ECLI:NL:RBDHA:2025:18977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
NL22.7825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser uit Irak, beroep gegrond na vernietiging van eerdere besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025, wordt het beroep van eiser, een asielzoeker uit Irak, behandeld. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 5 april 2022 was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank had op 20 februari 2025 al een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het besluit van 5 april 2022 niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Eiser is van mening dat de problemen die hij in Irak met zijn familie ondervindt, vooral met zijn vader, ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht door verweerder. In de einduitspraak van 15 oktober 2025 oordeelt de rechtbank dat ook het besluit van 30 juli 2025, dat volgde op de tussenuitspraak, niet voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen twaalf weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van verweerder om de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen op 28 september 2018 in twijfel te trekken, niet overtuigend zijn. Eiser heeft recht op een nieuwe beoordeling van zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank de voorkeur van eiser respecteert om een nieuw besluit te nemen in plaats van een bestuurlijke lus toe te passen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 3.174,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7825

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Gigengack).

De zaak in het kort

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluiten van 5 april 2022 en 30 juli 2025 (de bestreden besluiten), waarbij verweerder de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen. Over het besluit van 5 april 2022 heeft de rechtbank op 20 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak), waarna verweerder het besluit van 30 juli 2025 heeft genomen.
2. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten. Volgens eiser heeft verweerder de problemen die eiser in Irak met zijn familie en vooral zijn vader heeft ondervonden omdat eiser afvallig is van de islam ten onrechte niet geloofwaardig geacht en had verweerder hem in verband met deze problemen een verblijfsvergunning asiel moeten verlenen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 5 april 2022 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. In de einduitspraak van vandaag oordeelt de rechtbank dat hetzelfde geldt voor het besluit van 30 juli 2025. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen twaalf weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser.

Het verloop van de procedure

4. Het verloop van de procedure tot 20 februari 2025 is beschreven in de tussenuitspraak.
5. Op 8 mei 2025 heeft verweerder eiser aanvullend gehoord. Op 22 mei 2025 heeft eiser correcties en aanvullingen op het rapport van dat gehoor ingebracht. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 30 juli 2025 genomen. Op 12 september 2025 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep opnieuw behandeld ter zitting van 2 oktober 2025. Eiser en de gemachtigden van partijen zijn verschenen.

