6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenOp zeventienjarige leeftijd heeft de verdacht zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
De verdachte heeft zich op 26 juli 2023 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Hierbij is de verdachte samen met één van zijn medeverdachten via het balkon de woning van het slachtoffer binnengegaan, terwijl een andere medeverdachte op de uitkijk bleef staan. Zij werden op heterdaad door de politie in de woning aangehouden, waardoor er uiteindelijk niets uit de woning is weggenomen. De woning was doorzocht en er lagen goederen op de grond. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht van de bewoner. Het slachtoffer heeft door dit feit hinder en schade ondervonden. Daar komt bij dat het handelen van de verdachte gevoelens van angst teweeg heeft gebracht bij omwonenden. Dit soort feiten dragen bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte zich in zeer korte tijd schuldig gemaakt aan een tweetal afpersingen en twee pogingen daartoe. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet alleen heeft gedreigd met geweld, maar aan twee slachtoffers ook daadwerkelijk een mes heeft getoond. Twee van zijn slachtoffers waren nog zeer jong. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en geen enkel respect getoond voor andermans persoonlijke eigendommen. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij andere mensen in de samenleving. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zich enkel door eigen financieel gewin laten leiden. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict en voor een geweldsdelict. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten van dagvaarding II in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis van het bij dagvaarding I ten laste gelegde. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
- voornoemd multidisciplinair Pro Justitia rapport van 7 augustus 2024, opgesteld door GZ-psycholoog M.H. Bakkes en psychiater M.D. van Ekeren;
- het advies van GGZ Fivoor TBS Zuid (hierna: de reclassering) van 5 november 2024;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 november 2024.
De bevindingen uit deze rapporten en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Pro Justitia rapport
In de – reeds hiervoor aangehaalde – Pro Justitia-rapportage wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Gedurende het onderzoek naar de verdachte werden – ondanks de hoge dosering antipsychotische medicatie – verschillende symptomen van schizofrenie waargenomen, waaronder hallucinaties, op waanbelevingen gestoelde achterdochtige angsten, gedachtenstops, een gebrek aan energie, een vlakke uitstraling, initiatiefloosheid en een onvermogen om te plannen en te organiseren. De deskundigen schatten het recidiverisico hoog in als de verdachte onbehandeld zou blijven. Dit geldt ook als bij de verdachte geen sprake zou zijn van een psychotische stoornis. Het is nu nog onduidelijk welke psychopathologie (mogelijk) zichtbaar wordt als het psychotisch beeld, dat als een deken over de persoonlijkheid van verdachte ligt, behandeld is en in hoeverre het recidiverisico dan voldoende afneemt.
De verdachte is vanuit gedragsmatig oogpunt nog volop in ontwikkeling. Ook is zijn brein nog niet uitgerijpt. Tegelijkertijd is bij de verdachte sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, dat zich doorgaans pas later in de ontwikkeling voordoet. Daarom wordt bij de verdachte gesproken van een ‘early onset’ schizofrenie. Het ernstige psychiatrisch ziektebeeld is uitzonderlijk op zo’n jonge leeftijd. Dit, in combinatie met het recidivegevaar, de comorbiditeit met middelenproblematiek en het beperkte zicht op zijn persoonlijkheid, maakt de advisering complex.
Volgens de deskundigen dient in de behandeling van de schizofrenie vooral aandacht te zijn voor farmacotherapie in de vorm van antipsychotica. Zij achten het van groot belang dat een volgende stap in het behandelprotocol wordt gezet, zoals een omzetting naar het sterkwerkende medicijn Clozapine. Dit is van belang omdat elke psychotische episode bij schizofrenie aanleiding geeft tot cognitief verval en persoonlijkheidsverval. Vooral bij adolescenten is bekend dat snel adequaat medicamenteus ingrijpen dit kan voorkomen. Dit zal uiteindelijk restschade aan het brein, die elke psychotische episode veroorzaakt, zo beperkt mogelijk houden. De verdachte dient in eerste instantie te worden behandeld in een in schizofrenie gespecialiseerde gesloten klinisch psychiatrische setting met een hoog beveiligingsniveau in verband met het gebrek aan ziektebesef en behandelmotivatie en de kans op onttrekking.
