ECLI:NL:RBDHA:2025:19037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
09/185174-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereiding van brandstichting met levensgevaar en gevaar voor goederen

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van het medeplegen van de voorbereiding van brandstichting. De verdachte was op dat moment gedetineerd in een Justitieel Complex in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het stichten van brand in een portiekwoning. Dit gebeurde via een groepschat waarin een opdracht werd gegeven om graffiti te spuiten met benzine en lucifers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de gevaarlijke aard van de opdracht en dat hij opzet had om deze uit te voeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft de ernst van de voorbereidingshandelingen en het risico voor de omwonenden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/185174-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (België),
woon- of verblijfadres in het buitenland: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex (JC) [locatie] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kamphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.B. Stenger naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, met dien verstande dat de voorbereidingshandelingen gericht waren op brandstichting en dat daarbij levensgevaar en gevaar voor goederen te duchten was.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte geen sprake was van opzet omdat dat hij geen wetenschap had van het daadwerkelijke plan en het doel waarvoor de voorwerpen, die hij voorhanden had, moesten worden gebruikt.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de raadsvrouw gevoerde verweren.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging stichten van brand en het voorbereiden daarvan.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hiervan geen sprake was, omdat de verdachte niet bekend zou zijn geweest met de opdracht om brand te stichten. De verdachte zou enkel hebben geweten dat hij en de medeverdachte ergens graffiti moesten gaan spuiten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daarover als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in een groepschat via Snapchat waarin deelnamen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , een opdracht is verstuurd. Het chatbericht hield in dat iemand die dag naar Nederland moest om iets te doen met graffiti, benzine en een lucifer, alvorens ervan door te gaan. De opdracht zou niet langer dan anderhalve minuut in beslag nemen en goed worden betaald.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de opdracht inhield: “iets spuiten met graffiti en benzine op de deur en dan de benzine aansteken”. Verder verklaarde [medeverdachte 1] dat niet alleen hij, maar ook de verdachte voornoemde opdracht heeft aangenomen. Ze zouden er een bedrag van € 6.000,00 à € 6.500,00 voor kunnen krijgen.
Uit de in het dossier aanwezige chatgesprekken volgt dat de verdachte in een zeer korte tijdspanne, namelijk binnen een half uur na de ontvangst van de opdracht, medeverdachte [medeverdachte 2] benaderde om als chauffeur voor hem en medeverdachte [medeverdachte 1] op te treden. De verdachte stelde [medeverdachte 2] daarbij een fikse vergoeding in het vooruitzicht. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte niet alleen van de vergoeding en de mogelijke hoogte daarvan wist, maar daarmee ook naar buiten trad om [medeverdachte 2] te werven. Zo werd om 11.59 uur in de groepschat het bedrag van € 800,00 werd genoemd en liet de verdachte middels een audiobestand om 12.03 uur aan [medeverdachte 2] weten dat zijn “vriend” € 800,00 zou krijgen en dat het zeker was dat het plan zou gaan werken. Het “ding” zou twee minuten duren. Om 12:42 uur stuurde de verdachte middels een geluidsbestand het volgende naar [medeverdachte 2] : "Ik ga nog keer praten met mijn vriend voor de zekerheid over het plan en alles en ik geef je een antwoord binnen 5 minuten".
Gelet op het tijdsverloop tussen het moment van de opdracht en de vervolgacties van de verdachte, kan het niet anders dan dat de verdachte bekend was met de inhoud van de opdracht en dus op de hoogte was dat het ging om meer dan alleen graffiti spuiten. Daaraan draagt in belangrijke mate bij dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat niet alleen hij, maar ook de verdachte de opdracht heeft aangenomen.
Voor zover door en namens de verdachte is aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de inhoud van de bij hem aangetroffen tas, merkt de rechtbank op dat dit niet ter zake doet voor de vraag of hij bekend was met de opdracht en het opzet had om daaraan gehoor te geven. De rechtbank neemt daarbij ten overvloede in aanmerking dat uit het dossier volgt dat de verdachte betrokken was bij het ophalen van de tas met inhoud (benzine, lucifers en spuitbussen) bij Zaventem (België). Ook blijkt uit de chatberichten tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat de verdachte wist dat op die locatie “spullen” moesten worden opgehaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet had op de hem verweten voorbereidingshandelingen.
