ECLI:NL:RBDHA:2025:19131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/681314 / HA ZA 25-214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van een ontbonden huwelijk met toepassing van Roemeens recht

Deze zaak betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk tussen partijen, met een focus op de verdeling van de gemeenschappelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat Roemeens recht van toepassing is op deze afwikkeling. De rechtbank oordeelt dat het belang van beide partijen om de woning toegewezen te krijgen gelijk is, maar dat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt de woning te kunnen financieren. Daarom wordt de woning aan [eiser] toegewezen, met de verplichting om de helft van de overwaarde aan [gedaagde] te vergoeden. [gedaagde] hoeft geen gebruiksvergoeding te betalen voor het exclusieve gebruik van de woning, omdat zij erop mocht vertrouwen dat [eiser] haar aandeel in de hypotheeklasten als partneralimentatie zou voldoen. Daarnaast worden andere gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, zoals bankrekeningen, spaarpolissen, een cryptoportefeuille en de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke auto, verdeeld. Dit leidt tot een vordering van [gedaagde] van € 45.240,60 op [eiser], die binnen vier weken na het vonnis moet worden betaald. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaak- / rolnummer: C/09/681314 / HA ZA 25-214
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Deze zaak gaat over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen, in het bijzonder over de verdeling van de gemeenschappelijke woning. Op deze vermogensrechtelijke afwikkeling is Roemeens recht van toepassing.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van partijen om de gemeenschappelijke woning toebedeeld te krijgen van gelijk gewicht is. Daarom wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan het gegeven dat [eiser] , in tegenstelling tot [gedaagde] , aannemelijk heeft gemaakt de overname van de woning te kunnen financieren. Dat betekent dat de woning in de eerste plaats wordt toebedeeld aan [eiser] , onder vergoeding van de helft van de overwaarde aan [gedaagde] . [gedaagde] hoeft geen gebruiksvergoeding te betalen over de periode waarin zij het exclusieve gebruik van de woning heeft gehad, omdat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser] haar aandeel in de hypotheeklasten bij wijze van partneralimentatie voor haar voldeed.
1.3.
Ook de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen worden verdeeld, te weten de bankrekeningen, spaarpolissen, de cryptoportefeuille en de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke auto. Dit leidt er toe dat [gedaagde] een vordering van € 45.240,60,- op [eiser] heeft uit hoofde van overbedeling. Dit bedrag dient [eiser] binnen vier weken na dit vonnis aan [gedaagde] te betalen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 februari 2025 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis in conventie, met producties 9 tot en met 22;
  • de akte houdende een reactie op de wijziging en vermeerdering van eis in conventie, tevens houdende een wijziging van eis in reconventie, met producties 17 tot en met 27;
  • de nadere akte van [eiser] met aanvullende producties 23 en 24;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met producties 28 tot en met 33;
  • het emailbericht van de rechtbank van 22 augustus 2025 met verzoek om informatie over de financiering van de woning;
  • de brief van [eiser] van 25 augustus 2025;
  • de brief van [gedaagde] van 1 september 2025.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2025.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [dag 1] 2011 in beperkte gemeenschap van goederen getrouwd in Roemenië. Hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk was in Roemenië.
3.2.
Partijen zijn in april 2012 naar Nederland verhuisd.
3.3.
Op [geboortedatum] 2016 is de zoon van partijen geboren.
3.4.
Partijen hebben op 26 april 2018 een gezamenlijke woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen.
3.5.
[eiser] heeft de woning in juni 2021 verlaten.
3.6.
[eiser] heeft op 25 juni 2021 bij een rechtbank te Boekarest (Roemenië) een echtscheidingsverzoek ingediend.
3.7.
[eiser] heeft in mei 2022 de gemeenschappelijke auto verkocht.
3.8.
Het huwelijk van partijen is door de rechtbank te Boekarest ontbonden op [dag 2] 2023.
3.9.
