ECLI:NL:RBDHA:2025:18905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 30 september 2025 was opgeheven, en de beoordeling beperkte zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat verweerder voldoende inspanningen had geleverd om de identiteit van eiser vast te stellen en dat er geen andere lichter middelen beschikbaar waren om het risico van onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Eiser had geen geldige identiteitsdocumenten en er was een risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank volgde de argumenten van verweerder en concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 30 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is omdat verweerder zich gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser onvoldoende heeft ingespannen om te zorgen dat de daarop volgende bewaring zo kort mogelijk duurt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij al op 2 september 2025 een aanvraagprocedure voor de afgifte van een laissez-passer is gestart. Verder was eiser gedurende één maand strafrechtelijk gedetineerd. Dat is geen zodanig lange periode dat van verweerder wordt verwacht dat hij andere wezenlijke inspanningen verricht met het oog op eisers uitzetting. Verweerder was gedurende deze periode niet gehouden om met eiser te overleggen over het starten van een lp-traject of om bij eiser te informeren naar het indienen van een asielaanvraag. Het stond eiser vrij om op ieder moment na zijn overdracht naar Nederland kenbaar te maken dat hij asiel wilde vragen.
4. De beroepsgrond dat eiser op onjuiste grondslag is opgehouden, faalt. Wanneer verweerder bekend is met de in het strafrechtelijk voortraject verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling, maar de vreemdeling bij de ophouding niet over enig identificerend document beschikt, mag verweerder de vreemdeling op grond van het tweede óf derde lid van artikel 50 van de Vw ophouden. In eisers geval beschikte verweerder eveneens over zijn gegevens uit het Eurodac-systeem omdat eiser op basis van een claimakkoord door Zwitserland aan Nederland is overgedragen. Verweerder heeft eiser dan ook kunnen ophouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag. [1] Eiser had namelijk geen geldige identiteitsdocumenten in bezit. Ook is sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen de rechtbank hieronder zal bespreken. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
6. Verweerder heeft ter onderbouwing van het onttrekkingsrisico als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
8. Er is geen sprake van het voortduren van de bewaring zonder geldige titel. Eiser heeft op 29 september 2025 een verklaring ondertekend waarin staat dat hij zijn asielaanvraag intrekt. Verweerder heeft de maatregel vervolgens binnen 48 uur, op 30 september 2025, opgeheven. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat zijn gemachtigde de asielaanvraag al bij e-mail van zaterdag 27 september 2025 heeft ingetrokken. In bedoelde e-mail vraagt de gemachtigde om eiser in de gelegenheid te stellen een formulier te laten ondertekenen waarin staat dat hij zijn asielaanvraag intrekt. De e-mail houdt daarmee niet de ondubbelzinnige mededeling in dat de asielaanvraag wordt ingetrokken.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Verweerder heeft daartoe onder meer overwogen dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en zich onbereikbaar heeft gehouden. Daarmee is ook voldoende gemotiveerd dat de plaatsing in een procesbeschikbaarheidslocatie in dit geval niet doeltreffend is. Van belang hierbij is dat verweerder dan afhankelijk blijft van eisers medewerking. Eiser heeft in het verleden laten zien dat hij daar niet op kan worden vertrouwd, gelet ook op zijn vertrek naar Zwitserland. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
10. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot de opheffing op enig moment onrechtmatig is geweest.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.