3.4.2
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een tas met wasbenzine, lucifers en zwarte verf is gaan ophalen bij Zaventem (België) en dat zij ook samen naar de woning in Den Haag zijn gelopen waar zij de opdracht tot brandstichting zouden uitvoeren. De verdachten waren bovendien in het bezit van gezichtsbedekkende kleding (balaclava’s). Het handelen van de verdachte(n), te weten het ophalen van de spullen, zag op de voorbereiding van de latere uitvoering van die opdracht.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de verdachte zeer snel na de ontvangst van de opdracht tot brandstichting, medeverdachte [medeverdachte 2] benaderde en hem een vergoeding in het vooruitzicht stelde om te fungeren als bestuurder voor de reis naar Nederland.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n) die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4.3
Mate van gevaarzetting
De rechtbank overweegt dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor het stichten van brand in of bij een woning evident gevaarzettend van aard is. Het gebouw waar de verdachte met zijn medeverdachte(n) naar binnen wilde komen, bestond uit meerdere portiekwoningen en er waren meerdere mensen aanwezig.
Indien de verdachten het plan om brand te stichten daadwerkelijk tot uitvoering hadden gebracht, was er naar het oordeel van de rechtbank levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners te duchten geweest. Daarnaast staat buiten kijf dat bij een voltooide brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was geweest.
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank deze wijzen van gevaarzetting wettig en overtuigend bewezen.
3.4.4
Voorwerpen bestemd tot het begaan van brandstichting
Bij de verdachte is een tas met een aantal voorwerpen, te weten wasbenzine, lucifers, zwarte verf en balaclava’s aangetroffen. De balaclava’s kunnen worden geacht te zijn bestemd om de ware identiteit van de verdachte(n) te verhullen. In een vroeg stadium van het bespreken van de plannen zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij een bivakmuts nodig heeft. De wasbenzine en lucifers waren bestemd om de brand daadwerkelijk te stichten. Een spuitbus werkt in de regel brandversnellend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad en dat deze bestemd waren tot het begaan van brandstichting.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 juni 2025 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het medeplegen van het opzettelijk stichten van brand terwijl daar levensgevaar en/of gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van te duchten is, opzettelijk voorwerpen, stoffen, te weten:
- een fles wasbenzine;
- balaclava's;
- zwarte verf en
- een doosje lucifers
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, ingevoerd, doorgevoerd, en voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep toekomt op vrijwillige terugtred, omdat de voorbereidingshandelingen door de verdachte reeds waren voltooid en dat slechts in de uitvoeringsfase (of bij aanvang daarvan) besloten is om de brandstichting niet voort te zetten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van vrijwillige terugtred.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen onder 3.4.1 van dit vonnis, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte omstreeks half twaalf in de ochtend van 15 juni 2025 bekend werd met de opdracht tot het plegen van een brandstichting tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] .
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte en zijn medeverdachte(n) die dag omstreeks 20.00 uur bij het portiek van haar woning heeft gezien en gesproken toen zij probeerden het pand te betreden. Zij heeft verklaard dat zij naar beneden naar de portiekdeur is gelopen en daar de verdachten heeft gezien en gesproken. De verdachte [medeverdachte 1] zou haar hebben gevraagd naar ene [naam] waarop zij heeft geantwoord dat er geen [naam] in het pand woonde. Hierop zijn in ieder geval twee verdachten weggelopen in de richting van de Vaillantlaan. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ook daarna verklaard dat hij bij aankomst bij de woning pas van medeverdachte [medeverdachte 1] hoorde wat de bedoeling was en dat zij tegen elkaar zouden hebben gezegd dat ze dit niet wilden doen. Hierna zouden zij zijn weggegaan, aldus de verdachte. Zij zouden de getuige [getuige] enkel door de intercom hebben gesproken.