Partijen hebben de inboedel feitelijk verdeeld.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de woning toebedeelt aan [eiser] , waarbij [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en aan haar de helft van de overwaarde wordt uitbetaald, danwel bepaalt dat de woning zal worden verkocht aan een derde;
  • bepaalt dat de helft van de door [eiser] voldane hypotheeklasten per peildatum op het aandeel van [gedaagde] in de overwaarde van de woning in mindering zal worden gebracht, danwel dat [gedaagde] over de periode waarin zij het exclusieve gebruik van de woning heeft gehad een gebruiksvergoeding verschuldigd is;
  • de bankrekeningen toewijst aan de te naam gestelde partij, waarbij partijen over en weer de helft van de saldi per peildatum aan elkaar voldoen;
  • de creditcardschuld toebedeelt aan [eiser] en bepaalt dat [gedaagde] de helft hiervan aan hem moet voldoen;
  • voor recht verklaart dat de pensioenen die partijen tijdens het huwelijk hebben opgebouwd onder het privévermogen van partijen vallen;
  • de cryptoportefeuille aan [eiser] toebedeelt waarbij de helft van de waarde aan [gedaagde] wordt vergoed;
  • partijen beiden de helft van de verkoopprijs van de gemeenschappelijke auto toebedeelt.
In reconventie
4.2.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • aan [gedaagde] toebedeelt de inboedel die nog in de woning aanwezig is, met toedeling aan [eiser] van de inboedel die hij reeds in bezit heeft;
  • de woning toebedeelt aan [gedaagde] , waarbij [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en aan hem de helft van de overwaarde wordt uitbetaald, danwel bepaalt dat de woning zal worden verkocht aan een derde;
  • de bankrekeningen toewijst aan de te naam gestelde partij, waarbij partijen over en weer de helft van de saldi per peildatum aan elkaar voldoen;
  • een zogenaamd ‘provident fund’ aan [eiser] toebedeelt onder verrekening van de helft van de waarde met [gedaagde] ;
  • een spaarpolis bij Insurance Monument ASSurance Luxembourg S.A. (hierna: ‘Monument’) aan [eiser] toebedeelt onder verrekening van de helft van de waarde met [gedaagde] ;
  • de cryptoportefeuilles toebedeelt aan [eiser] , waarbij de helft van de waarde aan [gedaagde] wordt vergoed;
  • partijen beiden de helft van de verkoopprijs van de gemeenschappelijke auto toebedeelt.
In conventie en in reconventie
4.3.
Partijen voeren over en weer verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
Nu partijen over en weer vorderen dat de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vaststelt, worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld. De rechtbank zal eerst ingaan op de internationaal privaatrechtelijke aspecten van deze zaak en het juridisch kader. Daarna zal de rechtbank de peildatum voor de verdeling vaststellen. Vervolgens worden achtereenvolgens de verdeling van de woning en de gebruiksvergoeding, de bankrekeningen inclusief het ‘provident fund’, de spaarpolis bij Monument, de cryptoportefeuilles en de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke auto besproken. De rechtbank zal tot slot de daaruit ontstane vorderingen over en weer verrekenen en de proceskosten bespreken.
Internationaal privaatrecht
Rechtsmacht
5.2.
Aangezien gedaagde haar woonplaats in Nederland heeft en het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van art. 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Toepasselijk recht
5.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
5.4.
Partijen hebben niet vóór het huwelijk het daarop toepasselijke recht aangewezen.
5.5.
Op grond van art. 4 lid 2 onder 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Roemeense recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Roemenië geen partij is bij het verdrag, terwijl volgens het internationaal privaatrecht van deze staat zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigden in Roemenië.
Het Roemeens huwelijksvermogensrecht
5.6.
Het huwelijksvermogensrecht wordt geregeld in het Roemeens Burgerlijk Wetboek van 2011 (hierna: ‘RBW’). Het Roemeense huwelijksvermogensrecht houdt kort gezegd in dat, indien de echtgenoten geen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan, er een wettelijk regime van gemeenschap van goederen geldt. Dit stelsel kan worden gezien als een beperkte gemeenschap van goederen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het gemeenschappelijk vermogen en het privévermogen van iedere echtgenoot. Tot het gemeenschappelijk vermogen behoort in beginsel al het staande het huwelijk verkregen vermogen vanaf het moment van verkrijging (art. 339 RBW).
5.7.
In geval van de beëindiging van de beperkte gemeenschap van goederen, behoudt iedere echtgenoot zijn eigen vermogen en wordt het gemeenschappelijk vermogen verdeeld. Indien geen inventaris van het voorhuwelijks roerend vermogen is opgemaakt, wordt ervan uitgegaan dat dit gemeenschappelijk vermogen is, tenzij het tegendeel wordt bewezen (art. 340 RBW).
