ECLI:NL:RBDHA:2025:193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
24/1580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake kosten bestuursdwang

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een woning in [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit, waarin haar werd meegedeeld dat de kosten van bestuursdwang voor haar rekening komen, niet-ontvankelijk. Eiseres betwistte de tijdigheid van de bekendmaking van het primaire besluit van 11 oktober 2022, dat haar op 6 juli 2023 zou zijn toegezonden. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet kon aantonen dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden, en dat er geen deugdelijke verzendadministratie was. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F.W.A. van Driel).

Inleiding

1. Bij besluit van 11 oktober 2022 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor rekening van eiseres komen (het primaire besluit).
1.1.
Bij besluit van 15 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 2 december 2024 nadere stukken toegezonden aan de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de nadere stukken van 2 december 2024. Daarna heeft verweerder schriftelijk gereageerd en is het onderzoek gesloten.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] . Bij besluit van 2 maart 2021 is aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd. Het primaire besluit strekt tot kostenverhaal van toegepaste bestuursdwang. In dat besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van € 52.607,73 moet voldoen. Bij brief van
24 mei 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2.1.
Volgens verweerder is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
Is het bezwaarschrift tijdig ingediend?
4. Eiseres betoogt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij betwist dat het primaire besluit van 11 oktober 2022 op die datum is bekendgemaakt. Pas nadat zij een aanmaning van 25 april 2023 had ontvangen, is bij haar het vermoeden ontstaan dat een besluit genomen zou kunnen zijn en heeft zij op 24 mei 2023 bezwaar gemaakt. Het primaire besluit van 11 oktober 2022 heeft zij pas ontvangen op 6 juli 2023, nadat zij daar in haar bezwaarschrift om had verzocht. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat het primaire besluit op de juiste wijze aan haar is bekendgemaakt. Daartoe is onder meer vereist dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie, waarvan in dit geval niet blijkt. Subsidiair betoogt eiseres dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.1.
Verweerder voert aan dat eiseres bekend is met de wijze waarop een bezwaarschriftprocedure moet worden gevoerd en dat dit niet de eerste keer is dat eiseres de ontvangst van een besluit betwist. Verweerder erkent dat de in bezwaar aangeleverde verzendbewijzen van aangetekende post geen betrekking hebben op de verzending van het primaire besluit. Na intern navraag te hebben gedaan, is gebleken dat Post.nl de systemen heeft veranderd. Daardoor zijn aangetekend verzonden brieven van voor een bepaalde datum niet meer terug te vinden in de systemen. Verweerder kan daarom geen bewijs leveren van verzending per aangetekende post. Dit betekent echter niet dat daarmee aannemelijk is dat het primaire besluit niet door eiseres is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij verzending van poststukken.
4.2.
Verweerder wijst erop dat het primaire besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum. Het primaire besluit is verzonden naar hetzelfde adres als andere aan eiseres gerichte besluiten. Dat geldt ook voor de aanmaningen van 15 december 2022 en
25 april 2023. De laatstgenoemde aanmaning heeft eiseres ontvangen. Er is sprake van een deugdelijke verzendadministratie en van problemen bij verzending van poststukken is niet gebleken. Omdat verweerder de verzending van het primaire besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van eiseres om dit vermoeden te weerleggen. Op grond van wat eiseres aanvoert, kan de ontvangst van het primaire besluit redelijkerwijs niet worden betwijfeld.
5. Niet in geschil is dat verweerder niet kan aantonen dat het besluit van
11 oktober 2022 aangetekend is verzonden. Volgens vaste rechtspraak [4] is het, als de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt echter het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat het bestuursorgaan over een deugdelijke verzendadministratie beschikt. Een verzendadministratie is pas deugdelijk als van het betreffende poststuk op individueel niveau is geregistreerd dat het ter verzending is aangeboden.
5.1.
Op zitting heeft verweerder toegelicht dat hij niet beschikt over verzendbewijzen van brieven die per gewone post worden verzonden. Verder heeft verweerder op zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of en op welke wijze de verzending van gewone post wordt bijgehouden in een verzendadministratie. Het eveneens op zitting gedane verzoek van verweerder om de gelegenheid te krijgen alsnog onderzoek te doen naar bewijs van verzending van gewone post wijst de rechtbank af wegens strijd met een goede procesorde. In het beroepschrift wordt de beschikbaarheid van een deugdelijke verzendadministratie betwist en verweerder heeft ruimschoots de gelegenheid gehad hier onderzoek naar te doen.
5.2.
Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op 11 oktober 2022 aan eiseres is verzonden. De door verweerder naar voren gebrachte omstandigheid dat eiseres andere post waaronder de aanmaning van 25 april 2023 wel heeft ontvangen maakt dit niet anders, omdat dit niet in de plaats kan komen van bewijs van verzending zoals dat blijkt uit een deugdelijke verzendadministratie. Ook de stelling van verweerder dat bij eiseres eerder, door de aanmaning van 15 december 2022, een vermoeden van een besluit had kunnen ontstaan, doet niet af aan het ontbreken van bewijs van verzending van het primaire besluit op 11 oktober 2022. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het besluit pas is bekendgemaakt door toezending aan eiseres op 6 juli 2023. De bezwaartermijn is gelet daarop aangevangen op 6 juli 2023. Daarmee is het bezwaarschrift van 24 mei 2023 prematuur. Maar, omdat het bezwaarschift is ingediend toen het primaire besluit van
11 oktober 2022 al tot stand was gekomen, is deze indiening voorafgaand aan de bezwaartermijn geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring. [5]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De subsidiaire beroepsgrond van eiseres behoeft geen bespreking. Verweerder zal alsnog inhoudelijk op het bezwaarschrift van eiseres moeten beslissen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 904,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Namens eiseres is een bezwaarschrift ingediend, deelgenomen aan de hoorzitting in bezwaar, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de zaak van licht gewicht is, omdat deze alleen betrekking heeft op de ontvankelijkheid van het bezwaar. Daarom gaat de rechtbank uit van wegingsfactor 0,5. De vergoeding voor proceskosten bedraagt in totaal
(2 x € 647 + 2 x 947 x 0,5 =) € 1.551,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 januari 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.551, - aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1113.
5.Dit volgt uit artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.