Hoewel de deskundigen geen directe aanleiding zien om toepassing van het volwassenstrafrecht te adviseren, zien zij in verband met het ernstige “volwassen” ziektebeeld grote bezwaren in een plaatsing binnen een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI). Een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel dient een pedagogisch doel met een nadruk op gedragsinterventies, terwijl de verdachte langdurig behandeld dient te worden in het kader van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Acteren op psychotische symptomatologie in de behandeling is van groot belang om verdere schade bij de verdachte te beperken. Een JJI wordt hiervoor niet als de beste plek voor de verdachte gezien. De enige plek die qua intensiteit, kwaliteit van begeleiding en kennis toereikend zou kunnen zijn, is de FOBA. Dit is echter geen behandelplek, maar een stabilisatieplek. Ook de Very Intensive Care (hierna: VIC) afdelingen zijn niet primair toegerust op het langdurig begeleiden van jongeren met schizofrenie. De problematiek van de verdachte in combinatie met het hoge recidiverisico lijkt het best te passen binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) of een Forensisch Psychiatrisch Centrum (hierna: FPC). Alles afwegende adviseren de deskundigen om aan de verdachte de maatregel tbs met dwang verpleging in een in schizofrenie gespecialiseerde kliniek, zoals een FPK dan wel een FPC, op te leggen.
Ter zitting hebben de deskundigen het rapport nader toegelicht. Het schizofrene symptomencomplex van de verdachte is - met het oog op zijn nog jonge leeftijd - uitzonderlijk. Bij die uitzonderlijke situatie is het van groot belang dat er snel adequate behandeling wordt ingezet om cognitief verval te voorkomen. Iedere maand waarin hij onbehandeld blijft, vergroot de schade aan het brein, die uiteindelijk onherstelbaar is. Een prikkelarme omgeving, consistentie in de leefomgeving en adequaat medicamenteus ingrijpen zijn de belangrijkste drie pijlers waarop het advies berust. In een JJI wordt primair ingezet op pedagogische beïnvloeding en is de setting - die voor een groot deel gericht is op het leven op de groep - dynamisch. Een dergelijke omgeving is niet gunstig voor het ziektebeeld van de verdachte. Voor zijn ziektebeeld is het juist van belang dat hij gedurende een langere periode op een zo rustig mogelijke en prikkelarme omgeving verblijft met veel structuur. Als het schizofrene beeld van de verdachte nog steeds zo ernstig is als de deskundigen vermoeden, dan kan een pedagogische aanpak zelfs prikkelverhogend werken, waardoor het beeld verder verslechtert. In een JJI worden jongeren bovendien bij psychotische ontregeling naar een FOBA overgeplaatst en - zodra zij gestabiliseerd zijn - weer van de FOBA teruggeplaatst naar de reguliere afdeling. Dergelijke overplaatsingen, welke voorzienbaar zijn, zouden bij verdachte een enorme druk opleveren voor de informatieverwerkingsstoornis en prikkelverwerking. Iedere overplaatsing kan een verergering van het psychotisch beeld opleveren en werkt contraproductief in de behandeling van zijn ziektebeeld. De kans op verder verval en organische schade aan het brein is daarmee aanwezig. In een tbs-kliniek is het personeel meer toegerust op stabilisatie en kunnen ontregelingen binnen de kliniek worden opgelost. Overplaatsingen binnen een tbs-kliniek liggen daarom veel minder voor de hand dan in een JJI.