5.8.
Op grond van art. 341 RBW worden inkomen uit arbeid, uitkeringen uit hoofde van sociale verzekeringen en dergelijken, en inkomen vanwege intellectuele eigendomsrechten, gemeenschappelijk eigendom, ongeacht het moment van verkrijging, maar slechts voor zover zij opeisbaar zijn geworden gedurende de gemeenschap.
5.9.
Op grond van art. 343 lid 1 RBW hoeft de status van gemeenschappelijk vermogen niet te worden bewezen.
5.10.
Het aandeel waartoe iedere echtgenoot is gerechtigd, wordt vastgesteld op basis van zijn bijdrage aan de verwerving voor de gemeenschap van goederen en de nakoming van gemeenschappelijke schulden (art. 357 RBW). In beginsel wordt ervan uitgegaan dat de echtgenoten in gelijke mate hebben bijgedragen aan de gemeenschap, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Daarbij gelden huishoudelijk werk en zorg voor de kinderen als bijdrage aan de gemeenschappelijke huwelijkskosten (art. 326 RBW).
5.11.
Op grond van art. 385 van het RBW eindigt het huwelijksvermogensregime op de datum waarop het echtscheidingsverzoek wordt ingediend.
5.12.
Op grond van art. 318 lid 1 RBW kan iedere echtgenoot van de andere echtgenoot verlangen dat hij/zij hem/haar inlicht over zijn/haar vermogen, inkomsten en schulden. De rechtbank kan de betreffende echtgenoot op grond van art. 318 lid 2 RBW verplichten de informatie te verstrekken. Als de informatie desondanks niet wordt verstrekt, dan leidt dit op grond van art. 318 lid 4 RBW tot het vermoeden dat de beweringen van de verzoekende echtgenoot waar zijn.
Peildatum
5.13.
De rechtbank zal 25 juni 2021 als peildatum voor de vaststelling van het huwelijksvermogen hanteren, aangezien dit de datum is waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend (de peildatum).
De gemeenschappelijke woning
5.14.
Tussen partijen is in de eerste plaats de wijze van verdeling van de woning in geschil. Daarnaast is tussen partijen in geschil of [gedaagde] aan [eiser] een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor het exclusieve gebruik van de woning en, subsidiair, of [gedaagde] als mede-eigenaar van de woning de helft van de door [eiser] verrichte hypotheekaflossingen aan hem moet vergoeden.
De wijze van verdeling van de woning
5.15.
Partijen hebben beiden in de eerste plaats gevorderd dat de woning wordt toebedeeld aan henzelf en hebben beiden aangegeven dat hun belang daarbij is dat hun zoon in de woning kan blijven wonen. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van partijen bij toebedeling van de woning in dat opzicht van gelijk gewicht zijn.
5.16.
De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de zitting verzocht te onderbouwen dat zij de overname van de woning kunnen financieren.
5.17.
[eiser] heeft uiteengezet dat de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2024 € 630.000,- bedroeg, met een hypothecaire restschuld van € 335.486,- op 3 juni 2024, en dat hij over een belastingvrij inkomen van € 6.532,08 per maand beschikt.
5.18.
[gedaagde] heeft – samengevat – aangegeven dat haar financieringsmogelijkheden afhankelijk zijn van de uitkomst van een procedure die partijen bij de familierechter hebben lopen, waarvan zij verwacht dat haar kinder- en partneralimentatie zullen worden toegekend, en een eventuele vordering uit overbedeling in de onderhavige procedure. Daarnaast is [gedaagde] zich in aan het zetten om voldoende inkomen te genereren om een hypotheek te verkrijgen. Zodra er duidelijkheid is over de kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de vermogensbestanddelen, kan zij met zekerheid aangeven of zij de woning over kan nemen.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat hij de overname van de woning in dit stadium kan financieren.. [gedaagde] is er niet in geslaagd te onderbouwen dat zij de overname van de woning met uitkoop van [eiser] voor zijn deel van de overwaarde kan financieren. Daarvoor is van belang dat (de hoogte van) een eventueel door [eiser] te betalen kinder- en partneralimentatie in dit stadium onzeker is en, indien deze toegewezen zou worden door de familierechter, van beperkte duur zou zijn. Haar huidig inkomen uit een parttime functie is niet toereikend. Dat betekent dat de financieringsmogelijkheden van [gedaagde] onvoldoende concreet zijn om de woning aan haar toe te bedelen. Het - samengevatte - betoog van [gedaagde] dat een huurwoning hogere woonlasten met zich zou brengen en dat de overname van de gezamenlijke woning voor haar de meest betaalbare oplossing is, is invoelbaar, maar maakt het voorgaande niet anders.
