ECLI:NL:RBDHA:2025:191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 8 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep aangetekend, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting en dat de minister niet voortvarend handelt. Ook heeft hij gesteld dat er een lichter middel zou moeten worden opgelegd en dat de bewaring opgeheven moet worden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende voortgang is in de uitzettingsprocedure en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft ook de psychische gesteldheid van eiser in overweging genomen, maar concludeert dat er geen feiten zijn die aantonen dat hij detentieongeschikt is geworden.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De minister heeft op 8 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft op 19 december 2024 een voortgangsrapportage overgelegd en op 20 december 2024 de rechtbank kennis gegeven dat een termijn van 75 dagen is verstreken.
Eiser heeft vervolgens tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroepsgronden naar voren gebracht. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 oktober 2024 (in de zaak NL24.38512) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, zijnde de periode van 11 oktober 2024 tot en met 3 januari 2025.
2. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is van zicht op uitzetting, de minister niet voldoende voortvarend handelt, een lichter middel is aangewezen en de bewaring moet worden opgeheven. Ter onderbouwing van zijn psychische gesteldheid wijst eiser op een door hem op 18 december 2024 gedaan verzoek tot overplaatsing naar Veldzicht en op een medisch informatieoverzicht met daarin beschreven feiten en omstandigheden tot en met 10 december 2024.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en de bewaring, die thans wel al 5 maanden duurt, nog steeds rechtmatig voortduurt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.1.
Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er voldoende wordt gerappelleerd, namelijk op 22 oktober, 14 november en 5 december 2024, bij zowel de Marokkaanse als Algerijnse autoriteiten. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte niet op zaakniveau heeft gerappelleerd, maar dit blijkt onjuist, nu de gemachtigde van de minister onder verwijzing naar de voortgangsrapportage er met juistheid op heeft gewezen dat er wel al op zaakniveau is gerappelleerd bij de Algerijnse nationaliteiten en dat de minister dat op zeer korte termijn weer zal doen. Verder stelt de rechtbank vast dat in eerdere procedures al is geoordeeld dat de minister zich in dit verband zowel op Marokko als Algerije kan richten en zijn er thans geen omstandigheden aangedragen dat de rechtbank tot een ander oordeel zou moeten komen.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat sinds 11 oktober 2024 er met eiser voldoende vertrekgesprekken zijn gevoerd op 15 oktober, 13 november en 12 december 2024.
In het gesprek van 15 oktober 2024 heeft eiser aangegeven dat het naar omstandigheden goed met hem gaat, dat hij niets heeft gedaan om zijn identiteit en nationaliteit aan te kunnen tonen met documenten om aan zijn vertrekplicht te voldoen en uit Nederland te vertrekken. Eiser geeft daarbij, net als in eerdere procedures, aan dat hij niet terug wil keren naar Algerije, maar terug wil naar Frankrijk om daar medisch behandeld te worden. In het gesprek van 13 november 2024 geeft eiser aan dat hij zich ziek voelt; last heeft van depressie en epilepsie en dat hij dit heeft aangegeven bij de medische dienst. Eiser geeft verder weer aan dat hij nog steeds niets heeft gedaan om aan zijn vertrekplicht te voldoen, bijvoorbeeld om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat hij dat in de toekomst ook niet zal doen. Eiser stelt ook weer dat hij niet terug wil naar Algerije, maar naar Frankrijk voor de behandeling van zijn medische problemen. In zijn beleving hij daar beter behandeld en dat hij familie heeft in Frankrijk en Algerije, waarvoor hij vanuit Frankrijk beter kan zorgen. In het gesprek van 12 december 2024 zegt eiser dat het niet goed met hem gaat en dat hij depressief is. Eiser geeft weer aan niet terug te willen naar Algerije, maar naar Frankrijk. Verder geeft eiser desgevraagd aan dat hij met de ambassade van Algerije geen contact heeft opgenomen.
3.3.
De rechtbank ziet mede gezien het voorgaande nog steeds voldoende grond voor het oordeel dat er sprake is van zicht op uitzetting en dat er geen lichter middel hoeft te worden opgelegd dan wel dat de bewaring thans opgeheven zou moeten worden. De rechtbank acht in dat verband van zwaarwegende betekenis dat eiser op geen enkele wijze actief meewerkt aan zijn uitzetting. Op zitting herhaalt eiser bovendien wederom zijn wens om terug te gaan naar Frankrijk en niet naar Algerije terug te willen. Dat er sprake is van zicht op uitzetting in algemene zin is in eerdere procedures al beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om daarover thans anders te oordelen. Datzelfde geldt voor de gestelde psychische problematiek van eiser. Voorts heeft eiser thans geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij in de onderhavige beoordelingsperiode detentieongeschikt zou zijn geworden. Louter de verwijzing naar het overplaatsingsverzoek is in dit verband onvoldoende. Verder kan uit de overgelegde medische informatie niet worden afgeleid dat eiser psychisch zodanig is belast dat een lichter middel zou moeten worden opgelegd en de bewaring zou moeten worden opgeheven. De rechtbank leidt uit de overgelegde medische informatie bovendien af dat het enkel de mening van eiser zelf is dat hij andere medicatie nodig heeft en de bewaring vanwege de door hem gestelde klachten niet voor hem geschikt is, alsmede dat die mening niet door de medische dienst wordt gedeeld. Hieruit blijkt ook dat, hoewel eiser zegt geen contact te hebben met de medische dienst, daarmee wel degelijk contact heeft. Verder zijn er geen medische stukken overgelegd die eisers gestelde psychische gesteldheid en gewenste medicijngebruik ondersteunen. Het door eiser genoemde medische certificaat uit Le Havre is in de vorige uitspraak al beoordeeld en behoeft hier geen verdere bespreking.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.