Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1999 en van Pakistaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 28 september 2025, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 een maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat dat de eiser onder de Dublinverordening valt, aangezien hij meerdere asielaanvragen in verschillende lidstaten heeft ingediend. De rechtbank oordeelde dat het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende was onderbouwd en dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren.
De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico op onttrekking te ondervangen. De eiser was onderzocht door een politiearts en werd als detentiegeschikt beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.