ECLI:NL:RBDHA:2025:18889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/689348 / FA RK 25-5779 en C/09/690404 / JE RK 25-1472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een jeugdzorgzaak met afwijzing van verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum 1] 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die onder curatele is gesteld, niet in staat is om de zorg voor haar kind te dragen vanwege haar psychische en verslavingsproblematiek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft primair verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat de moeder sinds 22 mei 2025 onbevoegd is om gezagsbeslissingen te nemen en er geen zicht is op verbetering van haar situatie op korte termijn. De rechtbank heeft ook het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, omdat het belang van het kind voorop staat en de huidige situatie niet meer passend is. De rechtbank benadrukt dat de moeder altijd een rol zal blijven spelen in het leven van het kind, maar dat de voogdij nu bij een neutrale instantie moet worden belegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/689348 / FA RK 25-5779 en C/09/690404 / JE RK 25-1472
Datum uitspraak: 18 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
I.
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij (C/09/689348 / FA RK 25-5779)
II.
Afwijzen verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (C/09/690404 / JE RK 25-1472)
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, ’sGravenhage(
verzoek I),
hierna te noemen: de Raad,
en
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(
verzoek II),
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden ten aanzien van verzoekschrift I aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
curator: Adekwaam B.V.,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts uit Den Haag,
[de pleegmoeder]en
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling, voornoemd.
De rechtbank merkt als belanghebbenden ten aanzien van verzoekschrift II aan:
de moeder, voornoemd,
de pleegouders, voornoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 29 juli 2025;
  • het gewijzigde verzoek van de Raad, ontvangen op 8 augustus 2025;
  • verzoekschrift II met bijlagen, ontvangen op 21 augustus 2025;
  • het e-mailbericht van de pleegouders van 2 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, vertegenwoordigd door G. Thompson van Adekwaam B.V. in de hoedanigheid van curator, en bijgestaan door haar advocaat.
De pleegouders hebben zich bij e-mailbericht van 2 september 2025 afgemeld voor de zitting.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 oktober 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 9 oktober 2025 en een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 9 juli 2025.
2.2.
De kantonrechter te Leiden heeft de moeder op 22 mei 2025 met ingang van diezelfde dag onder curatele gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van Adekwaam B.V. te Leiden tot curator. Op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de moeder sindsdien onbevoegd tot de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 juni 2025 een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 9 oktober 2025. De rechtbank constateert dat in de beschikking van 26 juni 2025 abusievelijk wordt gesproken van een nieuwe machtiging uithuisplaatsing, terwijl het verzoek een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betrof. De rechtbank begrijpt de beschikking dan ook zo dat de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verlengd tot 9 oktober 2025.