De verdere beoordeling van het beroep

Het besluit van 5 april 2022 en de tussenuitspraak
7. Het asielrelaas van eiser en het besluit van 5 april 2022 zijn samengevat in rubriek 3 en 4 van de tussenuitspraak.
8. In 5.2 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen op 28 september 2018 ten onrechte niet heeft beoordeeld. In 5.3 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij op dezelfde locatie is blijven werken en dat het om die reden ongeloofwaardig is dat zijn familie hem al die tijd niet heeft gevonden. In 5.4 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de inhoud van de door eiser overgelegde whatsappberichten in samenhang met eisers verklaringen had moeten beoordelen.
9. In 6.1 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat het besluit van 5 april 2022 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank blijft daarbij.
De geloofwaardigheid van de gebeurtenissen op 28 september 2018
inleiding10. In het besluit van 30 juli 2025 heeft verweerder de geloofwaardigheid van deze gebeurtenissen alsnog beoordeeld en geconcludeerd dat deze gebeurtenissen niet geloofwaardig zijn. Verweerder geeft hiervoor vier redenen: (a) de problemen met eisers familie zijn al ongeloofwaardig geacht, (b) eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor de dreiging op 28 september 2018 naar voren gebracht, (c) eiser heeft wisselend en tegenstrijdig verklaard over de dreiging op 28 september 2018 en (d) eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het videobellen op 28 september 2018.
11. Eiser voert aan dat de door verweerder gegeven argumenten om de gebeurtenissen op 28 september 2018 ongeloofwaardig te achten niet overtuigend zijn. De rechtbank is dat met eiser eens en legt hieronder uit waarom.
(a) de problemen met eisers familie zijn al ongeloofwaardig geacht
12. Het staat verweerder op zichzelf vrij om het ongeloofwaardig achten van de problemen van eiser met zijn familie mee te wegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen op 28 september 2018. Zoals eiser terecht opmerkt, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat deze gebeurtenissen, indien wel geloofwaardig, een ander licht kunnen werpen op de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen met zijn familie. Dat verweerder de problemen van eiser met zijn familie niet gelooft, waarover de rechtbank niet expliciet heeft geoordeeld in de tussenuitspraak, is daarom op zichzelf onvoldoende reden om de gebeurtenissen op 28 september 2018 ongeloofwaardig te achten.
(b) eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor de dreiging op 28 september 2018 naar voren gebracht
13. Eiser voert terecht aan dat dit argument niet overtuigt. Eiser heeft verklaard dat hij op deze dag een afspraak had met zijn vader en een bemiddelaar. Toen zijn vriend [naam] poolshoogte ging nemen, zag hij een broer en neven van eiser aan het begin en aan het einde van de straat staan waar eiser zijn vader en de bemiddelaar zou ontmoeten. Dat was niet afgesproken en [naam] concludeerde dat sprake was van een plan om eiser in de val te laten lopen. In het besluit van 30 juli 2025 en ter zitting van 2 oktober 2025 heeft verweerder niet duidelijk toegelicht waarom dit volgens hem geen concrete dreiging oplevert.
(c) eiser heeft wisselend en tegenstrijdig verklaard over de dreiging op 28 september 2018
14. Eiser voert aan dat zijn verklaringen niet wisselend en tegenstrijdig zijn, maar elkaar aanvullen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 30 juli 2025 niet concreet en duidelijk heeft toegelicht waarom de verklaringen van eiser wisselend en tegenstrijdig zijn. Ter zitting van 2 oktober 2025 heeft verweerders gemachtigde verklaard dat dit hem er met name in zit dat eiser aan de ene kant pogingen tot verzoening met zijn familie bleef doen, maar aan de andere kant al langere tijd bang was om door zijn familie te worden vermoord. De rechtbank acht deze toelichting niet voldoende, omdat niet zonder meer valt in te zien waarom iemand die bang is voor zijn familie niet (desondanks) zou kunnen proberen om via bemiddelaars in het reine te komen met zijn familie. Deze verklaringen van eiser zijn daarom niet tegenstrijdig.
15. Verder merkt verweerder, op zichzelf niet onterecht, op dat het opmerkelijk is dat eiser maar één naam van een bemiddelaar kan noemen, omdat hij een groot aantal mensen om bemiddeling zou hebben gevraagd. Daargelaten dat deze tegenwerping niet rechtstreeks ziet op de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen op 28 september 2018, heeft eiser ter zitting verklaard dat hij lang niet alle personen aan wie hij om bemiddeling heeft gevraagd goed kende, maar graag wilde proberen het goed te maken met zijn familie. Het gaat om gebeurtenissen van langer geleden waar eiser liever niet meer aan terugdenkt en sommige details is hij inmiddels vergeten. Deze uitleg acht de rechtbank niet onbegrijpelijk.
(d) eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het videobellen op 28 september 2018
16. Volgens verweerder heeft eiser enerzijds verklaard dat hij door [naam] gemaakte beelden heeft gezien van de situatie op 28 september 2018 rond de plaats waar hij zijn vader en de bemiddelaar zou ontmoeten, maar anderzijds dat hij dergelijke beelden niet heeft gezien. Eiser betwist dat hij heeft verklaard dat hij zulke beelden heeft gezien.
17. Ter zitting van 2 oktober 2025 heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij hiermee doelt op bladzijde 21 van het rapport nader gehoor, waar (onderaan) staat:

