ECLI:NL:RBDHA:2025:19

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
09-061976-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met tbs en dwangverpleging voor verdachte met ernstige psychiatrische stoornis

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot woninginbraak en afpersing. De verdachte kampt met een ernstige psychiatrische stoornis, waaronder schizofrenie, en is verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de verdachte in een jeugdinrichting niet passend is, gezien zijn 'volwassen' ziektebeeld. Deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte een prikkelarme omgeving en consistente behandeling nodig heeft, wat het beste kan worden geboden in een tbs-kliniek. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft daarnaast een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de hoge kans op recidive in overweging genomen, evenals de noodzaak voor langdurige en intensieve behandeling in een gespecialiseerde setting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van de poging tot woninginbraak, maar heeft de subsidiaire tenlastelegging en de feiten van de tweede dagvaarding bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-061976-24; 09-186768-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006.
op dit moment preventief gedetineerd in [locatie] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 30 mei 2024, 22 augustus 2024, 3 oktober 2024 (telkens pro forma) en 12 december 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 19 december 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. S.F. Heslinga en de advocaten van de verdachte zijn mr. J. Klein Molenkamp en mr. A.B. Baumgarten te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Dagvaarding I (09-186768-23)
op 26 juli 2023 te Katwijk, in vereniging, een woninginbraak heeft gepleegd, subsidiair ten laste gelegd als een poging tot woninginbraak in vereniging;
Dagvaarding II (09-061976-24)
Feit 1: op 21 februari 2024 te Voorschoten heeft geprobeerd [naam 1] af te persen;
Feit 2: op 17 februari 2024 te Voorschoten [naam 2] heeft afgeperst;
Feit 3: op 20 februari 2024 te Voorschoten [naam 3] heeft afgeperst;
Feit 4: op 20 februari 2024 te Voorschoten heeft geprobeerd [naam 4] af te persen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I subsidiair tenlastegelegde feit en alle bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bij dagvaarding I en bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09-186768-23) ten laste gelegde
3.4.1.1 Vrijspraak primair tenlastegelegde feit
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.4.1.2 Gebruikte bewijsmiddelen subsidiair tenlastegelegde feit
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de verdediging geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023231187, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 73).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 december 2024;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 5] , opgemaakt op 26 juli 2023 (p. 29-34);
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 26 juli 2023 (p. 35-37).
3.4.2
Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09-061976-24) ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4.
3.4.2.1
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1, 2, 3 en 4
De rechtbank zal voor de feiten 1, 2, 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de verdediging geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2024055499 van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 196).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12
december 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 10-13);
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 21 februari 2024
(p. 64-66).
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12
december 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 18 februari 2024 (p. 18-22);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 februari 2024, met bijlagen (p. 35-39).
Feit 3
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12
december 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 43-47);
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 64-66).
Feit 4
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12
december 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 49-51);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 februari 2024, met bijlagen (p. 52-63).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09-186768-23)
hij op 26 juli 2023 te Katwijk tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld dat aan [naam 6] , toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak zich naar de woning van die [naam 6] hebben begeven en de balkondeur hebben geforceerd en in die woning hebben gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Dagvaarding II (09-061976-24)
1.
hij op 21 februari 2024 te Voorschoten op de openbare weg
,te weten de Trompweg
,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 1] te dwingen tot de afgifte van zijn horloge, dat aan die [naam 1] toebehoorde,
- die [naam 1] op dreigende wijze heeft aangesproken en,
- tegen die [naam 1] heeft gezegd: "geef op dat horloge" en,
- die [naam 1] een mes heeft getoond, en
- tegen die [naam 1] heeft gezegd: "geef op dan, geef op,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 17 februari 2024 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn jas en muts die aan die [naam 2] toebehoorden, door:
- het stuur van de fiets van die [naam 2] vast te pakken, en
- die [naam 2] dwingend te zeggen dat hij mee moest lopen naar de fietsenstalling, en
- die [naam 2] dreigend te zeggen "je moet luisteren, ik heb iets bij mij', en
- die [naam 2] dwingend te zeggen "doe je jas uit", "ik wil alleen je jas hebben" en "geef ook je muts".
3.
hij op 20 februari 2024 te Voorschoten op de openbare weg
,te weten op de Admiraal de Ruytersingel
,met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van schoenen (merk Dior type B22), die geheel aan die [naam 3] toebehoorden, door:
- die [naam 3] aan te spreken terwijl hij een bivakmuts droeg, en
- het stuur van de fiets van die [naam 3] vast te pakken, en
- die [naam 3] te zeggen "wat heb je bij je, geef al je geld?", en
- een mes uit zijn tas te pakken en deze aan die [naam 3] te tonen, en
- die [naam 3] te vragen welke maat schoenen hij had, waardoor die [naam 3] zijn schoenen uit deed.
4.
hij op 20 februari 2024 te Voorschoten op de openbare weg te weten aan het Aletta Jacobsplantsoen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 4] te dwingen tot de afgifte van zijn horloge, dat aan die [naam 4] toebehoorde,
- die [naam 4] heeft gevraagd hoe laat het was, waarbij hij naar het horloge van die [naam 4] bleef kijken, en
- tegen die [naam 4] heeft gezegd "ik steek je neer, ik steek je neer",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie volgt de conclusies van de deskundigen dat de verdachte ten aanzien van de bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte ook verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde, omdat er tijdens zijn detentie in 2023 al psychotische verschijnselen werden waargenomen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De verdachte heeft een logische verklaring gegeven voor de feiten. Het plegen van de feiten is niet ingegeven, getriggerd of het geval van een stoornis, maar een bewuste en weloverwogen keuze. Volgens de verdediging stond de keuze van de verdachte dan ook los van de psychiatrische problematiek.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Het advies van de deskundigen
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de over hem uitgebrachte Pro Justitia-rapportage van 7 augustus 2024, opgesteld door GZ-psycholoog M.H. Bakkes en psychiater M.D. van Ekeren. De rapportage heeft betrekking op de bij dagvaarding II met parketnummer 09-061976-24 tenlastegelegde feiten.
In de Pro Justitia-rapportage wordt – kort weergegeven – geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol, waarvan de ernst onbekend is gebleven. De deskundigen concluderen dat er ten tijde van de tenlastegelegde feiten eveneens sprake was van deze stoornissen. Weliswaar zijn er op grond van het onderzoek geen psychotische motieven te onderbouwen, maar passend bij de schizofrenie is wel sprake van oordeels- en kritiekstoornissen, een beperkte gedragsregulering en het ontbreken van empathische afstemming op de ander. Dit werd al tijdens zijn detentie in februari 2023 in RJJI De Hartelborgt gerapporteerd. Het is onbekend gebleven of de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde onder invloed was van middelen. Van middelengebruik is bekend dat het onrust dempt, maar psychotische symptomen onderliggend versterkt. Het is niet duidelijk geworden of dit bij het ten laste gelegde heeft gespeeld. Het advies is daarom om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Volgens de deskundigen kan niet worden uitgesloten dat er mogelijk sprake is geweest van een sterkere mate van doorwerking. De verdachte heeft echter geen inzicht willen en/of kunnen geven in zijn binnenwereld.
Ter zitting hebben de deskundigen dit advies herhaald en in aanvulling daarop naar voren gebracht dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een jongere met een dergelijk ernstig ziektebeeld weloverwogen keuzes kan maken. De keuzes van de verdachte moeten daarom in het licht van zijn ziektebeeld worden gezien.
5.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportage en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over voor wat betreft de bij de verdachte aanwezige stoornissen en de toerekenbaarheid van de verdachte. De rechtbank acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bij dagvaarding II bewezenverklaarde feiten. Gelet op de reeds langdurig bestaande problematiek acht de rechtbank de verdachte ook verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit.
Het voorgaande betekent ook dat de verdachte strafbaar is, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid volledig uitsluiten.
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de persoon van de verdachte toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en dat aan hem een sanctie uit het volwassenstrafrecht moet worden opgelegd. Zij vordert om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging voor ongemaximeerde duur. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en dat aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) wordt opgelegd, zoals door de reclassering is geadviseerd. De officier van justitie heeft gemotiveerd dat de toepassing van artikel 77b Sr is ingegeven door de mogelijkheid om de noodzakelijk geachte tbs-maatregel te kunnen vorderen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er een groot aantal zwaarwegende contra-indicaties is voor toepassing van het volwassenstrafrecht. Er zou daarom geen toepassing moeten worden gegeven aan artikel 77b Sr. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet of onvoldoende aan de voorwaarden van de tbs-maatregel is voldaan. De tbs-maatregel is een ultimum remedium. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) blijkt dat er binnen het jeugdkader mogelijkheden zijn. Daarnaast ziet de verdediging onvoldoende doorwerking van de gestelde stoornis ten aanzien van het plegen van de feiten en daarmee onvoldoende aanknopingspunten voor oplegging van de tbs-maatregel. Bovendien is oplegging van de tbs-maatregel niet opportuun en niet proportioneel ten opzichte van (de ernst van) de feiten. De verdediging heeft verzocht om geen tbs-maatregel – in welke vorm dan ook – aan de verdachte op te leggen. De verdachte moet een kans krijgen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Hij is bereid om ambulante behandeling te volgen en zich aan alle te stellen voorwaarden te houden. Ten aanzien van de duur van een op te leggen straf heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte al dusdanig lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten dat een nadere of langere gevangenisstraf dan het voorarrest niet aan de orde is of kan zijn.
Aanvullend heeft raadsman mr. Baumgarten subsidiair verzocht om op grond van artikel 230 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de Pro Justitia-rapportage opnieuw te laten beoordelen indien de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende maatregel overweegt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenOp zeventienjarige leeftijd heeft de verdacht zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
De verdachte heeft zich op 26 juli 2023 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Hierbij is de verdachte samen met één van zijn medeverdachten via het balkon de woning van het slachtoffer binnengegaan, terwijl een andere medeverdachte op de uitkijk bleef staan. Zij werden op heterdaad door de politie in de woning aangehouden, waardoor er uiteindelijk niets uit de woning is weggenomen. De woning was doorzocht en er lagen goederen op de grond. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht van de bewoner. Het slachtoffer heeft door dit feit hinder en schade ondervonden. Daar komt bij dat het handelen van de verdachte gevoelens van angst teweeg heeft gebracht bij omwonenden. Dit soort feiten dragen bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte zich in zeer korte tijd schuldig gemaakt aan een tweetal afpersingen en twee pogingen daartoe. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet alleen heeft gedreigd met geweld, maar aan twee slachtoffers ook daadwerkelijk een mes heeft getoond. Twee van zijn slachtoffers waren nog zeer jong. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en geen enkel respect getoond voor andermans persoonlijke eigendommen. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij andere mensen in de samenleving. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zich enkel door eigen financieel gewin laten leiden. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict en voor een geweldsdelict. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten van dagvaarding II in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis van het bij dagvaarding I ten laste gelegde. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
  • voornoemd multidisciplinair Pro Justitia rapport van 7 augustus 2024, opgesteld door GZ-psycholoog M.H. Bakkes en psychiater M.D. van Ekeren;
  • het advies van GGZ Fivoor TBS Zuid (hierna: de reclassering) van 5 november 2024;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 november 2024.
De bevindingen uit deze rapporten en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Pro Justitia rapport
In de – reeds hiervoor aangehaalde – Pro Justitia-rapportage wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Gedurende het onderzoek naar de verdachte werden – ondanks de hoge dosering antipsychotische medicatie – verschillende symptomen van schizofrenie waargenomen, waaronder hallucinaties, op waanbelevingen gestoelde achterdochtige angsten, gedachtenstops, een gebrek aan energie, een vlakke uitstraling, initiatiefloosheid en een onvermogen om te plannen en te organiseren. De deskundigen schatten het recidiverisico hoog in als de verdachte onbehandeld zou blijven. Dit geldt ook als bij de verdachte geen sprake zou zijn van een psychotische stoornis. Het is nu nog onduidelijk welke psychopathologie (mogelijk) zichtbaar wordt als het psychotisch beeld, dat als een deken over de persoonlijkheid van verdachte ligt, behandeld is en in hoeverre het recidiverisico dan voldoende afneemt.
De verdachte is vanuit gedragsmatig oogpunt nog volop in ontwikkeling. Ook is zijn brein nog niet uitgerijpt. Tegelijkertijd is bij de verdachte sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, dat zich doorgaans pas later in de ontwikkeling voordoet. Daarom wordt bij de verdachte gesproken van een ‘early onset’ schizofrenie. Het ernstige psychiatrisch ziektebeeld is uitzonderlijk op zo’n jonge leeftijd. Dit, in combinatie met het recidivegevaar, de comorbiditeit met middelenproblematiek en het beperkte zicht op zijn persoonlijkheid, maakt de advisering complex.
Volgens de deskundigen dient in de behandeling van de schizofrenie vooral aandacht te zijn voor farmacotherapie in de vorm van antipsychotica. Zij achten het van groot belang dat een volgende stap in het behandelprotocol wordt gezet, zoals een omzetting naar het sterkwerkende medicijn Clozapine. Dit is van belang omdat elke psychotische episode bij schizofrenie aanleiding geeft tot cognitief verval en persoonlijkheidsverval. Vooral bij adolescenten is bekend dat snel adequaat medicamenteus ingrijpen dit kan voorkomen. Dit zal uiteindelijk restschade aan het brein, die elke psychotische episode veroorzaakt, zo beperkt mogelijk houden. De verdachte dient in eerste instantie te worden behandeld in een in schizofrenie gespecialiseerde gesloten klinisch psychiatrische setting met een hoog beveiligingsniveau in verband met het gebrek aan ziektebesef en behandelmotivatie en de kans op onttrekking.
Hoewel de deskundigen geen directe aanleiding zien om toepassing van het volwassenstrafrecht te adviseren, zien zij in verband met het ernstige “volwassen” ziektebeeld grote bezwaren in een plaatsing binnen een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI). Een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel dient een pedagogisch doel met een nadruk op gedragsinterventies, terwijl de verdachte langdurig behandeld dient te worden in het kader van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Acteren op psychotische symptomatologie in de behandeling is van groot belang om verdere schade bij de verdachte te beperken. Een JJI wordt hiervoor niet als de beste plek voor de verdachte gezien. De enige plek die qua intensiteit, kwaliteit van begeleiding en kennis toereikend zou kunnen zijn, is de FOBA. Dit is echter geen behandelplek, maar een stabilisatieplek. Ook de Very Intensive Care (hierna: VIC) afdelingen zijn niet primair toegerust op het langdurig begeleiden van jongeren met schizofrenie. De problematiek van de verdachte in combinatie met het hoge recidiverisico lijkt het best te passen binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) of een Forensisch Psychiatrisch Centrum (hierna: FPC). Alles afwegende adviseren de deskundigen om aan de verdachte de maatregel tbs met dwang verpleging in een in schizofrenie gespecialiseerde kliniek, zoals een FPK dan wel een FPC, op te leggen.
Ter zitting hebben de deskundigen het rapport nader toegelicht. Het schizofrene symptomencomplex van de verdachte is - met het oog op zijn nog jonge leeftijd - uitzonderlijk. Bij die uitzonderlijke situatie is het van groot belang dat er snel adequate behandeling wordt ingezet om cognitief verval te voorkomen. Iedere maand waarin hij onbehandeld blijft, vergroot de schade aan het brein, die uiteindelijk onherstelbaar is. Een prikkelarme omgeving, consistentie in de leefomgeving en adequaat medicamenteus ingrijpen zijn de belangrijkste drie pijlers waarop het advies berust. In een JJI wordt primair ingezet op pedagogische beïnvloeding en is de setting - die voor een groot deel gericht is op het leven op de groep - dynamisch. Een dergelijke omgeving is niet gunstig voor het ziektebeeld van de verdachte. Voor zijn ziektebeeld is het juist van belang dat hij gedurende een langere periode op een zo rustig mogelijke en prikkelarme omgeving verblijft met veel structuur. Als het schizofrene beeld van de verdachte nog steeds zo ernstig is als de deskundigen vermoeden, dan kan een pedagogische aanpak zelfs prikkelverhogend werken, waardoor het beeld verder verslechtert. In een JJI worden jongeren bovendien bij psychotische ontregeling naar een FOBA overgeplaatst en - zodra zij gestabiliseerd zijn - weer van de FOBA teruggeplaatst naar de reguliere afdeling. Dergelijke overplaatsingen, welke voorzienbaar zijn, zouden bij verdachte een enorme druk opleveren voor de informatieverwerkingsstoornis en prikkelverwerking. Iedere overplaatsing kan een verergering van het psychotisch beeld opleveren en werkt contraproductief in de behandeling van zijn ziektebeeld. De kans op verder verval en organische schade aan het brein is daarmee aanwezig. In een tbs-kliniek is het personeel meer toegerust op stabilisatie en kunnen ontregelingen binnen de kliniek worden opgelost. Overplaatsingen binnen een tbs-kliniek liggen daarom veel minder voor de hand dan in een JJI.
De psychiater heeft verder naar voren gebracht dat de verdachte enorme angsten kent, wat om een duidelijke en gestructureerde begeleiding vraagt. Ambulante begeleiding zou een situatie opleveren waarin de verdachte overspoeld raakt door prikkels die hij niet kan verwerken, waardoor hij aan zijn angsten is overgeleverd. Tot slot is opgemerkt dat een ogenschijnlijke verbetering, waarbij er geen sprake meer is van de wanen en de hallucinaties (de zogenaamde positieve symptomen), ook kan duiden op een voortschrijding van de ernst van het ziektebeeld, waarbij sprake is van initatiefarmoede, terugtrekgedrag en vervlakking (de zogenaamde negatieve symptomen). Dit laatste kan juist duiden op een verslechtering van het ziektebeeld. De deskundigen kunnen zonder nadere beoordeling niet zeggen of er bij de verdachte sprake is van een verbetering of een verslechtering ten opzichte van de onderzoeksperiode. Wel stellen zij dat als er daadwerkelijk sprake zou zijn van een verbetering van de situatie, zij gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek blijven bij hun advies.
Reclassering
De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit de Pro Justitia-rapportage en ziet geen mogelijkheden om de risico's met voorwaarden te beperken. Dit komt door het ernstige psychiatrisch ziektebeeld, het gebrek aan ziektebesef, het daarmee gepaard gaande gebrek aan behandelmotivatie, het gebrek aan beschermende factoren en het feit dat het de verdachte eerder ook niet lukte om zich aan voorwaarden te houden. De reclassering schat in dat de verdachte om deze redenen niet succesvol behandeld kan worden binnen een tbs-maatregel met voorwaarden en zich zonder de noodzakelijke behandeling niet aan voorwaarden kan houden. De reclassering adviseert daarom negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden. Het advies is om bij een veroordeelding een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. Voor het geval de rechtbank anders oordeelt, heeft de reclassering bijzondere voorwaarden opgesteld. Daarnaast adviseert de reclassering, ingeval de rechtbank voorwaarden aan de verdachte oplegt, de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en het daarop te houden toezicht. Verder adviseert de reclassering in voornoemd geval een GVM aan de verdachte op te leggen.
Raad voor de Kinderbescherming
Tot slot volgt uit het rapport van de Raad dat er sprake is van een hoog recidiverisico, omdat er op alle leefgebieden veel zorgen zijn over de verdachte. De Raad vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte niet blijkt te leren van eerder gemaakte fouten, dat hij niet heeft kunnen profiteren van de ingezette begeleiding en behandeling en dat hij zich niet aan afspraken kan/wil houden. Zowel de verdachte als zijn omgeving dienen beschermd te worden vanwege het beperkte zelfinzicht, de mate waarin hij zich laat beïnvloeden en zijn gebrekkige gewetensontwikkeling. De Raad is het met de andere deskundigen eens dat de ernstige problemen ten aanzien van zijn gedrag en ontwikkeling, de gecompliceerdheid van zijn problematiek en de hoge kans op herhaling, langdurige en intensieve, residentiële behandeling behoeven. Het behandeltraject dient middels het strafrechtelijk kader geborgd te worden aangezien de verdachte veel structuur en controle nodig heeft. De verwachting is dat het veranderingsproces en de bestendiging daarvan langere tijd zal gaan duren.
De Raad adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte functioneert mogelijk op licht verstandelijk beperkt niveau en hij kan zijn handelen nauwelijks inschatten. Ook is hij nog heel erg gebaat bij een pedagogische aanpak. Daarbij dient ook aandacht te zijn voor gezinsgerichte hulpverlening, zodat er ook gewerkt kan worden aan het vergroten van het ziekte-inzicht bij zijn gezin. Daarnaast adviseert de Raad om de behandeling te realiseren in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Middels de PIJ-maatregel kan de verdachte de behandeling krijgen die hij, mede gezien zijn leeftijd, dringend nodig heeft. Een tbs-maatregel is te zwaar voor de verdachte. Gezien zijn jonge, bijna kinderlijke ontwikkeling hoort hij niet in een tbs-kliniek tussen volwassenen. Daarbij heeft de Raad aangedragen dat het niet op voorhand onmogelijk is om iemand met schizofrenie in een JJI te plaatsen en dat ook niet op voorhand is gesteld dat de behandelduur in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te kort is. Concluderend stelt de Raad zich op het standpunt dat de verdachte in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geplaatst dient te worden op een VIC-afdeling van een JJI. De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat uit recent contact met een VIC-afdeling is gebleken dat de verdachte daar wel behandeld kan worden.
Jeugdreclassering
De deskundige jeugdreclasseerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat een voorwaardelijk kader wat de jeugdreclassering betreft niet aan de orde is, omdat bij de verdachte te weinig mogelijkheden worden gezien om zich daaraan te kunnen committeren.
Noodzaak behandeling
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de stoornissen en het recidiverisico van de verdachte over. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er een hoog risico bestaat dat de verdachte bij een ongewijzigde situatie en zonder adequate behandeling, recidiveert. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk dat de verdachte langdurig en klinisch wordt behandeld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader deze behandeling moet worden geboden.
Zorgmachtiging
De rechtbank schuift de door de verdediging geopperde zorgmachtiging als onhaalbaar terzijde. Allereerst overweegt de rechtbank dat het kader waarin een zorgmachtiging wordt afgegeven de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is. Deze wet is erop gericht mensen zo snel mogelijk weer zelfstandig te laten functioneren, hetgeen anders is dan het doel van het strafrecht. Bovendien is het beveiligingsniveau binnen een GGZ-instelling voor de verdachte te laag gelet op het hoge recidiverisico dat door de deskundigen bij de verdachte wordt gezien. Gezien de ernstige, langdurige en complexe problematiek van de verdachte is het noodzakelijk dat hij een langdurige, intensieve en vooral ook stabiele behandeling krijgt in een specialistische forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet kan worden volstaan met behandeling binnen de reguliere GGZ en dat een zorgmachtiging niet aan de orde is.
Voorwaardelijk kader
Over de haalbaarheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan wel de tbs-maatregel met voorwaarden overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank volgt het standpunt van de deskundigen dat er geen mogelijkheden zijn om de risico’s met voorwaarden te beperken en dat de verdachte zonder de noodzakelijke behandeling niet in staat is om zich aan de voorwaarden te houden. Voor de rechtbank is hierbij het gebrek aan ziektebesef bij de verdachte, alsook bij zijn gezin, doorslaggevend. De verdachte heeft weliswaar aangegeven behandeling te (zullen) accepteren, maar tegelijkertijd ziet hij de ernst en de implicaties van zijn problematiek niet in. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijk kader gelet op het (recente) verleden niet realistisch. De verdachte liep ten tijde van een aantal van de strafbare feiten in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Gedurende de schorsingsperiode is het hem niet gelukt om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden en om zich op de verschillende levensgebieden staande te houden. Ook is ambulante behandeling niet van de grond gekomen. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de verdachte onvoldoende in staat is om zich aan voorwaarden of afspraken te houden, zodat een voorwaardelijk kader niet geschikt is om het recidivegevaar naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen en de inzet van de noodzakelijke behandeling te waarborgen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan wel in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar.
De op te leggen maatregel
De deskundigen stellen allen dat de verdachte intensieve en langdurige, residentiële behandeling behoeft. Over het kader waarin de noodzakelijke behandeling dient te worden vormgegeven verschillen de Pro Justitia-rapporteurs en de Raad van mening. De Pro Justitia-rapporteurs adviseren een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Bij de beoordeling of en zo ja, welke maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De rechtbank acht oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging in het belang van de verdachte noodzakelijk, omdat zij van oordeel is dat binnen dat kader de beste behandeling voor zijn problematiek kan worden geboden. De rechtbank is zich terdege bewust van de zwaarte van deze beslissing en van het feit dat een tbs-kliniek in beginsel geen geschikte plek is voor jongeren. De rechtbank is echter van oordeel dat deze maatregel het meest passend is in deze specifieke en uitzonderlijke situatie.
Daarbij overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte kampt met een zeer ernstige psychiatrische stoornis die gezien zijn jonge leeftijd zeer uitzonderlijk is. Gelet op de aard en ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico van de verdachte is langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk. De Pro Justitia-rapporteurs benadrukken met klem het belang en de urgentie van adequate behandeling. Het uitblijven van adequate behandeling, met als gevolg dat de stoornis blijft doorwerken, levert onherstelbare schade op aan het brein. De verdachte dient zo snel mogelijk te worden behandeld om cognitief verval en persoonlijkheidsverval te voorkomen en restschade aan het brein zo veel mogelijk te beperken. De Pro Justitia-rapporteurs hebben voldoende onderbouwd aangedragen dat behandeling in het kader van een PIJ-maatregel in een JJI niet passend en niet toereikend is voor de psychiatrische problematiek van de verdachte. In de dynamische omgeving van een JJI is de behandelmethodiek gestoeld op pedagogische beïnvloeding in groepsverband. Het ziektebeeld van de verdachte ligt echter dusdanig op de voorgrond dat er op dit moment geen ruimte is voor pedagogische beïnvloeding. Behandeling van de schizofrenie heeft prioriteit. Dit “volwassen” ziektebeeld vereist een prikkelarme omgeving, consistentie in de leefomgeving en adequaat medicamenteus ingrijpen. Deze aanpak kan het beste in een volwassensetting van een tbs-kliniek worden geboden, omdat daar de focus primair op behandeling van de psychiatrische stoornis ligt.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het passend en geboden is om aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging (artikel 37a Sr en artikel 37b Sr) is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eist. De duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu het feit is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Dit betreft het bij dagvaarding II bewezenverklaarde.
Gezien het karakter van de ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging komt de rechtbank niet toe aan oplegging van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel, zoals gevorderd door de officier van justitie. Voorts ziet de rechtbank gezien het onvoorspelbare tijdsverloop van de tbs-maatregel geen aanleiding om de GVM op te leggen.
Met betrekking tot het op grond van artikel 230 lid 2 Sv gedane verzoek van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. Voornoemd artikel schept het recht voor de verdachte om een deskundige aan te wijzen die het deskundigenrapport onderzoekt. De rechtbank overweegt dat dit een recht is dat aan de verdediging zelf toekomt. De rechtbank ziet gelet op wat is overwogen over de rapportage geen aanleiding om deze bevoegdheid ambtshalve toe te passen.
Toepassing van artikel 77b Sr
Voorgaande overwegingen impliceren dat – in uitzondering op de hoofdregel – toepassing zal worden gegeven aan artikel 77b Sr.
Hoofdregel is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Volgens artikel 77b Sr kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het volwassenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de rapporten blijkt dat er verschillende indicaties zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo wordt beschreven dat de verdachte nog volop in ontwikkeling is en dat zijn brein nog niet is uitgerijpt. Echter ziet de rechtbank - vanwege de ernstige psychiatrische stoornis en het daarbij horende ziektebeeld - in de persoon van de verdachte, en dan in het bijzonder de behandelsetting die de verdachte volgens de deskundigen nodig heeft, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 77b Sr en de verdachte te bestraffen volgens het volwassenstrafrecht, zodat de verdachte de voor hem passende behandeling kan krijgen in een tbs-kliniek.
De op te leggen strafDe rechtbank acht naast de tbs-maatregel met dwangverpleging de oplegging van een straf aan verdachte passend en geboden. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de op te leggen tbs-maatregel, zijn leeftijd ten tijde van het plegen van de delicten, de toepassing van artikel 63 Sr en met hetgeen de deskundigen over zijn ontwikkeling naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het van het grootste belang is dat de verdachte zo snel mogelijk op een passende plek terechtkomt waar hem de noodzakelijke behandeling kan worden geboden. Daarbij is het van belang dat het aantal overplaatsingen zo beperkt mogelijk blijft om verdere schade te voorkomen. Met nadruk merkt de rechtbank nog op dat zij het gezien de problematiek en de kwetsbaarheid van de verdachte van groot belang acht dat zorgvuldig wordt bezien waar de verdachte – in afwachting van een plaatsing voor zijn behandeling – de te overbruggen periode zal doorbrengen. In dat verband merkt de rechtbank op dat zij het onwenselijk vindt als de verdachte in een penitentiaire inrichting wordt geplaatst. In afwachting van de behandeling in een tbs-kliniek, zou de FOBA in een JJI de meest passende plek voor de verdachte zijn.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes zal worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie vermoedt dat de overige goederen al zijn teruggegeven aan de rechthebbenden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Het mes is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp een deel van de bewezenverklaarde feiten is begaan.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van de jas, muts en bivakmuts aan de rechthebbenden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 37a, 37b, 45, 63, 77b, 311, 317 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09-186768-23 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde en de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09-186768-23) subsidiair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel braak;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09-061976-24):
feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2:
afpersing;
feit 3:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 4:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht (in totaal 353 dagen);
gelast
de terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verpleging van overheidswege;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen,
1 STK Mes
(Omschrijving: PL1500-2024055499
Goednummer: 3097510, zwart)
gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
handschoenen, tas, bivakmuts;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake 09-186768-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. M. de Kleine, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 januari 2025.
mr. M. de Kleine is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I met parketnummer 09-186768-23
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Katwijktezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, een of meer nog onbekend gebleven goed(eren) en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer goed(eren) van zijn/hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming zich naar de woning van die
[naam 6] hebben/heeft begeven en/of de balkondeur hebben/heeft geforceerd en/of in die woning hebben/heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Dagvaarding II met parketnummer: 09-061976-24
1
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te Voorschoten, althans in Nederland, op de openbare weg te weten de Trompweg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 1] te dwingen tot de afgifte van zijn horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die Van [naam 1] en/of een derde toebehoorde(n)
-die [naam 1] op dreigende wijze heeft aangesproken en/of,
-tegen die [naam 1] heeft gezegd: "geef op dat horloge" en/of,
-die [naam 1] een mes heeft getoond, en/of
-tegen die [naam 1] heeft gezegd: "geef op dan, geef op", althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te Voorschoten althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn jas (merk Yard3) en muts, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 2] en/of een derde toebehoorde(n),
door:
-het stuur van de fiets van die [naam 2] vast te pakken, en/of
-die [naam 2] dreigend / dwingend te zeggen dat hij mee moest lopen naar de fietsenstalling, en/of
-die [naam 2] dreigend / dwingend te zeggen "je moet luisteren, ik heb iets bij mij', en/of
-die [naam 2] dreigend / dwingend te zeggen "doe je jas uit", "ik wil alleen je jas hebben" en "geef ook je muts", althans woorden van gelijke aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Voorschoten althans in Nederland op de openbare weg te weten op de Admiraal de Ruytersingel met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van schoenen (merk Dior type B22), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 3] en/of een derde toebehoorde(n), door:
-die [naam 3] aan te spreken terwijl hij een bivakmuts droeg, en/of
-het stuur van de fiets van die [naam 3] vast te pakken, en/of
-die [naam 3] te zeggen "wat heb je bij je, geef al je geld?", en/of
-een mes uit zijn tas te pakken en deze aan die [naam 3] te tonen, en/of
-die [naam 3] te vragen welke maat schoenen hij had, waardoor die [naam 3] zijn schoenen uit deed, en/of
-de zakken van de jas en broek van die [naam 3] te doorzoeken, en/of
-die [naam 3] te vragen waar zijn oortjes waren, althans woorden van gelijke aard
of strekking;
4
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Voorschoten alhans in Nederland op de openbare weg te weten aan het Aletta Jacobsplantsoen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 4] te dwingen tot de afgifte van zijn horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 4] en/of
een derde toebehoorde(n)
-die [naam 4] heeft gevraagd hoe laat het was, waarbij hij naar het horloge van die
[naam 4] bleef kijken, en/of
-hierbij iets onverstaanbaars heeft gezegd, en/of
-tegen die [naam 4] heeft gezegd "ik steek je neer, ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.