De psychiater heeft verder naar voren gebracht dat de verdachte enorme angsten kent, wat om een duidelijke en gestructureerde begeleiding vraagt. Ambulante begeleiding zou een situatie opleveren waarin de verdachte overspoeld raakt door prikkels die hij niet kan verwerken, waardoor hij aan zijn angsten is overgeleverd. Tot slot is opgemerkt dat een ogenschijnlijke verbetering, waarbij er geen sprake meer is van de wanen en de hallucinaties (de zogenaamde positieve symptomen), ook kan duiden op een voortschrijding van de ernst van het ziektebeeld, waarbij sprake is van initatiefarmoede, terugtrekgedrag en vervlakking (de zogenaamde negatieve symptomen). Dit laatste kan juist duiden op een verslechtering van het ziektebeeld. De deskundigen kunnen zonder nadere beoordeling niet zeggen of er bij de verdachte sprake is van een verbetering of een verslechtering ten opzichte van de onderzoeksperiode. Wel stellen zij dat als er daadwerkelijk sprake zou zijn van een verbetering van de situatie, zij gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek blijven bij hun advies.
Reclassering
De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit de Pro Justitia-rapportage en ziet geen mogelijkheden om de risico's met voorwaarden te beperken. Dit komt door het ernstige psychiatrisch ziektebeeld, het gebrek aan ziektebesef, het daarmee gepaard gaande gebrek aan behandelmotivatie, het gebrek aan beschermende factoren en het feit dat het de verdachte eerder ook niet lukte om zich aan voorwaarden te houden. De reclassering schat in dat de verdachte om deze redenen niet succesvol behandeld kan worden binnen een tbs-maatregel met voorwaarden en zich zonder de noodzakelijke behandeling niet aan voorwaarden kan houden. De reclassering adviseert daarom negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden. Het advies is om bij een veroordeelding een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. Voor het geval de rechtbank anders oordeelt, heeft de reclassering bijzondere voorwaarden opgesteld. Daarnaast adviseert de reclassering, ingeval de rechtbank voorwaarden aan de verdachte oplegt, de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en het daarop te houden toezicht. Verder adviseert de reclassering in voornoemd geval een GVM aan de verdachte op te leggen.
Raad voor de Kinderbescherming
Tot slot volgt uit het rapport van de Raad dat er sprake is van een hoog recidiverisico, omdat er op alle leefgebieden veel zorgen zijn over de verdachte. De Raad vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte niet blijkt te leren van eerder gemaakte fouten, dat hij niet heeft kunnen profiteren van de ingezette begeleiding en behandeling en dat hij zich niet aan afspraken kan/wil houden. Zowel de verdachte als zijn omgeving dienen beschermd te worden vanwege het beperkte zelfinzicht, de mate waarin hij zich laat beïnvloeden en zijn gebrekkige gewetensontwikkeling. De Raad is het met de andere deskundigen eens dat de ernstige problemen ten aanzien van zijn gedrag en ontwikkeling, de gecompliceerdheid van zijn problematiek en de hoge kans op herhaling, langdurige en intensieve, residentiële behandeling behoeven. Het behandeltraject dient middels het strafrechtelijk kader geborgd te worden aangezien de verdachte veel structuur en controle nodig heeft. De verwachting is dat het veranderingsproces en de bestendiging daarvan langere tijd zal gaan duren.
De Raad adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte functioneert mogelijk op licht verstandelijk beperkt niveau en hij kan zijn handelen nauwelijks inschatten. Ook is hij nog heel erg gebaat bij een pedagogische aanpak. Daarbij dient ook aandacht te zijn voor gezinsgerichte hulpverlening, zodat er ook gewerkt kan worden aan het vergroten van het ziekte-inzicht bij zijn gezin. Daarnaast adviseert de Raad om de behandeling te realiseren in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Middels de PIJ-maatregel kan de verdachte de behandeling krijgen die hij, mede gezien zijn leeftijd, dringend nodig heeft. Een tbs-maatregel is te zwaar voor de verdachte. Gezien zijn jonge, bijna kinderlijke ontwikkeling hoort hij niet in een tbs-kliniek tussen volwassenen. Daarbij heeft de Raad aangedragen dat het niet op voorhand onmogelijk is om iemand met schizofrenie in een JJI te plaatsen en dat ook niet op voorhand is gesteld dat de behandelduur in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te kort is. Concluderend stelt de Raad zich op het standpunt dat de verdachte in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geplaatst dient te worden op een VIC-afdeling van een JJI. De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat uit recent contact met een VIC-afdeling is gebleken dat de verdachte daar wel behandeld kan worden.
Jeugdreclassering
De deskundige jeugdreclasseerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat een voorwaardelijk kader wat de jeugdreclassering betreft niet aan de orde is, omdat bij de verdachte te weinig mogelijkheden worden gezien om zich daaraan te kunnen committeren.
Noodzaak behandeling
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de stoornissen en het recidiverisico van de verdachte over. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er een hoog risico bestaat dat de verdachte bij een ongewijzigde situatie en zonder adequate behandeling, recidiveert. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk dat de verdachte langdurig en klinisch wordt behandeld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader deze behandeling moet worden geboden.
Zorgmachtiging
De rechtbank schuift de door de verdediging geopperde zorgmachtiging als onhaalbaar terzijde. Allereerst overweegt de rechtbank dat het kader waarin een zorgmachtiging wordt afgegeven de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is. Deze wet is erop gericht mensen zo snel mogelijk weer zelfstandig te laten functioneren, hetgeen anders is dan het doel van het strafrecht. Bovendien is het beveiligingsniveau binnen een GGZ-instelling voor de verdachte te laag gelet op het hoge recidiverisico dat door de deskundigen bij de verdachte wordt gezien. Gezien de ernstige, langdurige en complexe problematiek van de verdachte is het noodzakelijk dat hij een langdurige, intensieve en vooral ook stabiele behandeling krijgt in een specialistische forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet kan worden volstaan met behandeling binnen de reguliere GGZ en dat een zorgmachtiging niet aan de orde is.
Voorwaardelijk kader
Over de haalbaarheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan wel de tbs-maatregel met voorwaarden overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank volgt het standpunt van de deskundigen dat er geen mogelijkheden zijn om de risico’s met voorwaarden te beperken en dat de verdachte zonder de noodzakelijke behandeling niet in staat is om zich aan de voorwaarden te houden. Voor de rechtbank is hierbij het gebrek aan ziektebesef bij de verdachte, alsook bij zijn gezin, doorslaggevend. De verdachte heeft weliswaar aangegeven behandeling te (zullen) accepteren, maar tegelijkertijd ziet hij de ernst en de implicaties van zijn problematiek niet in. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijk kader gelet op het (recente) verleden niet realistisch. De verdachte liep ten tijde van een aantal van de strafbare feiten in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Gedurende de schorsingsperiode is het hem niet gelukt om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden en om zich op de verschillende levensgebieden staande te houden. Ook is ambulante behandeling niet van de grond gekomen. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de verdachte onvoldoende in staat is om zich aan voorwaarden of afspraken te houden, zodat een voorwaardelijk kader niet geschikt is om het recidivegevaar naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen en de inzet van de noodzakelijke behandeling te waarborgen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan wel in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar.
De op te leggen maatregel
De deskundigen stellen allen dat de verdachte intensieve en langdurige, residentiële behandeling behoeft. Over het kader waarin de noodzakelijke behandeling dient te worden vormgegeven verschillen de Pro Justitia-rapporteurs en de Raad van mening. De Pro Justitia-rapporteurs adviseren een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Bij de beoordeling of en zo ja, welke maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De rechtbank acht oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging in het belang van de verdachte noodzakelijk, omdat zij van oordeel is dat binnen dat kader de beste behandeling voor zijn problematiek kan worden geboden. De rechtbank is zich terdege bewust van de zwaarte van deze beslissing en van het feit dat een tbs-kliniek in beginsel geen geschikte plek is voor jongeren. De rechtbank is echter van oordeel dat deze maatregel het meest passend is in deze specifieke en uitzonderlijke situatie.