5.20.
Gelet hierop zal de woning daarom in de eerste plaats aan [eiser] worden toebedeeld. [eiser] krijgt de mogelijkheid (het aandeel van [gedaagde] ) in de woning binnen een periode van twee maanden na de datum van dit vonnis te verkrijgen, waarbij hij de hypotheekschuld overneemt en [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde] heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat een overdrachtstermijn van minstens negen maanden zal worden gehanteerd, aangezien zij momenteel met de zoon in de woning woont en zij een dergelijke termijn nodig heeft om een nieuwe woning te vinden. De rechtbank is echter van oordeel dat van [eiser] niet kan worden verwacht dat de woning gemeenschappelijk eigendom blijft voor een periode die langer is dan noodzakelijk voor de uiteindelijke levering. Wel ziet de rechtbank in de stellingen en vorderingen l van [gedaagde] aanleiding om te bepalen dat [eiser] de vordering wegens overbedeling van de overige vermogensbestanddelen als bedoeld in randnummer 5.56 eerder dan de levering aan [gedaagde] uit te betalen, zodat zij dit bedrag kan aanwenden voor een nieuwe woning.
5.21.
Beide partijen hebben verzocht dat de woning ten behoeve van de verdeling zal worden getaxeerd door [bedrijf] . De rechtbank zal deze makelaar daar daarom voor aanwijzen.
5.22.
Nu [gedaagde] in dit stadium niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de overname van de woning kan financieren, zal de rechtbank bepalen dat, indien [eiser] de woning niet over kan nemen, de woning zal worden verkocht aan een derde.
5.23.
De wijze van verdeling wordt verder uitgewerkt in de beslissing.
Gebruiksvergoeding voor exclusief gebruik van de woning/bijdrage in de hypotheeklasten
5.24.
[eiser] stelt verder dat hij, sinds hij de woning heeft verlaten, de volledige hypotheeklasten heeft voldaan en vordert in de eerste plaats dat [gedaagde] , als mede-eigenaar, daarvan de helft aan hem betaalt, althans een gebruiksvergoeding betaalt over de periode waarin zij het exclusieve gebruik van de woning heeft gehad. [eiser] betoogt dat de gebruiksvergoeding kan worden toegewezen op grond van art. 3:189 lid 2, art. 3:168 en art. 3:169 van het Burgerlijk Wetboek.
5.25.
[gedaagde] betwist een gebruiksvergoeding verschuldigd te zijn en voert aan dat daar geen wettelijke grondslag voor bestaat in het RBW. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] heeft toegezegd de hypotheeklasten te zullen voldoen bij wijze van partneralimentatie.
5.26.
Daargelaten de standpunten van partijen over het toepasselijk recht en de uitleg daarvan, is de rechtbank van oordeel dat er voor verrekening van hypotheeklasten of de toekenning van een gebruiksvergoeding voor het exclusieve gebruik van de woning, geen aanleiding bestaat, omdat voldoende vast staat dat er tussen partijen een stilzwijgende overeenkomst bestond op grond waarvan [eiser] de hypotheeklasten bij wijze van partneralimentatie voor [gedaagde] voldeed. [gedaagde] heeft schermafdrukken van twee Whatsappconversaties ingebracht, waarin [eiser] – vrij vertaald – aangeeft dat hij [gedaagde] steunt door haar huur te betalen respectievelijk dat haar alimentatie bestaat uit de hypotheekaflossingen die zij niet hoeft te voldoen. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn ter zitting gehouden betoog dat deze berichten enkel emotionele uitlatingen betreffen waaraan geen verdere gevolgen moeten worden verbonden. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat deze berichten de strekking hebben een discussie over partneralimentatie te beëindigen en [gedaagde] er van te weerhouden een verdere aanspraak op partneralimentatie te maken. Daarnaast is van belang dat het verzoek om een voorlopige voorziening van [gedaagde] in de alimentatieprocedure is afgewezen, omdat [eiser] de hypotheeklasten doorbetaalde en er daarom geen spoedeisend belang bij een voorziening was. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat het [eiser] wel degelijk voor ogen stond rechtsgevolgen te verbinden aan het gegeven dat hij de hypotheeklasten doorbetaalde. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser] de hypotheeklasten bij wijze van partneralimentatie voor zijn rekening zou nemen. In dit verband hecht de rechtbank ook waarde aan de mededeling van mr. Van de Bunt ter zitting, dat [gedaagde] geen alimentatie met terugwerkende kracht (meer) zal vragen, als vast komt te staan dat zij geen vergoeding voor de hypotheeklasten hoeft te betalen.
