9.3.1.Het college heeft de geureffecten van de koffiebranderij laten onderzoeken door Buro Blauw. In het rapport van Buro Blauw van oktober 2023 wordt geconcludeerd
– samengevat weergegeven – dat bij geurmetingen onder representatieve bedrijfsomstandigheden de hindergrens uit het Zuid-Hollands geurhinderbeleid wordt overschreden, maar de grens van ernstige hinder niet. Volgens Buro Blauw ligt tussen deze beide grenzen het afwegingsgebied waarbinnen het bevoegd gezag een afweging kan maken over het aanvaardbaar geurhinderniveau.
Olfasense heeft het onderzoek van Buro Blauw onderworpen aan een contra-expertise. Hierin is vastgesteld dat de geurmetingen conform de daarvoor geldende richtlijnen zijn uitgevoerd en dat er een zeer volledige invulling is gegeven aan het geurrapport. Olfasense heeft echter kritiek op de uitgevoerde geurberekeningen, onder meer omdat het optreden van pluimstijging hierin niet is meegenomen en omdat is gewerkt met willekeurige emissie-uren in plaats van emissie-uren op werkdagen gedurende de dagperiode. Olfasense heeft berekeningen uitgevoerd waarin deze omstandigheden wel zijn verwerkt. Zij concludeert op basis daarvan dat de hindergrens voor geurhinder niet wordt overschreden en dat ruimschoots wordt voldaan aan een aanvaardbaar hinderniveau volgens het provinciale geurbeleid.
Buro Blauw heeft op 6 februari 2024 gereageerd op de contra-expertise van Olfasense. In deze reactie wordt de conclusie van Olfasense onderschreven dat bij toepassing van een pluimstijging en gedetailleerde bedrijfsuren gedurende de dag, uit de berekeningen volgt dat de geurbelasting op de toetslocaties lager is dan de geldende geurhindergrens.
Uit de rapportage van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 maart 2025 komt naar voren dat bij een controle op die dag bij vlagen geur vanwege het koffiebranden werd waargenomen.
 9.3.2.Eiser bestrijdt tevergeefs het standpunt van het college dat het branden van koffie niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Uit de rapporten van Buro Blauw en Olfasense volgt dat het branden van koffie op de tijden zoals vastgelegd in de voorschriften van bestreden besluit II, niet leidt tot overschrijding van de geldende geurhindergrens. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het college deze conclusie uit genoemde rapporten niet heeft mogen volgen. Eiser stelt weliswaar dat sprake is van onaanvaardbare geurhinder en heeft kanttekeningen geplaatst bij de deskundigheid van Buro Blauw en de juistheid van de meetresultaten, maar deze stellingen heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Ook heeft hij geen tegenadvies van een deskundige overgelegd dat twijfel zaait over de bevindingen van de deskundigen waarop het college zich heeft gebaseerd. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de geur die wordt veroorzaakt door het branden van koffie, niet aan vergunningverlening in de weg staat.
 9.3.3.Voor zover eiser heeft betoogd dat ook de ruimtelijke uitstraling van de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, volgt de rechtbank dit betoog niet. Eiser heeft in dit verband verwezen naar twee ambtelijke adviezen van de afdeling economie en het team ruimtelijke ordening van de gemeente. Uit de adviezen komt naar voren dat negatief is geadviseerd over de komst van een koffiebranderij, omdat het hierbij gaat om niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid. Dergelijke niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid is volgens de adviezen op deze locatie niet wenselijk gelet op – kort gezegd – het karakter van de [adres 1] en de omliggende straten. Anders dan eiser meent, volgt uit deze adviezen niet dat de vergunde activiteit in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. In bestreden besluit II heeft het college onderkend dat niet-publiekstoegankelijke bedrijvigheid, in verband met het besloten karakter hiervan, in beginsel niet passend is in de [adres 1] . De koffiebranderij is in dit geval echter vergund als onderdeel van een koffiespeciaalzaak met ondergeschikte horeca. Uit de voorschriften die zijn verbonden aan bestreden besluit II, volgt dat uitsluitend koffie gebrand mag worden als de winkel is geopend. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het koffiebranden daarmee een publieksgerichte functie heeft gekregen en dat het besloten karakter van de koffiebranderij daarom niet langer aan vergunningverlening in de weg staat.
10. De conclusie van het voorgaande is dat het college in bestreden besluit II
voldoende heeft gemotiveerd dat een koffiebranderij, onder de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in de voorschriften van de omgevingsvergunning, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het college heeft mogen besluiten om ten behoeve van de koffiebranderij van het bestemmingsplan af te wijken. De omgevingsvergunning mocht dus worden verleend.
11. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, betreft de door hem en andere
omwonenden ervaren geurhinder. Volgens eiser is in het pand geen detailhandel gevestigd en wordt hier uitsluitend koffie gebrand. Bovendien ontbreekt volgens eiser een deugdelijke ontgeuringsinstallatie. Deze stellingen van eiser zien niet op de vraag of een koffiebranderij op deze locatie – onder de voorwaarden zoals vastgelegd in bestreden besluit II – in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar betreffen de vraag of de koffiebranderij in werking is met inachtneming van de verleende omgevingsvergunning en eventuele milieutechnische eisen. Dit is een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Als eiser meent dat vergunninghouder handelt in strijd met zijn omgevingsvergunning of met de geldende milieutechnische eisen voor de koffiebranderij, dan kan hij het college verzoeken hiertegen handhavend op te treden.
12. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld met het nemen van bestreden besluit II, zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaren. De rechtbank ziet in de omstandigheden dat een herstelbesluit nodig was en gelet op wat is overwogen onder 8.1 en 8.1.1 wel aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.