ECLI:NL:RBDHA:2025:18907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2025, waarin hem op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 8 oktober 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G.T. Cambier, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar.

De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de minister bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser had betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, maar de rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast, en concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om het risico van onttrekking aan het toezicht te ondervangen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1973 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Volgens het proces-verbaal M105A is eiser op30 september 2025 om 11:42 u overgenomen en opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Het dossier bevat verder een proces-verbaal PL1700-2025337631-4 van 29 september 2025, inhoudende dat eiser op die datum om 22:40 u is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie en artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Anders dan eiser suggereert, is er in zijn geval geen aanleiding om een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding te vermoeden. Uit het in het dossier aanwezige proces-verbaal van bevindingen PL1700-2025337631-3 van 29 september 2025 blijkt dat eiser op die datum omstreeks 22:00 uur door de verbalisanten is herkend aan de hand van een signalement van een persoon die volgens de melder even daarvóór iets had weggenomen uit een auto. Eiser is daarna staande gehouden en van hem is een geldig identiteitsbewijs gevorderd. Nadat eiser dat niet kon tonen, is om 22:15 uur zijn tas doorzocht waarbij een mes is aangetroffen. Eiser is daarna aangehouden op verdenking van overtreding van verboden wapenbezit en vanwege het niet kunnen voldoen aan de identificatieplicht. De omstandigheid dat in de tussengelegen tijd een getuigenverklaring van de melder is opgenomen kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot twijfel aan het strafrechtelijke karakter van het onderzoek, zoals eiser heeft geopperd. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt namelijk dat de verbalisanten en collega-agenten ten tijde van het vorderen van een identiteitsbewijs en het aantreffen van een vuurwapen onderzoek deden naar een jegens eiser gerezen strafrechtelijke verdenking. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen PL1700-2025337631-3 betrof dat buiten het horen van de getuige ook nog onderzoek op / bij de auto van de melder.
4. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de vreemdelingenrechter niet is bevoegd om een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Eiser dient zich hiervoor te wenden tot de ter zake van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het staat vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware gronden 3d en 3i. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze overige gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze overige gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring zelfstandig kunnen dragen.
8. Eiser voert aan dat voor hem persoonlijk het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. In dat verband merkt hij op dat de huidige aanvraagprocedure voor een laissez-passer (lp) meer dan één jaar geleden is gestart. De Marokkaanse autoriteiten geven geen reactie. Daarnaast is een eerdere lp-procedure door verweerder afgesloten.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In zijn algemeenheid bestaat zicht op uitzetting naar Marokko. De enkele omstandigheid dat eiser niet eerder is uitgezet en dat een eerder lp-traject door verweerder is afgesloten bieden als zodanig geen aanknopingspunten voor het oordeel dat specifiek voor eiser geen zicht op uitzetting bestaat. Verder is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat het huidige traject mogelijk is vertraagd omdat eiser niet in beeld was. Er wordt ook voortvarend gehandeld, nu verweerder na de inbewaringstelling het Openbaar Ministerie op 2 oktober heeft gevraagd of zij bezwaar hebben tegen de voorgenomen uitzetting. Ook heeft verweerder toegelicht dat op 3 oktober aan de Directie Internationale Aangelegenheden is verzocht om op zaaksniveau te rappelleren over de lp-aanvraag voor eiser.
10. Tot slot voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser verleent zijn medewerking. Hij heeft bijvoorbeeld de lp-aanvraag ingevuld en meegewerkt aan het afnemen van zijn vingerafdrukken.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen en eisers terugkeer te bewerkstelligen. Eisers medewerking aan de lp-aanvraag doet niet af aan het feit dat er reeds in 2017 een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd waaraan eiser geen gevolg heeft gegeven. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
12. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.