5.27.
Gelet op de stilzwijgende overeenkomst tussen partijen kunnen de vorderingen van [eiser] niet slagen.
5.28.
De door [eiser] gevorderde gebruiksvergoeding danwel bijdrage in de hypotheeklasten zal worden afgewezen.
De vorderingen ter verdeling van de overige vermogensbestanddelen
De bankrekeningen
5.29.
De volgende bankrekeningen op naam van [gedaagde] met de daarbij vermelde saldi moeten per peildatum verdeeld worden:
  • [rekeningnummer 1] : € 8.304,19
  • [rekeningnummer 2] : € 63,76
  • [rekeningnummer 3] : € 810,92
  • [rekeningnummer 4] : € 444,49
  • [rekeningnummer 5] :
  • Totaal: € 9.518,96
5.30.
[gedaagde] acht verdeling bij helfte niet fair, omdat ze een deel heeft uitgegeven voor de zoon en voor advocaatkosten. [gedaagde] onderbouwt echter niet op welke grondslag die uitgaven verrekend moeten worden. De rechtbank zal deze bankrekeningen toebedelen aan [gedaagde] , waarbij de helft van het totale saldo, zijnde € 4.759,48 (= € 9.518,96 / 2) aan [eiser] moet worden vergoed.
5.31.
[gedaagde] heeft gesteld dat de volgende bankrekeningen op naam van [eiser] met de daarbij vermelde saldi verdeeld moeten worden:
  • [rekeningnummer 6] : € 3.813,40
  • [rekeningnummer 7] : € 36.564,64
  • [rekeningnummer 8] : € 18.398,75
  • [rekeningnummer 9] : € 138,60
5.32.
[eiser] heeft niet betwist dat [rekeningnummer 6] met saldo
€ 3.813,40 en [rekeningnummer 9] met saldo € 138,60 per peildatum tot het gemeenschappelijk vermogen behoorden. De rechtbank zal deze bankrekeningen toebedelen aan [eiser] , waarbij de helft van het totale saldo, zijnde € 1.975,90 (= (€ 3.813,40 + € 138,60) / 2) aan [gedaagde] moet worden vergoed.
5.33.
[eiser] heeft betwist dat [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] tot het gemeenschappelijk vermogen behoren. Deze bankrekeningen behoren tot een door zijn werkgever aangehouden zogenaamd ‘provident fund’, die moet worden aangemerkt als een ‘uitkering uit hoofde van sociale verzekeringen en dergelijken’ die niet opeisbaar is geworden gedurende de gemeenschap als bedoeld in art. 341 RBW en die daarom tot het privévermogen van [eiser] behoort. [gedaagde] heeft betwist dat het provident fund van [eiser] uit (enkel) deze bankrekeningen bestaat en meent dat [eiser] hier onvoldoende openheid over heeft gegeven.
5.34.
De rechtbank overweegt dat [eiser] een verklaring van zijn werkgever heeft ingebracht, waaruit blijkt dat er over een periode vanaf aanvang dienstverband tot 30 juni 2021 totaalbedragen van € 33.064,20 (inleg door de werkgever) en € 16.637,40 (inleg door werknemer) in het provident fund zijn gestort. Verder heeft [eiser] een jaaroverzicht van zijn bank overgelegd, waaruit blijkt dat er op de rekeningen [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] per 31 december 2021 saldi aanwezig waren van € 36.564,64 en € 18.398,75. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hiermee voldoende heeft onderbouwd dat deze bankrekeningen gezamenlijk het provident fund vormen en dat daarop per peildatum saldi aanwezig waren van € 33.064,20 en € 16.637,40. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om verder te onderbouwen dat (ook) andere bankrekeningen tot het provident fund behoren en/of dat er meer saldo aanwezig was.