U heeft gehad over video’s van 28 september 2018, heeft u die bij u?
Ik heb niet gezegd dat hij mij video opnames had gestuurd. Maar hij liet mij via een video verbinding laten zien dat wat er gebeurde.”
18. De rechtbank stelt – met partijen – vast dat de laatste zin van dit citaat taalkundig gezien niet helemaal correct is. Verweerder leest hierin dat eiser heeft verklaard dat [naam] hem beelden heeft laten zien, maar volgens eiser heeft hij slechts verklaard dat [naam] dat wilde doen. De rechtbank stelt vast dat beide lezingen op zichzelf mogelijk zijn. Verweerder heeft tijdens het nader gehoor geen verdere vragen gesteld over dit onderwerp. Tijdens het vrije relaas heeft eiser niet verklaard dat hij videobeelden heeft gezien, alleen dat [naam] hem uitnodigde om beelden te bekijken (bladzijde 8 rapport nader gehoor). Tijdens het aanvullend gehoor op 8 mei 2025 heeft eiser verklaard dat hij geen beelden heeft gezien en in de aanvullingen en correcties van 22 mei 2025 heeft hij naar voren gebracht wat hij tijdens het nader gehoor in 2020 heeft verklaard. Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien, kan niet worden vastgesteld dat eiser tijdens het nader gehoor in 2020 heeft verklaard dat hij videobeelden heeft gezien. Dat hij hierover tegenstrijdig heeft verklaard, staat daarmee evenmin vast.
conclusie
19. Verweerders argumenten om de gebeurtenissen op 28 september 2018 niet te geloven, zijn niet overtuigend. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt. Het is dus nog steeds mogelijk dat de gebeurtenissen op 28 september 2018 geloofwaardig zijn, wat een ander licht kan werpen op de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiser met zijn familie.
Het blijven werken op dezelfde locatie
20. In 5.3 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij op dezelfde locatie is blijven werken en dat het om die reden ongeloofwaardig is dat zijn familie hem al die tijd niet heeft gevonden. In het besluit van 30 juli 2025 merkt verweerder op dat hij dit niet langer aan eiser zal tegenwerpen. Dit punt hoeft dus niet verder beoordeeld te worden.
De bedreigingen in Oostenrijk
21. Verweerder merkt ook in dit kader op dat de problemen van eiser met zijn familie niet geloofwaardig zijn. Dit argument kan verweerders conclusie dat de bedreigingen ongeloofwaardig zijn niet zelfstandig dragen. De rechtbank verwijst in dit verband naar overweging 12 van deze uitspraak.
22. Verweerder werpt eiser verder tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de manier waarop zijn vader erachter zou zijn gekomen dat eiser in Oostenrijk was. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet gemotiveerd betwist. Dit mag verweerder in eisers nadeel meewegen. Daaruit volgt, anderzijds, nog niet dat de gebeurtenissen op 28 september 2018 ongeloofwaardig zijn of dat de bedreigingen per whatsapp niet hebben plaatsgevonden. Daarnaast verdient opmerking dat van eiser niet zonder meer verwacht mag worden dat hij weet over welke informatie zijn vader beschikt en hoe zijn vader daaraan is gekomen. Dit argument mag dus meewegen, maar is niet doorslaggevend.
Willekeurig geweld
23. Eiser voert aan dat in [plaats] sprake is van een lagere mate van willekeurig geweld en dat hij door zijn afvalligheid en de problemen met zijn familie een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van dat geweld.
Verweerder ziet geen risicoverhogende omstandigheden.
24. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Eiser heeft niet concreet toegelicht waarom zijn afvalligheid en de gestelde problemen met zijn familie maken dat hij een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van het willekeurige geweld dat in [plaats] in relatief beperkte mate aan de orde is. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
26. De rechtbank heeft op de zitting van 2 oktober 2025 met partijen gesproken over het vervolg van de procedure als het beroep gegrond zou zijn. Verweerder heeft de rechtbank gevraagd in dat geval nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen, maar eiser geeft er de voorkeur aan dat de rechtbank verweerder opdraagt een nieuw besluit te nemen en daarbij een beslistermijn stelt. De rechtbank zal de voorkeur van eiser respecteren, ook omdat de eerste bestuurlijke lus niet tot een definitieve beslechting van het geschil heeft geleid en de totale duur van de beroepsprocedure inmiddels zeer aanzienlijk is. Omdat verweerder niet verplicht is eiser nogmaals te horen, ook al mag hij ervoor kiezen om dat wel te doen, acht de rechtbank een beslistermijn van twaalf weken redelijk en haalbaar. De rechtbank zal daarom de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.174,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 29 november 2024, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 2 oktober 2025, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om binnen twaalf weken na vandaag een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met de tussenuitspraak of met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de tussenuitspraak of met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.