ECLI:NL:RBDHA:2025:18983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
23/959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor koffiebranderij in Leiden: toetsing aan goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025, betreft het een beroep tegen een omgevingsvergunning voor een koffiespeciaalzaak met koffiebranderij in het centrum van Leiden. Eiser, een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Leiden is verleend. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken geconstateerd dat het college niet voldoende had gemotiveerd dat de vestiging van de koffiebranderij niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Het college kreeg de kans om het besluit te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit (bestreden besluit II) waarin het primaire besluit werd gehandhaafd met aanvullende motivering. Eiser betoogde dat de koffiebranderij zou leiden tot onaanvaardbare geurhinder en dat het college zich niet aan de termijnen had gehouden. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had aangetoond dat de koffiebranderij, onder de gestelde voorwaarden, geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zou veroorzaken. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens werd het college opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden,

(gemachtigde: B. Suijkerbuijk).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
-
[derde-partij 1], vergunninghouder,
-
[derde-partij 2] ,huurder en exploitant van het pand.

Procesverloop

Met het besluit van 31 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de begane grond van het pand aan de [adres 1] in Leiden om hier detailhandel met ondergeschikte horeca te vestigen.
Met het besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen.
In de eerste tussenuitspraak van 7 maart 2025 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen of gebruik gemaakt wordt van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Als het college van deze gelegenheid gebruik wilde maken, diende het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te zijn hersteld.
In de tweede tussenuitspraak van 28 maart 2025 heeft de rechtbank de termijn die zij het college heeft gegeven om kenbaar te maken of gebruik gemaakt wordt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, verlengd tot en met 2 april 2025.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 10 april 2025 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II). Met dit besluit is bestreden besluit I ingetrokken. Het primaire besluit is in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering hiervan.
Bij brief van 9 juli 2025 heeft de rechtbank het college verzocht om toezending van drie rapporten waarnaar wordt verwezen in bestreden besluit II. Het betreft een rapport van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 maart 2025, een rapport van Buro Blauw van oktober 2023 en een contra-expertise van Olfasense van 12 december 2023.
Bij e-mail van 15 juli 2025 heeft het college de gevraagde rapporten en een reactie van Buro Blauw van 6 februari 2024 op de contra-expertise van Olfasense overgelegd.
Bij e-mails van 10 april, 12 mei, 11 juni, 13 juni, 14 juli, 10 augustus, 19 augustus, 20 augustus en 29 augustus 2025 heeft eiser gereageerd op de tussenuitspraken en zijn zienswijze gegeven op de herstelpoging van het college.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 29 september 2025 medegedeeld dat een nadere zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de eerste en tweede tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in die tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het gebruik van het pand ten behoeve van een koffiebranderij in de huidige omvang niet binnen het bestemmingsplan past. Omdat dit in bestreden besluit I niet is onderkend, is dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het niet op een draagkrachtige motivering. De rechtbank heeft het college de gelegenheid geboden dit gebrek te herstellen, door de motivering van bestreden besluit I aan te vullen of door het nemen van een nieuw besluit onder intrekking van bestreden besluit I. Daarbij is aan het college meegegeven dat in ieder geval aandacht besteed zal moeten worden aan de gevolgen van de koffiebranderij voor het woon- en leefklimaat van omwonden.
3. In vervolg op de eerste en tweede tussenuitspraak heeft het college bestreden besluit II genomen. Met dat besluit is bestreden besluit I ingetrokken. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II.
5. Met bestreden besluit II heeft het college het primaire besluit gehandhaafd, onder
aanvulling van de grondslag en motivering hiervan. Daarnaast is aan het primaire besluit een aantal voorschriften verbonden over de momenten waarop koffie gebrand mag worden. In bestreden besluit II heeft het college zich – voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat het branden van koffie dient te worden aangemerkt als een afzonderlijke activiteit met een bedrijfsmatige omvang, die niet past binnen de ter plaatse geldende bestemming. Voor het gebruik van het pand om hierin koffie te branden, kan volgens het college echter worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens het college levert de koffiebranderij geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij acht het college van belang dat het branden van koffie integraal deel uitmaakt van de bedrijfsopzet van vergunninghouder en dat het branden van koffie beperkt blijft in zowel branduren als volume. Volgens het college veroorzaakt de koffiebranderij onder die voorwaarden geen onaanvaardbare geurhinder voor de omgeving. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar een handhavingsrapportage van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 maart 2025 en geuronderzoeken die zijn uitgevoerd door Buro Blauw en Olfasense. Volgens het college volgt uit deze rapporten dat de koffiebrander voldoet aan de hiervoor geldende milieutechnische eisen en dat geen hindergrenzen met betrekking tot geur worden overschreden.
Tot slot neemt het college in aanmerking dat de locatie van het pand grenst aan gebieden die in de Nota Retail en Warenmarkt worden aangeduid als kernverblijfsgebied en kernwinkelgebied. Niet publiekstoegankelijke bedrijvigheid is hier volgens het college vanwege het gesloten karakter in beginsel niet wenselijk. Nu het koffiebranden echter uitsluitend is toegestaan als de koffiespeciaalzaak waarin de koffiebrander zich bevindt is geopend, wordt het gesloten karakter beperkt. De publieksgerichte functie van het koffiebranden wordt hiermee volgens het college voldoende gewaarborgd.
Onder deze omstandigheden worden de belangen van omwonenden voldoende beschermd en is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verzekerd, aldus het college.
6. Eiser is het niet eens met bestreden besluit II. Hij betoogt in de eerste plaats dat het college zich niet heeft gehouden aan de door de rechtbank gestelde termijnen en dat bestreden besluit II daarom buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.
6.1.
De rechtbank heeft het college in de eerste tussenuitspraak een termijn van twee weken gegund om kenbaar te maken of gebruik gemaakt wordt van de geboden gelegenheid om het gebrek in bestreden besluit I te herstellen. Bij brief van 20 maart 2025 heeft het college verzocht deze termijn van twee weken te verlengen tot en met 1 april 2025. Met de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank dit verzoek van het college ingewilligd. Vervolgens heeft het college bij brief van 31 maart 2025 kenbaar gemaakt dat het gebruik zal maken van de gelegenheid om het gebrek in bestreden besluit I te herstellen. Bestreden besluit II is genomen op 10 april 2025. Dat is binnen de termijn van zes weken die hiertoe was gesteld in de eerste tussenuitspraak.
Het betoog van eiser slaagt niet.
7. Eiser betoogt dat het college bij het nemen van bestreden besluit II de
Omgevingswet had moeten toepassen.
7.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het betoog slaagt niet.
8. Eiser betoogt dat bestreden besluit II niet op de juiste wijze is voorbereid. Het besluit is niet gepubliceerd en heeft hem niet per post bereikt, nu dit naar het verkeerde adres is gestuurd. Ook is hem ten onrechte geen mogelijkheid geboden om een zienswijze op dit besluit in te dienen of hiertegen bezwaar te maken.
8.1.
Eiser voert terecht aan dat bestreden besluit II niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Uit de adressering van het besluit blijkt dat dit ter attentie van eiser is verstuurd naar Landman Advocatuur op het adres [adres 2] in Leiden. Dat is niet het door eiser in deze procedure gehanteerde woonadres aan de [adres 3] in Leiden. Deze gebrekkige bekendmaking van bestreden besluit II is echter een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van dat besluit en die de rechtmatigheid van dit besluit niet aantast. Daar komt bij dat eiser door deze gang van zaken niet is benadeeld. Hij is immers na doorzending van bestreden besluit II door de rechtbank op de hoogte geraakt van dit besluit en heeft voldoende tijd gehad om hierop zijn zienswijze te geven. De rechtbank zal daarom aan de onjuiste bekendmaking van bestreden besluit II geen gevolgen verbinden.
8.1.1.
Eiser betoogt eveneens terecht dat het college hem voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit II in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. Hoewel uit de Awb geen algemene verplichting volgt om belanghebbenden voorafgaand aan het nemen van een herstelbesluit te horen, bevat artikel 7:9 van de Awb wel de verplichting om een belanghebbende opnieuw de gelegenheid te bieden om te worden gehoord, als het bestuursorgaan zich bij het herstelbesluit baseert op feiten en omstandigheden die na de eerste hoorzitting bekend zijn geworden en die voor het nemen van het herstelbesluit van aanmerkelijk belang kunnen zijn. Daarvan is in dit geval sprake. Het college heeft bestreden besluit II immers in belangrijke mate gebaseerd op het rapport van Buro Blauw van oktober 2023, de contra-expertise van Olfasense van 12 december 2023 en de handhavingsrapportage van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 maart 2025. Deze stukken dateren alle van na de hoorzitting in bezwaar.
De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek in de voorbereiding van bestreden besluit II te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu aannemelijk is dat eiser door het achterwege blijven van een tweede hoorzitting niet is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat eiser al geruime tijd bekend was met de rapporten die ten grondslag liggen aan bestreden besluit II, omdat deze ook deel uitmaken van een handhavingsprocedure wegens de ervaren geuroverlast waarin eiser partij is. Bovendien heeft eiser ruimschoots de gelegenheid gehad zich schriftelijk uit te laten over bestreden besluit II en de hieraan ten grondslag liggende rapporten en die gelegenheid ook benut. Met wat eiser ten aanzien van de rapporten naar voren heeft gebracht, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het college tot een ander besluit zou zijn gekomen als eiser nogmaals zou zijn gehoord. De in algemene bewoordingen geuite kritiek op de conclusies van de rapporten en de kanttekeningen die eiser heeft geplaatst bij de deskundigheid van de opstellers hiervan, zijn hiervoor niet voldoende.
9. Eiser betoogt dat de aanwezigheid van de koffiebranderij in strijd is met een goede
ruimtelijke ordening. Volgens eiser leidt het branden van koffie tot onaanvaardbare geuroverlast voor omwonenden. In de [adres 1] bevinden zich volgens eiser hoofdzakelijk monumentale panden, die zeer geluid- en geurgevoelig zijn. Hij stelt dat de [adres 1] een relatief smalle steeg is en wijst erop dat vanuit de gemeente eerder nog negatief is geadviseerd over de komst van een koffiebranderij naar deze locatie. Het college heeft naar de mening van eiser ook ten onrechte aangenomen dat de [adres 1] deel uitmaakt van het kernwinkelgebied. Hij stelt dat de koffiespeciaalzaak van vergunninghouder de enige detailhandel is in deze steeg.
9.1.
De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft bij zijn beslissing beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. Daarbij geldt dat ingevolge artikel 2.12 van de Wabo de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
9.2.
Niet in geschil is dat het gebruik van het pand voor het branden van koffie een activiteit is als bedoeld in artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor. Dat betekent dat deze activiteit voor vergunningverlening in aanmerking komt als geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het gebruik van het pand ten behoeve van de koffiebranderij, onder de voorwaarden zoals die zijn vermeld in bestreden besluit II, geen strijd met een goede ruimtelijke ordening oplevert. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.3.1.
Het college heeft de geureffecten van de koffiebranderij laten onderzoeken door Buro Blauw. In het rapport van Buro Blauw van oktober 2023 wordt geconcludeerd
– samengevat weergegeven – dat bij geurmetingen onder representatieve bedrijfsomstandigheden de hindergrens uit het Zuid-Hollands geurhinderbeleid wordt overschreden, maar de grens van ernstige hinder niet. Volgens Buro Blauw ligt tussen deze beide grenzen het afwegingsgebied waarbinnen het bevoegd gezag een afweging kan maken over het aanvaardbaar geurhinderniveau.
Olfasense heeft het onderzoek van Buro Blauw onderworpen aan een contra-expertise. Hierin is vastgesteld dat de geurmetingen conform de daarvoor geldende richtlijnen zijn uitgevoerd en dat er een zeer volledige invulling is gegeven aan het geurrapport. Olfasense heeft echter kritiek op de uitgevoerde geurberekeningen, onder meer omdat het optreden van pluimstijging hierin niet is meegenomen en omdat is gewerkt met willekeurige emissie-uren in plaats van emissie-uren op werkdagen gedurende de dagperiode. Olfasense heeft berekeningen uitgevoerd waarin deze omstandigheden wel zijn verwerkt. Zij concludeert op basis daarvan dat de hindergrens voor geurhinder niet wordt overschreden en dat ruimschoots wordt voldaan aan een aanvaardbaar hinderniveau volgens het provinciale geurbeleid.
Buro Blauw heeft op 6 februari 2024 gereageerd op de contra-expertise van Olfasense. In deze reactie wordt de conclusie van Olfasense onderschreven dat bij toepassing van een pluimstijging en gedetailleerde bedrijfsuren gedurende de dag, uit de berekeningen volgt dat de geurbelasting op de toetslocaties lager is dan de geldende geurhindergrens.
Uit de rapportage van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 maart 2025 komt naar voren dat bij een controle op die dag bij vlagen geur vanwege het koffiebranden werd waargenomen.
9.3.2.
Eiser bestrijdt tevergeefs het standpunt van het college dat het branden van koffie niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Uit de rapporten van Buro Blauw en Olfasense volgt dat het branden van koffie op de tijden zoals vastgelegd in de voorschriften van bestreden besluit II, niet leidt tot overschrijding van de geldende geurhindergrens. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het college deze conclusie uit genoemde rapporten niet heeft mogen volgen. Eiser stelt weliswaar dat sprake is van onaanvaardbare geurhinder en heeft kanttekeningen geplaatst bij de deskundigheid van Buro Blauw en de juistheid van de meetresultaten, maar deze stellingen heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Ook heeft hij geen tegenadvies van een deskundige overgelegd dat twijfel zaait over de bevindingen van de deskundigen waarop het college zich heeft gebaseerd. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de geur die wordt veroorzaakt door het branden van koffie, niet aan vergunningverlening in de weg staat.
9.3.3.
Voor zover eiser heeft betoogd dat ook de ruimtelijke uitstraling van de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, volgt de rechtbank dit betoog niet. Eiser heeft in dit verband verwezen naar twee ambtelijke adviezen van de afdeling economie en het team ruimtelijke ordening van de gemeente. Uit de adviezen komt naar voren dat negatief is geadviseerd over de komst van een koffiebranderij, omdat het hierbij gaat om niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid. Dergelijke niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid is volgens de adviezen op deze locatie niet wenselijk gelet op – kort gezegd – het karakter van de [adres 1] en de omliggende straten. Anders dan eiser meent, volgt uit deze adviezen niet dat de vergunde activiteit in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. In bestreden besluit II heeft het college onderkend dat niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid, in verband met het besloten karakter hiervan, in beginsel niet passend is in de [adres 1] . De koffiebranderij is in dit geval echter vergund als onderdeel van een koffiespeciaalzaak met ondergeschikte horeca. Uit de voorschriften die zijn verbonden aan bestreden besluit II, volgt dat uitsluitend koffie gebrand mag worden als de winkel is geopend. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het koffiebranden daarmee een publieksgerichte functie heeft gekregen en dat het besloten karakter van de koffiebranderij daarom niet langer aan vergunningverlening in de weg staat.
10. De conclusie van het voorgaande is dat het college in bestreden besluit II
voldoende heeft gemotiveerd dat een koffiebranderij, onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in de voorschriften van de omgevingsvergunning, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het college heeft mogen besluiten om ten behoeve van de koffiebranderij van het bestemmingsplan af te wijken. De omgevingsvergunning mocht dus worden verleend.
11. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, betreft de door hem en andere
omwonenden ervaren geurhinder. Volgens eiser is in het pand geen detailhandel gevestigd en wordt hier uitsluitend koffie gebrand. Bovendien ontbreekt volgens eiser een deugdelijke ontgeuringsinstallatie. Deze stellingen van eiser zien niet op de vraag of een koffiebranderij op deze locatie – onder de voorwaarden zoals vastgelegd in bestreden besluit II – in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar betreffen de vraag of de koffiebranderij in werking is met inachtneming van de verleende omgevingsvergunning en eventuele milieutechnische eisen. Dit is een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Als eiser meent dat vergunninghouder handelt in strijd met zijn omgevingsvergunning of met de geldende milieutechnische eisen voor de koffiebranderij, dan kan hij het college verzoeken hiertegen handhavend op te treden.
12. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld met het nemen van bestreden besluit II, zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaren. De rechtbank ziet in de omstandigheden dat een herstelbesluit nodig was en gelet op wat is overwogen onder 8.1 en 8.1.1 wel aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4352.