5.35.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn betoog dat het provident fund moet worden aangemerkt als een ‘uitkering uit hoofde van sociale verzekeringen en dergelijken’ als bedoeld in art. 341 RBW. Daarvoor is van belang dat het ‘fonds’ bestaat uit bedragen die zijn gestort op bankrekeningen bij een reguliere consumentenbank die op naam van [eiser] staan. Het provident fund vertoont daarmee meer gelijkenissen met een spaardeposito dan met een pensioenvoorziening. Nu de status van gemeenschappelijk vermogen op grond van art. 343 RBW niet hoeft te worden bewezen, ligt het – gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] – op de weg van [eiser] om zijn stelling dat het provident fund niet tot het gemeenschappelijk vermogen behoort, verder te onderbouwen.
5.36.
De rechtbank zal de bankrekeningen [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] toebedelen aan [eiser] , waarbij de helft van het totale saldo, zijnde € 24.850,80 (= (€ 33.064,20 + € 16.637,40) / 2)) aan [gedaagde] moet worden vergoed.
5.37.
[eiser] heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op de peildatum een creditcardschuld had van - € 146,80. Deze creditcardschuld zal worden toebedeeld aan [eiser] , waarbij de helft van deze schuld (- € 146,80 / 2 = - € 73,40) door [gedaagde] aan [eiser] moet worden vergoed.
5.38.
Verder heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] over de volgende bankrekeningen met onbekend saldo beschikt:
  • [rekeningnummer 9] ;
  • [rekeningnummer 10] ;
  • [rekeningnummer 11] .
5.39.
Met betrekking tot [rekeningnummer 9] , [rekeningnummer 10] en [rekeningnummer 11] heeft [eiser] aangevoerd dat dit in wezen één bankrekening is waarop één saldo wordt aangehouden, maar in verschillende valuta waardoor de bankrekening voor iedere valuta een eigen nummer heeft. Ook stelt [eiser] [1] dat hij van deze bankrekening(en) bedragen overmaakte op onder meer zijn cryptorekening bij Binance. [gedaagde] heeft dit alles – bij gebrek aan openheid van [eiser] – weersproken.
5.40.
De rechtbank kan uit de afschriften van deze bankrekening(en) niet eenduidig het saldo of saldi van deze bankrekening(en) op peildatum afleiden, ook niet nadat [eiser] ter zitting gelegenheid heeft gekregen deze toe te lichten. Dit had gelet op artikel 318 RBW wel op zijn weg gelegen. De rechtbank trekt daaruit de gevolgtrekking die zij geraden acht. [gedaagde] heeft geen standpunt ingenomen over de hoogte van de saldi op deze bankrekening(en). Omdat [eiser] zelf een verband legt met zijn cryptorekeningen en bij gebreke aan enig ander (verifieerbaar) referentiekader over de saldi op deze bankrekening(en) betrekt de rechtbank deze bankrekening(en) bij haar oordeel over de cryptorekeningen (zie randnummer 5.50).
5.41.
Het voorgaande betekent dat [eiser] een bedrag van € 21.993,82,- (= - € 4.759,48 + € 1.975,90 + € 24.850,80 - - € 73,40) aan [gedaagde] verschuldigd is vanwege de verdeling van de bankrekeningen genoemd in randnummer 5.30 en 5.32 en van het saldo op de creditcard van [eiser] .
De voorziening bij Monument
5.42.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] op de peildatum beschikte over een spaarpolis bij Monument.
5.43.
[eiser] heeft aangevoerd dat ook de voorziening bij Monument een ‘uitkering uit hoofde van sociale verzekeringen en dergelijken’ is als bedoeld in art. 341 RBW en daarom tot zijn privévermogen behoort. [eiser] heeft een overzicht van Monument ingebracht en heeft gesteld dat uit dit overzicht blijkt dat de betreffende voorziening een waarde vertegenwoordigt van € 5.993,55. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat uit dit overzicht blijkt dat de voorziening € 5.993,55 bedraagt.