Daarbij overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte kampt met een zeer ernstige psychiatrische stoornis die gezien zijn jonge leeftijd zeer uitzonderlijk is. Gelet op de aard en ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico van de verdachte is langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk. De Pro Justitia-rapporteurs benadrukken met klem het belang en de urgentie van adequate behandeling. Het uitblijven van adequate behandeling, met als gevolg dat de stoornis blijft doorwerken, levert onherstelbare schade op aan het brein. De verdachte dient zo snel mogelijk te worden behandeld om cognitief verval en persoonlijkheidsverval te voorkomen en restschade aan het brein zo veel mogelijk te beperken. De Pro Justitia-rapporteurs hebben voldoende onderbouwd aangedragen dat behandeling in het kader van een PIJ-maatregel in een JJI niet passend en niet toereikend is voor de psychiatrische problematiek van de verdachte. In de dynamische omgeving van een JJI is de behandelmethodiek gestoeld op pedagogische beïnvloeding in groepsverband. Het ziektebeeld van de verdachte ligt echter dusdanig op de voorgrond dat er op dit moment geen ruimte is voor pedagogische beïnvloeding. Behandeling van de schizofrenie heeft prioriteit. Dit “volwassen” ziektebeeld vereist een prikkelarme omgeving, consistentie in de leefomgeving en adequaat medicamenteus ingrijpen. Deze aanpak kan het beste in een volwassensetting van een tbs-kliniek worden geboden, omdat daar de focus primair op behandeling van de psychiatrische stoornis ligt.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het passend en geboden is om aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging (artikel 37a Sr en artikel 37b Sr) is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eist. De duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu het feit is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Dit betreft het bij dagvaarding II bewezenverklaarde.
Gezien het karakter van de ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging komt de rechtbank niet toe aan oplegging van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel, zoals gevorderd door de officier van justitie. Voorts ziet de rechtbank gezien het onvoorspelbare tijdsverloop van de tbs-maatregel geen aanleiding om de GVM op te leggen.
Met betrekking tot het op grond van artikel 230 lid 2 Sv gedane verzoek van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. Voornoemd artikel schept het recht voor de verdachte om een deskundige aan te wijzen die het deskundigenrapport onderzoekt. De rechtbank overweegt dat dit een recht is dat aan de verdediging zelf toekomt. De rechtbank ziet gelet op wat is overwogen over de rapportage geen aanleiding om deze bevoegdheid ambtshalve toe te passen.
Toepassing van artikel 77b Sr
Voorgaande overwegingen impliceren dat – in uitzondering op de hoofdregel – toepassing zal worden gegeven aan artikel 77b Sr.
Hoofdregel is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Volgens artikel 77b Sr kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het volwassenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de rapporten blijkt dat er verschillende indicaties zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo wordt beschreven dat de verdachte nog volop in ontwikkeling is en dat zijn brein nog niet is uitgerijpt. Echter ziet de rechtbank - vanwege de ernstige psychiatrische stoornis en het daarbij horende ziektebeeld - in de persoon van de verdachte, en dan in het bijzonder de behandelsetting die de verdachte volgens de deskundigen nodig heeft, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 77b Sr en de verdachte te bestraffen volgens het volwassenstrafrecht, zodat de verdachte de voor hem passende behandeling kan krijgen in een tbs-kliniek.
De op te leggen strafDe rechtbank acht naast de tbs-maatregel met dwangverpleging de oplegging van een straf aan verdachte passend en geboden. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de op te leggen tbs-maatregel, zijn leeftijd ten tijde van het plegen van de delicten, de toepassing van artikel 63 Sr en met hetgeen de deskundigen over zijn ontwikkeling naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het van het grootste belang is dat de verdachte zo snel mogelijk op een passende plek terechtkomt waar hem de noodzakelijke behandeling kan worden geboden. Daarbij is het van belang dat het aantal overplaatsingen zo beperkt mogelijk blijft om verdere schade te voorkomen. Met nadruk merkt de rechtbank nog op dat zij het gezien de problematiek en de kwetsbaarheid van de verdachte van groot belang acht dat zorgvuldig wordt bezien waar de verdachte – in afwachting van een plaatsing voor zijn behandeling – de te overbruggen periode zal doorbrengen. In dat verband merkt de rechtbank op dat zij het onwenselijk vindt als de verdachte in een penitentiaire inrichting wordt geplaatst. In afwachting van de behandeling in een tbs-kliniek, zou de FOBA in een JJI de meest passende plek voor de verdachte zijn.