In deze zaak, die op 7 februari 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft de voorzieningenrechter een vordering van de man afgewezen. De man, die in een affectieve relatie met de vrouw heeft gestaan, verzocht om een voorlopige omgangsregeling voor hun minderjarige kind. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over het kind en de huidige omgangsregeling is vastgesteld op zondag en maandag. De man had eerder een verzoek ingediend om een voorlopige omgangsregeling, maar dit was afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De man stelde dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is en dat de vrouw de regeling regelmatig niet nakomt. De vrouw voerde verweer en stelde dat er geen nieuwe ontwikkelingen waren die een spoedeisend belang rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man geen spoedeisend belang had en wees de vordering af. Tevens werd de vordering van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten afgewezen, waarbij de kosten werden gecompenseerd, zoals gebruikelijk in familiezaken.