5.44.
De rechtbank is van oordeel dat ook de voorziening bij Monument niet kan worden aangemerkt als een ‘uitkering uit hoofde van sociale verzekeringen en dergelijken’ als bedoeld in art. 341 RBW. Daarvoor is van belang dat deze voorziening geen overheids- of werkgeversvoorziening is, maar door [eiser] zelf is afgesloten. De bedragen die bij Monument zijn gestort, zijn niet op het salaris van [eiser] ingehouden, maar door hem uit eigen beweging maandelijks overgemaakt.
5.45.
De voorziening bij Monument zal worden toebedeeld aan [eiser] . [gedaagde] heeft de door [eiser] gestelde waarde van € 5.993,55 niet betwist. [eiser] moet de helft van dit bedrag aan [gedaagde] vergoeden, zijnde € 2.996,78 (= € 5.993,55 / 2).
5.46.
Gelet op het voorgaande wordt de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
De cryptoportefeuilles
5.47.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, gesteld dat [eiser] over portefeuilles met cryptomunten beschikte waarvan zij de waarde, bij gebrek aan openheid van [eiser] , schat op € 10.000,-.
5.48.
[eiser] heeft hierop bij conclusie van antwoord in reconventie uiteengezet dat hij op de peildatum beschikte over cryptorekeningen bij KuCoin, Binance en Crypto.com met een totale waarde van € 2.259,81. Hij heeft dit toegelicht aan de hand van verschillende overzichten. De Binance rekening zou gevoed zijn met bedragen die afkomstig zouden zijn van de bankrekening(en) genoemd in randnummer 5.38.
5.49.
De rechtbank volgt [gedaagde] in haar betoog dat [eiser] met de ingebrachte overzichten niet de openheid heeft geboden die op grond van art. 318 RBW van hem mocht worden verwacht. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat het op de weg van [eiser] had gelegen om de cryptorekeningen reeds in de dagvaarding te noemen; dat heeft [eiser] – in strijd met art. 21 Rv – niet gedaan. Daarnaast is van belang dat een deel van de door [eiser] ingebrachte overzichten afdrukken zijn van eenvoudig te manipuleren excelbestanden. Verder is de rechtbank er niet in geslaagd om uit de door [eiser] ingebrachte overzichten af te leiden dat zijn cryptorekeningen – zoals door [eiser] is gesteld – op de peildatum inderdaad een gezamenlijke waarde vertegenwoordigden van € 2.259,81. Ook de toelichting van [eiser] heeft geen helderheid verschaft. Het had op de weg van [eiser] gelegen om dit concreet en inzichtelijk te maken. Hij heeft hiertoe voldoende gelegenheid gehad. De rechtbank zal de waarde van de cryptoportefeuilles daarom op de voet van art. 318 RBW vaststellen op € 10.000,-.
5.50.
De cryptoportefeuilles en de bankrekeningen genoemd in randnummer 5.38 zullen worden toebedeeld aan [eiser] , waarbij de helft van de waarde (€ 10.000,- / 2 =
€ 5.000,-) aan [gedaagde] moet worden vergoed.
De auto
5.51.
[eiser] heeft – samengevat – uiteengezet dat hij de gemeenschappelijke auto in mei 2022 heeft verkocht voor een bedrag van € 30.500,- en dat de helft van dit bedrag aan [gedaagde] toekomt.
5.52.
[gedaagde] meent dat de auto op de peildatum een waarde had van € 40.000,- en voert daartoe aan dat de auto in 2017 is gekocht voor € 56.165,-, dat [eiser] de auto te koop had staan voor een bedrag van € 45.500,- en dat de auto nu te koop staat voor een bedrag van € 28.000,- tot € 30.000,-; het is daarom onwaarschijnlijk dat [eiser] de auto in 2022 heeft verkocht voor € 30.500,-. Aan [gedaagde] komt daarom de helft van de waarde van de auto toe, zijnde € 20.000,-.
5.53.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de auto is verkocht voor een bedrag van € 30.500,-. [eiser] heeft de koopovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat dit de verkoopprijs was. Daarnaast heeft hij toegelicht dat deze verkoopprijs exclusief BTW en BPM was, aangezien deze verplichtingen zijn overgedragen aan de koper die – net als [eiser] – een diplomatieke status heeft. Verder is de auto in 2017 niet aangekocht voor een bedrag van € 56.165,-, maar € 49.890,- ten gevolge van een korting die de dealer heeft gegeven. De rechtbank zal daarom uitgaan van de verkoopprijs van € 30.500,-.
5.54.
[eiser] moet de helft van de verkoopprijs, te weten € 15.250,-, aan [gedaagde] betalen.
Conclusie over de vorderingen ter verdeling van de overige vermogensbestanddelen
5.55.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] aan [gedaagde] moet voldoen een bedrag van € 45.240,60,- (= € 21.993,82,- + € 2.996,78 + € 5.000,- + € 15.250,-)
5.56.
Dit bedrag dient [eiser] binnen vier weken na datum van dit vonnis – dus uiterlijk op woensdag 19 november 2025 - aan [gedaagde] uit te betalen. De rechtbank verwijst naar randnummer 5.20.
5.57.
De inboedelgoederen worden toebedeeld zoals gevorderd door [gedaagde] .
Proceskosten
5.58.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
In conventie en in reconventie
6.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning van partijen als volgt vast:
Primair: overname van de woning door [eiser]
6.1.1.
Partijen verlenen gezamenlijk een opdracht aan [bedrijf] B.V. (‘de makelaar’) om de woning te taxeren. De makelaar stelt de actuele vrije verkoopwaarde voor partijen bindend vast. Beide partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. Partijen moeten ieder de helft van de kosten van de taxatie betalen;
6.1.2.
De woning wordt toebedeeld aan [eiser] , onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen twee maanden na de datum van het taxatierapport aan [gedaagde] aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) [gedaagde] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
6.1.3.
Indien aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden
welwordt voldaan, zal [gedaagde] er aan meewerken dat haar aandeel in de woning zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een maand na het moment waarop [eiser] aantoont dat hij de benodigde financiering kan verkrijgen, bij een door [eiser] gekozen notaris leveren aan [eiser] , onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer [gedaagde] ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. [gedaagde] krijgt hierdoor een vordering uit overbedeling op [eiser] . Deze vordering is gelijk aan de helft van de taxatiewaarde, minus de helft van de actuele hypotheekschuld. [eiser] moet dit bedrag ten tijde van de levering bij de notaris aan [gedaagde] betalen. [eiser] moet in dit geval de kosten betalen van de levering bij de notaris van (het aandeel van [gedaagde] in) de woning aan [eiser] ;
6.1.4.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet tijdig voldoet aan dat wat is bepaald in 6.1.1 – 6.1.3 althans haar medewerking niet verleent aan de verkoop en levering van haar aandeel in de woning aan [eiser] en mits vast staat dat [eiser] aan de voorwaarden in 6.1.3. zal voldoen, dit vonnis op de voet van het bepaalde in art. 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst met de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [gedaagde] dat zij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan [eiser] ;
Subsidiair: verkoop van de woning aan een derde
6.1.5.
Indien en voor zover aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden
nietwordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van twee maanden zoals genoemd onder 6.1.2, een verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraag- en laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
6.1.6.
Partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder (maar niet beperkt tot) het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het laten bezichtigen van de woning door potentiële kopers. Partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit gelijk aan of hoger is dan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van de makelaar de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
6.1.7.
Partijen betalen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten voor de verkoop en levering van de woning;
6.1.8.
Partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. Het resterend gedeelte van de overwaarde zal door partijen bij helfte worden gedeeld.
6.1.9.
Wanneer een van partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijnen zijn of haar medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, treedt dit vonnis op de voet van het bepaalde in art. 3:300 lid 2 BW in de plaats van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat [eiser] of [gedaagde] opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
Ten aanzien van de overige vorderingen
6.2.
deelt aan [gedaagde] toe de inboedel die nog in de woning aanwezig is en aan [eiser] de inboedelgoederen die hij reeds in bezit heeft;
6.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te vergoeden een bedrag van € 45.240,60, aan haar te betalen binnen vier weken na datum van dit vonnis, dus uiterlijk op woensdag 19 november 2025;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen in conventie en in reconventie de eigen proceskosten dragen;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
Type: 3390

Voetnoten

1.Conclusie van antwoord in reconventie randnr. 17.