De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om, zoals door de verdediging bepleit, de verklaring van de getuige [getuige] ongeloofwaardig te achten. De rechtbank volgt haar verklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte en zijn medeverdachte(n) hun voorgenomen plan om brand te stichten enkel niet voortgezet omdat de omwonenden hen in het vizier kregen. Zij hebben immers nog geprobeerd daadwerkelijk het portiek te betreden met een smoesje. Pas toen dat niet lukte, besloten zij te vertrekken. In zoverre is het niet daadwerkelijk stichten van brand niet afhankelijk geweest van de wil van de verdachte, maar louter afhankelijk geweest van extrinsieke redenen. Bovendien was er op dat moment al sprake van een begin van uitvoering van de voorgenomen brandstichting, nu het betreden van het portiek daarvoor onder de gegeven omstandigheden cruciaal was. Daarmee waren de voorbereidingshandelingen reeds voltooid.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank dan ook het beroep op vrijwillige terugtred. Nu geen gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, betekent dit dat het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij niet het advies gevolgd van de reclassering tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Voorts heeft zij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden die zij aan de orde heeft gesteld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft tezamen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor brandstichting door wasbenzine, lucifers, zwarte verf en balaclava’s te verwerven, in- en door te voeren en voorhanden te hebben. Wanneer een daadwerkelijke brandstichting zou hebben plaatsgevonden, zou dit enorme risico’s met zich hebben gebracht voor de levens van omwonenden, hun woningen en de openbare orde.
Het stichten van brand met middelen zoals die bij de verdachte zijn aangetroffen, is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. De verdachte is via Snapchat benaderd en met een financiële vergoeding in het verschiet kennelijk verleid tot dergelijk gevaarzettend handelen tezamen met zijn medeverdachte(n).
Het voorbereiden van een brandstichting is een ernstig feit dat grote gevolgen kan hebben. Dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) uiteindelijk niet daadwerkelijk zijn overgaan tot het stichten van brand, is niet afhankelijk geweest van een omstandigheid die afhankelijk was van de wil van de verdachte(n), maar louter te danken aan het heldhaftige optreden van oplettende buurtbewoners.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
Geen strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook zijn er geen eerdere veroordelingen in een andere EU-lidstaat bekend.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden zoals die aan de orde zijn gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte woont in [land] en volgt een opleiding. Hij heeft geen vaste inkomstenbron en probeert zijn moeder (die niet in goede gezondheid verkeert) te assisteren bij het oplossen van financiële problemen binnen het gezin.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 27 augustus 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren. Dit houdt volgens de reclassering verband met zijn jeugdige leeftijd. Daarnaast zou de verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar zijn. Ook volgt uit het reclasseringsadvies dat de financiële situatie en zijn sociaal netwerk als risicofactoren moeten worden gezien. Daarentegen zijn er bij de verdachte steunende factoren in de vorm van zijn opleiding, werk en familie. Ook zou de verdachte op hoog niveau voetballen.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Dit advies is gebaseerd op gesprekken met de verdachte, informatie van zijn casemanager van DJI en vanuit het wegingskader jeugdstrafrecht. De reclassering acht het jeugdstrafrecht geïndiceerd, gelet op zijn nog jonge leeftijd en kwetsbaarheid. De verdachte verblijft om deze reden ook op een speciale zorg afdeling in detentie.
Voorts heeft de reclassering het recidiverisico ingeschat als laag. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij merkt de reclassering op dat een toezicht met bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar wordt geacht omdat de verdachte in [land] woonachtig is.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt blijft dat ten aanzien van de groep van 18- tot 23-jarigen het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van deze groep blijft een uitzondering: een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt.
Gelet op het gegeven advies uit voormeld reclasseringsadvies en de indruk die de verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, sluit de rechtbank zich aan bij het advies van de reclassering en ziet zij – anders dan de officier van justitie – aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een opleiding volgt.
Alles overwegend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen jeugddetentie voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis ten behoeve van deze zaak heeft doorgebracht.
De rechtbank zal – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsadvies omtrent de persoon van de verdachte – een deel van die straf, groot 70 (zeventig) dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van voorbereiding van medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander/gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
200 (TWEEHONDERD) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
70 (ZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 15 juni 2025 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het medeplegen van het opzettelijk stichten van brand en/of teweegbrengen van een ontploffing terwijl daar levensgevaar en/of gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van te duchten is, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten:
- een fles wasbenzine, althans een fles met een brandbare stof;
- bivakmuts(en) en/of balaclava's, althans gezichtsbedekkende kleding;
- zwarte verf en/of
- een doosje lucifers
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad