ECLI:NL:RBDHA:2025:18988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690316 / KG ZA 25-832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.C. Hartendorpen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitvoering van convenant bij ontbinding geregistreerd partnerschap en geschil over woningverdeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres [partij A] dat gedaagde [partij B] medewerking verleent aan de uitvoering van afspraken die zijn vastgelegd in een convenant naar aanleiding van de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap. Het convenant, dat op 7 april 2025 is ondertekend, bevat afspraken over de verdeling van een gezamenlijke woning en de bijbehorende hypotheekverplichtingen. Eiseres stelt dat [partij B] zijn medewerking moet verlenen aan de notariële overdracht van de woning, terwijl [partij B] zich beroept op vernietiging van het convenant wegens bedreiging, misbruik van omstandigheden en dwaling. De voorzieningenrechter oordeelt dat [partij B] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verweren zullen slagen en dat hij derhalve moet meewerken aan de uitvoering van het convenant. De vordering van [partij A] wordt toegewezen, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [partij B] indien hij niet tijdig meewerkt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/690316 / KG ZA 25-832
Vonnis in kort geding van 25 september 2025
in de zaak van
[partij A]te [woonplaats]
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. B. Beekman,
tegen
[partij B]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 september 2025 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de brief van [partij A] met aanvullende producties 7 tot en met 13;
- de op 11 september 2025 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag

2.De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad, dat is ontbonden op 8 april 2025.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.3.
In het kader van het ontbinden van het geregistreerd partnerschap hebben partijen een mediationtraject gevolgd bij een advocaat-mediator. De mediator heeft een ‘overeenkomst strekkende tot beëindiging van geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden en tevens strekkende tot regeling van de gevolgen daarvan’ opgesteld. Deze overeenkomst (hierna: het convenant) is door partijen en de mediator ondertekend en gedateerd op 7 april 2025.
2.4.
In het convenant is over de woning – samengevat – onder andere opgenomen dat (i) de woning zal worden toebedeeld aan [partij A] onder ontslag van [partij B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, (ii) partijen overeenkomen dat de woning een waarde vertegenwoordigt van € 565.000,-, (iii) [partij A] gerechtigd is om de bestaande (hypotheek)voorwaarden over te nemen, (iv) [partij A] aan [partij B] in verband met overbedeling een bedrag moet voldoen van € 91.075,- en (v) als [partij A] de woning binnen een bepaalde termijn verkoopt aan een derde voor een prijs van meer dan € 565.000,-, [partij A] de helft van het meerdere aan [partij B] moet betalen. Daarnaast is opgenomen dat zo spoedig mogelijk na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, maar uiterlijk binnen vier maanden na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, een door [partij A] aan te wijzen notaris de akte van levering zal passeren.
2.5.
Per brief van 15 mei 2025 heeft [partij B] aan [partij A] medegedeeld dat hij het convenant buitengerechtelijk vernietigt. In de brief heeft [partij B] [partij A] uitgenodigd om in onderling overleg alsnog tot een redelijke oplossing te komen. Deze uitnodiging heeft hij op 2 juni 2025 herhaald.
2.6.
Diezelfde dag heeft [partij A] per e-mail gereageerd aan (de advocaat van) [partij B] . In deze e-mail schrijft [partij A] onder andere:
“Nu uw cliënt kennelijk alsnog openstaat voor een gesprek, ben ik bereid om onder leiding van[de mediator]
aan een mediation deel te nemen. Laat duidelijk zijn dat dit uitsluitend gebeurt op basis van vrijwilligheid, wederzijds respect en met de intentie tot een eerlijke oplossing. Ik zal onder geen beding akkoord gaan met vooraf opgelegde voorwaarden, zoals het zonder meer aanpassen of openbreken of zelf vernietigen van het convenant, enkel omdat uw cliënt dit wenst.
(…)
U wordt verzocht om binnen vijf (5) werkdagen na dagtekening van deze brief een concreet voorstel te doen voor een mediationgesprek met[de mediator]
. Zoals eerder gemeld wens en mag ik geen direct contact met uw cliënt hebben. De verantwoordelijkheid voor planning en communicatie ligt daarom bij u. Indien binnen deze termijn geen passende reactie volgt, beschouw ik dat als weigering tot overleg en behoud ik mij het recht voor om zelf verdere stappen te ondernemen.”
2.7.
Vervolgens heeft [partij A] op 4 juni 2025 [partij B] bericht dat zij voorbereidingen treft voor de notariële overdracht van de woning en dat de afspraak bij de notaris naar verwachting een week later wordt ingepland.
2.8.
De verdeling van de woning heeft nog niet plaatsgevonden en het aandeel van [partij B] in de woning is nog niet aan [partij A] geleverd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[partij A] vordert in conventie – na wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B] zal veroordelen om, binnen twee dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis, medewerking te verlenen aan de uitvoering van de in het convenant overeengekomen afspraken aangaande de woning, althans dat hij zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van de woning aan [partij A] , bij gebreke waarvan het in deze af te geven vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van [partij B] onder de notariële leveringsakte, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- voor iedere dag of dagdeel, dat [partij B] , nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
II. met veroordeling van [partij B] in de kosten van dit geding, subsidiair onder compensatie van de proceskosten.
3.2.
[partij A] legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat partijen deze afspraken hebben gemaakt zoals vastgelegd in het convenant en dat [partij B] die afspraken moet nakomen.
In reconventie
3.3.
[partij B] vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] veroordeelt om haar medewerking te verlenen aan een mediation bij de mediator die de totstandkoming van het convenant heeft begeleid, althans — indien deze mediator niet beschikbaar is — bij een gezamenlijk te bepalen onafhankelijke MfN-registermediator, ter bespreking van de gevolgen van de beëindiging van het partnerschap.
3.4.
[partij B] legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat [partij A] heeft toegezegd om het convenant en de uitvoering daarvan (nogmaals) te bespreken in mediation. [partij A] dient deze afspraak volgens [partij B] na te komen voordat uitvoering wordt gegeven aan het convenant.
In conventie en reconventie
3.5.
Partijen betogen over en weer dat de vorderingen van de andere partij moeten worden afgewezen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
Spoedeisend belang
4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat partijen een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben. Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de notariële levering van de woning uiterlijk binnen vier maanden na de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap zal plaatsvinden. Daaruit blijkt dat zij de wens hadden om de verdeling van de woning snel af te handelen. [partij A] heeft bovendien gesteld dat haar hypotheekofferte tot 1 november 2025 geldig is en dat het nog maar zeer de vraag is of zij na die datum nog een hypothecaire lening kan krijgen onder dezelfde voorwaarden. De aanwezigheid van een spoedeisend belang wordt door partijen over en weer ook niet betwist.
In reconventie
4.2.
De voorzieningenrechter bespreekt eerst de vordering in reconventie van [partij B] , nu deze vordering betrekking heeft op de vraag of partijen nogmaals mediation moeten betrachten.
4.3.
[partij B] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat zij het convenant en de uitvoering daarvan zullen bespreken in mediation. [partij B] wijst ter onderbouwing van deze stelling op een e-mail van [partij A] van 2 juni 2025 waarin zij schrijft bereid te zijn om (opnieuw) aan mediation deel te nemen. [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat mediation een gepasseerd station is.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de vordering van [partij B] worden afgewezen. Van de door [partij B] gestelde afspraak blijkt namelijk niet, nog los van de vraag of nakoming van een dergelijke afspraak kan worden gevorderd (als deze zou bestaan). In de brief van 15 mei 2025 heeft [partij B] aan [partij A] gevraagd of zij nog bereid is tot overleg, waarna [partij A] zich (onder voorwaarden) bereid heeft verklaard om nogmaals aan mediation deel te nemen. Hieruit blijkt niet van een bindende afspraak, maar van een voorstel over en weer om nogmaals in overleg te treden. De advocaten van partijen hebben vervolgens ook overleg gehad, maar geen oplossing bereikt. Het eerdere ‘aanbod’ tot mediation van [partij A] is niet van dien aard dat zij hier nog steeds aan gehouden kan worden in die zin dat zij nu niet in rechte nakoming van het convenant kan vorderen.
In conventie
Nakoming convenant
4.5.
De vraag die centraal staat is of [partij B] medewerking moet verlenen aan de levering van (zijn aandeel in) de woning aan [partij A] . Tussen partijen is niet in geschil dat in het convenant is opgenomen dat [partij B] zijn aandeel in de woning moet leveren aan [partij A] , tegen ontslag van [partij B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en betaling door [partij A] aan [partij B] van € 91.075,-. Het uitgangspunt is dat partijen deze afspraken moeten nakomen. [partij B] stelt echter dat hij het convenant rechtsgeldig heeft vernietigd omdat bij totstandkoming van het convenant sprake is geweest van (i) bedreiging, (ii) misbruik van omstandigheden en/of (iii) dwaling in de zin van artikel 3:196 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.6.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat deze verweren van [partij B] zullen slagen. [partij B] moet de afspraken in het convenant dus nakomen. Dat wordt hierna toegelicht.
Beroep op bedreiging en misbruik van omstandigheden slaagt niet
4.7.
[partij B] kan het convenant vernietigen als hij dat is aangegaan door bedreiging of misbruik van omstandigheden. Van bedreiging kan sprake zijn als [partij A] [partij B] tot het aangaan van het convenant heeft bewogen door hem te bedreigen met enig nadeel (artikel 3:44 lid 1 BW). Van misbruik van omstandigheden kan ook sprake zijn als [partij A] wist of moest begrijpen dat [partij B] door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, is bewogen om het convenant aan te gaan (artikel 3:44 lid 4 BW). Het is aan [partij B] om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden.
4.8.
[partij B] stelt in dat kader het volgende. [partij A] had [partij B] (herhaaldelijk) voor de keuze gesteld om (i) het convenant te ondertekenen – conform de wensen [partij A] – maar niet feitelijk te scheiden en de relatie voort te zetten of (ii) een juridische strijd aan te gaan over de verdeling, zonder voortzetting van de relatie. [partij B] heeft voor de eerste optie gekozen, omdat hij de relatie tussen partijen wilde redden. [partij A] is met haar vader bij [partij B] in de woning van zijn (zieke) moeder langsgegaan om het convenant door hem te laten ondertekenen. [partij B] was in een emotionele toestand en voelde zich onder druk gezet om snel het convenant te ondertekenen, zonder dat hij voldoende op de hoogte was van de inhoud en de consequenties daarvan. Bovendien bleek na ondertekening dat [partij A] niet van plan was om de relatie met [partij B] voort te zetten.
4.9.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [partij B] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van bedreiging of misbruik van omstandigheden. Partijen hebben onder begeleiding van een professionele advocaat-mediator gesproken over het beëindigen van het geregistreerd partnerschap. Zij hebben met de mediator ten minste vier of vijf gesprekken gevoerd van één tot anderhalf uur, verspreid over een periode van een aantal weken. In het convenant is opgenomen dat het geregistreerd partnerschap van partijen duurzaam is ontwricht en dat zij dat willen beëindigen. Gezien de aard van de gesprekken met de mediator en de inhoud van het convenant moet voor [partij B] duidelijk zijn geweest dat het geregistreerd partnerschap werd beëindigd en dat partijen een toebedeling van de woning aan [partij A] hebben beoogd. Nergens blijkt uit dat [partij A] heeft toegezegd geen uitvoering te zullen geven aan het convenant. Voor zover [partij B] uit de berichten in de periode voorafgaand aan het tekenen van het convenant heeft afgeleid dat [partij A] de affectieve relatie wilde voortzetten, had hij niet mogen verwachten dat [partij A] niet het zakenrechtelijke effect, te weten de verdeling van de woning, beoogde. Dat beide partijen dit nadrukkelijk voor ogen hadden, blijkt ook uit de berichten van begin april 2025 waarin partijen hebben overlegd over het mogelijk weer kunnen ‘inkopen’ van [partij B] in de woning. Dat is (uiteindelijk) niet in convenant opgenomen, maar daaruit blijkt wel dat partijen hebben beoogd dat de woning zou worden toebedeeld aan [partij A] .
4.10.
Verder is het convenant door partijen ondertekend buiten het kantoor van de mediator, maar [partij B] heeft niet betwist dat partijen daarna nog een gesprek bij de mediator hebben gehad en elkaar daar ‘de hand hebben geschud op de gemaakte afspraken’. Uit deze gang van zaken blijkt niet van ‘oneigenlijke druk’ zoals [partij B] stelt, en ook niet van bedreiging of misbruik van omstandigheden, te meer niet nu geen van de in artikel 3:44 lid 4 BW genoemde bijzondere omstandigheden op [partij B] van toepassing zijn. Dat [partij B] emotioneel was en het convenant alleen heeft ondertekend in de verwachting dat de relatie daarna zou worden voortgezet, zijn geen omstandigheden die een beroep op bedreiging of misbruik van omstandigheden rechtvaardigen.
Beroep op dwaling slaagt niet
4.11.
[partij B] doet daarnaast een beroep op de bijzondere dwalingsregeling die geldt bij verdelingen (artikel 3:196 BW). De verdeling is vernietigbaar als [partij B] een onjuiste voorstelling heeft gehad van de waarde van de woning en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld.
4.12.
[partij B] stelt in dat kader dat hij niet heeft beseft wat daadwerkelijk in het convenant stond en dat hij bij het aangaan van het convenant is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige informatie over de waarde van de woning, de fiscale en financiële gevolgen van de overdracht en de hypothecaire lasten. Volgens [partij B] is in het convenant (i) ten eerste uitgegaan van een te lage waarde van de woning en (ii) ten tweede onterecht geen rekening gehouden met het voordeel dat [partij A] heeft omdat zij de gunstige hypotheekvoorwaarden met een relatief lage rente mag meenemen (hierna: het rentevoordeel). Dit leidt volgens [partij B] tot de conclusie dat hij bij de verdeling van de woning voor meer dan een vierde is benadeeld.
4.13.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet aannemelijk is dat het beroep op dwaling in een bodemprocedure zal slagen. Hierna wordt ten eerste ingegaan op de waarde van de woning en ten tweede op het rentevoordeel.
4.14.
De waarde van de woning zoals opgenomen in het convenant komt overeen met de waarde zoals opgenomen in het door [partij A] overgelegde taxatierapport dat is opgesteld ten behoeve van de verdeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij B] twijfels geuit over de totstandkoming van dat taxatierapport, omdat de taxateur is ingeschakeld door [partij A] en deze taxateur eerder een waardebepaling heeft afgegeven. Uit deze twijfels volgt echter niet waarom de getaxeerde waarde niet juist is of dat de taxateur zijn werk niet onafhankelijk heeft verricht. [partij B] heeft daarnaast ter onderbouwing van zijn stelling dat de woning meer waard is een schermafdruk van een website (Huispedia) overgelegd waarop staat dat de ‘ruim geschatte waarde’ van de woning tussen € 533.000,- en € 619.000,- bedraagt. Dit is echter een schatting zonder dat duidelijk is dat daar daadwerkelijk een waardering aan ten grondslag ligt. Deze schatting weerlegt dus niet de waarde zoals vastgesteld in het taxatierapport. Bovendien wijkt de meidaan van deze schatting niet substantieel af van de getaxeerde waarde van € 565.000,-. [partij B] heeft dus onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de waarde zoals opgenomen in het convenant op basis van het taxatierapport niet juist is.
4.15.
Voor het rentevoordeel geldt het volgende. Ook als bij de verdeling van de woning geen rekening zou zijn gehouden met het rentevoordeel zoals [partij B] stelt, is nog geen sprake is van dwaling omtrent de
waardevan de woning zoals bedoeld in artikel 3:196 lid 1 BW. Het rentevoordeel heeft namelijk geen invloed op de waarde van de woning, althans dat stelt [partij B] niet. Het rentevoordeel is ook geen ‘goed’ of ‘schuld’ in de zin van artikel 3:196 lid 1 BW. Van dwaling over de waarde van het rentevoordeel kan dus ook geen sprake zijn. Bovendien is in het convenant expliciet opgenomen dat [partij A] het recht heeft om de gunstige hypotheekvoorwaarden over te nemen, zonder dat zij daarvoor aan [partij B] een vergoeding is verschuldigd. Uit de tekst van het convenant blijkt dus dat wel rekening is gehouden met het rentevoordeel. Dat [partij B] niet goed op de hoogte was van de inhoud en de gevolgen van het convenant, komt in beginsel voor zijn eigen rekening. Als [partij B] vragen had over de tekst van het convenant, had hij advies kunnen inwinnen bij de mediator of een derde. Het is dus niet aannemelijk dat het beroep van [partij B] op artikel 3:196 lid 1 BW zal slagen.
Levering woning, dwangsom en vervangende toestemming
4.16.
De conclusie is dat de verweren van [partij B] niet slagen en dat [partij B] moet meewerken aan levering van de woning aan [partij A] onder de voorwaarden zoals overeengekomen in het convenant. De vordering van [partij A] wordt in zoverre toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.17.
[partij A] heeft gevorderd dat bij gebrek aan medewerking van [partij B] bij uitvoering van dit vonnis (i) het in deze af te geven vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van [partij B] onder de notariële leveringsakte en (ii) [partij B] een dwangsom verschuldigd is voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen.
4.18.
[partij B] heeft niet gereageerd op deze onderdelen van de vordering van [partij A] . De voorzieningenrechter zal de eerstgenoemde vordering toewijzen in die zin dat als [partij B] niet (tijdig) zijn medewerking verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [partij B] dat hij zijn aandeel in de woning levert aan [partij A] . Voor een dwangsom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan geen plaats meer.
Proceskosten
4.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [partij B] om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de levering van (zijn aandeel in) de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] aan [partij A] onder de voorwaarden zoals opgenomen in het convenant;
5.2.
bepaalt dat, als [partij B] niet (tijdig) voldoet aan het bepaalde onder 5.1, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [partij B] dat hij zijn aandeel in de woning levert aan [partij A] ;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen in reconventie af; en
In conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp
,en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025