gedaagde] niet kan instemmen met het voorstel waarbij 50% van de huurschuld wordt kwijtgescholden. In diezelfde e-mail heeft de advocaat verklaard dat [gedaagde] de bedrijfsruimte uiterlijk 30 september 2025 zal verlaten en dat zij bereid is deze ontruimingsdatum in een vaststellingsovereenkomst (VSO) vast te leggen. Hierop heeft de advocaat van [eiseressen] als volgt geantwoord:
“(...)
, als uw cliënte instemt met een ontbinding van de huurovereenkomst per datum ondertekening VSO en een ontruiming per 30 september a.s. dan is cliënte bereid daarmee akkoord te gaan. Cliënte behoudt haar aanspraak op de vordering uit hoofde van de verschuldigde en achterstallige huurpenningen.
Ik zal een VSO opstellen en aan u doen toekomen.
2.9.
Hierop heeft de advocaat van [gedaagde] het volgende geantwoord:

Dank. In dat geval zie ik de concept VSO wel tegemoet.
2.10.
[gedaagde] heeft de door [eiseressen] toegezonden vaststellingsovereenkomst van 11 september 2025 niet ondertekend.
2.11.
Op 17 september 2025 hebben [eiseressen] bij de kantonrechter van deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . In deze procedure vorderen [eiseressen] de ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de bedrijfsruimte, betaling van de huurachterstand tot en met september van € 59.914,44, en bijkomende kosten, waaronder beslagkosten. De bodemprocedure staat op de rol van 16 oktober 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – [gedaagde] te veroordelen de bedrijfsruimte uiterlijk 30 september 2025, althans binnen één week na dit vonnis, te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiseressen] zijn, en bezemschoon en in goede staat, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van [eiseressen] te stellen, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseressen] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft een huurachterstand van zeven maanden laten ontstaan, hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Aangezien [gedaagde] geen huur meer betaalt, maar wel het gehuurde bezet houdt, hebben [eiseressen] een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming. Het is [eiseressen] niet duidelijk waarom [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend. Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] achten [eiseressen] oplegging van een forse dwangsom gerechtvaardigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de gevorderde ontruiming staat voorop dat dit een vergaande maatregel is, die in de praktijk vaak een definitief karakter zal hebben. Daarom zal een onverwijlde ontruiming in kort geding slechts gerechtvaardigd zijn, als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in een (eventuele) bodemprocedure zal worden ontbonden.
4.2.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij over de periode tot en met september 2025 van de uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigde huursom een bedrag van € 59.914,44 onbetaald heeft gelaten. Deze huurachterstand van (in ieder geval) ruim vijf maanden vormt een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
4.3.
[gedaagde] heeft tot haar verweer aangevoerd dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan 80 tot 90% van de huurachterstand zou worden kwijtgescholden. Volgens [gedaagde] bedraagt de huurachterstand gelet op die kwijtschelding in het voor [gedaagde] gunstigste geval minder dan één openstaande huurtermijn, zodat ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd is. Dit verweer wordt niet gevolgd. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
[gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat partijen definitieve overeenstemming hebben bereikt over de kwijtschelding van de huurachterstand. Uit de door [gedaagde] aangehaalde e-mail van 27 juli 2025 volgt dat [eiseressen] aan een (eventuele) kwijtschelding de voorwaarde hebben verbonden dat de huurovereenkomst van tevoren wordt ontbonden. Aannemelijk is verder dat partijen in het vervolg hebben onderhandeld over de omvang van de kwijtschelding en dat [eiseressen] niet tevreden waren met de door [gedaagde] aangeleverde financiële onderbouwing. [gedaagde] heeft zich wel steeds bereid verklaard om in ruil voor kwijtschelding van een deel van de huurschuld de bedrijfsruimte te verlaten. [gedaagde] heeft zelfs toegezegd om de bedrijfsruimte uiterlijk 30 september 2025 te verlaten. Ten tijde van de mondelinge behandeling, op 29 september 2025, was [gedaagde] echter niet langer bereid de bedrijfsruimte te verlaten. Dit betekent dat partijen geen definitieve overeenstemming hebben bereikt over de kwijtschelding. Zolang [gedaagde] de bedrijfsruimte niet heeft verlaten (en daartoe ook niet langer bereid is), kan zij hoe dan ook geen aanspraak maken op de volgens haar wel onvoorwaardelijk toegezegde kwijtschelding van de huurschuld.
4.5.
Aangezien er geen overeenstemming is over de kwijtschelding, treft het verweer van [gedaagde] dat [eiseressen] op dat punt hebben gehandeld in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen doel, althans zal de voorzieningenrechter daaraan geen gevolgen verbinden. Hetzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde] dat [eiseressen] niet hebben voldaan aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv.
4.6.
Nu er op dit moment geen aanspraak op kwijtschelding is, betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] een huurachterstand van meerdere maanden heeft, die de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zonder meer rechtvaardigt. [eiseressen] hebben verder onweersproken gesteld dat de huurschuld sinds mei 2025 alleen maar verder is opgelopen, terwijl hun betalingsverplichtingen (servicekosten en btw) doorlopen. De oplopende huurachterstand en de doorlopende betalingsverplichtingen van [eiseressen] maken dat [eiseressen] niet kunnen worden verplicht om [gedaagde] nog langer in het genot van het gehuurde te laten. De wens van [gedaagde] om met haar schuldeisers tot een nette afwikkeling te komen maakt dit niet anders, aangezien [gedaagde] niet concreet heeft gemaakt hoe zij daarbij tegemoet komt aan de belangen van [eiseressen]
4.7.
Op grond van het voorgaande is de gevorderde ontruiming vooruitlopend op de bodemprocedure toewijsbaar. De termijn waarbinnen [gedaagde] de gehuurde bedrijfsruimte moet ontruimen wordt bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis. Gelet op de vele roerende zaken in het gehuurde, is een ontruiming op kortere termijn niet realistisch, zodat [eiseressen sub 1] geen belang heeft bij een kortere ontruimingsdatum. Er bestaat ook geen aanleiding voor een langere ontruimingstermijn, aangezien [gedaagde] al geruime tijd rekening heeft moeten houden met een ontruiming en zij eerder heeft toegezegd de bedrijfsruimte uiterlijk 30 september 2025 te ontruimen.
4.8.
Aangezien [eiseressen] de ontruiming door de deurwaarde ten uitvoer kunnen doen leggen, hebben zij in beginsel geen belang bij oplegging van de gevorderde dwangsom. De aan de ontruiming verbonden kosten maken dit niet anders. Mede gelet op de financiële problemen van [gedaagde] is het niet aannemelijk dat oplegging van een dwangsom tot snellere ontruiming zal leiden.
4.9.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseressen] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.118,40

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiseressen] zijn, en bezemschoon en in goede staat, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van [eiseressen] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2025
WJ