3.Het verzoek en het standpunt van de Raad

3.1.
De Raad verzoekt primair het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen. Subsidiair verzoekt de Raad een voogd over [de minderjarige] te benoemen, nu de moeder op grond van artikel 1:246 BW onbevoegd is tot het uitoefenen van het ouderlijk gezag sinds zij onder curatele is gesteld. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn zorgen over de psychische problematiek en verslavingsproblematiek van de moeder en haar zorgmijdende houding. [de minderjarige] is naar alle waarschijnlijkheid verslaafd geboren en zij kampte met een groeiachterstand. [de minderjarige] is na haar geboorte direct met een spoedmaatregel uit huis geplaatst. Gedurende de ondertoezichtstelling is het moeilijk gebleken om met de moeder tot samenwerking te komen. De moeder heeft veel weerstand en wantrouwen jegens de hulpverlening. Zowel de gecertificeerde instelling als hulpverleningsinstantie Timon geeft aan dat de moeder moeite heeft zich te houden aan de (omgangs-)afspraken. Hierdoor zag [de minderjarige] de moeder in het begin onregelmatig en na september 2024 helemaal niet meer. De interactie tussen de moeder en [de minderjarige] zag er weliswaar liefdevol uit, maar de moeder had wel moeite om goed aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De Raad ziet een bepaald patroon in het gedrag van de moeder, waarbij zij uit contact treedt met de hulpverlening. Hierdoor lukt het niet aan de gestelde doelen te werken en kunnen er ook geen beslissingen worden genomen. De Raad is van mening dat de moeder door haar persoonlijke problematiek te onvoorspelbaar is en het haar onvoldoende lukt om een opvoedrol op zich te nemen. De verwachting is ook niet reëel dat de moeder op korte termijn of in de toekomst wel aan de gestelde voorwaarden zal kunnen voldoen. De Raad heeft in het kader van het raadsonderzoek op meerdere momenten contact gezocht met de moeder, maar het is niet tot een gesprek met haar gekomen. Gedurende het raadsonderzoek bleek de moeder gedwongen opgenomen te zijn in een GGZ-instelling. De Raad heeft berichten ontvangen dat de moeder hier regelmatig weg liep. De moeder is niet bij machte haar persoonlijke problematiek onder controle te krijgen. Aangezien de moeder niet, althans onvoldoende bereikbaar is, oefent de moeder ook al enige tijd het gezag niet uit. Nu de moeder onder curatele staat is zij op dit moment bovendien ook niet bevoegd haar ouderlijk gezag uit te oefenen. Gelet op het bovenstaande is de Raad primair van mening dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd en de voogdij over [de minderjarige] bij de gecertificeerde instelling moet worden belegd. Subsidiair moet de gecertificeerde instelling als voogd worden benoemd nu de moeder op dit moment niet bevoegd is haar gezag uit te oefenen. De Raad benadrukt dat de moeder altijd een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van [de minderjarige] en dat het belangrijk is dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] wordt hersteld.

4.Het verzoek en het standpunt van de gecertificeerde instelling

4.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft op de zitting verklaard de zorgen en het verzoek van de Raad te onderschrijven. Het gaat goed met [de minderjarige] in het pleeggezin. Zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en de pleegouders voorzien in haar opvoedbehoeften. De moeder is niet in staat gebleken om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. De gecertificeerde instelling heeft in februari 2025 daarom bepaald dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt.
Dat neemt niet weg dat de moeder altijd de ouder van [de minderjarige] zal blijven en dat contact tussen hen belangrijk is. Er kan alleen contact zijn als dit voldoende veilig is. De gecertificeerde instelling staat in contact met de behandelaren van de moeder. De gecertificeerde instelling wordt ingelicht als de moeder voldoende meewerkt aan de behandeling en het voldoende veilig wordt geacht om de omgang te hervatten. Tot op heden heeft de gecertificeerde instelling een dergelijk bericht niet gekregen. De moeder zou inmiddels wel medicatie krijgen om te stabiliseren, maar tot daadwerkelijke behandeling is het nog onvoldoende gekomen. Indien de rechtbank niet overgaat tot het beëindigen van het gezag van de moeder, verzoekt de gecertificeerde instelling beide kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen voor de duur van een jaar. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk zodat de belangen van [de minderjarige] door een professionele derde behartigd kunnen blijven worden. De machtiging tot uithuisplaatsing blijft noodzakelijk om de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders voort te zetten.

5.Het standpunt van de moeder

5.1.
De moeder heeft, bij wege van de curator en haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek tot gezagsbeëindiging. Daartoe is aangevoerd dat een gezagsbeëindigende maatregel te prematuur is. De moeder is op dit moment opgenomen in het Centrum Dubbele Problematiek. Zij werkt mee aan de behandeling en de verwachting is dat zij binnenkort wordt overgeplaatst naar de Kliniek intensieve zorg. De moeder is hard aan het werk om een stabiel leven voor zichzelf te creëren en zij hoopt op termijn dan ook weer voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De moeder ziet in dat dit momenteel geen optie is en dat het nodig is dat tijdelijk in het gezag over [de minderjarige] wordt voorzien. Wel benadrukt de moeder dat de omgang met [de minderjarige] snel hervat moet worden. De moeder heeft [de minderjarige] al bijna een jaar niet gezien. De curator zou hier graag een rol van betekenis in willen spelen en zal contact zoeken met de gecertificeerde instelling hiervoor.

6.De beoordeling

Verzoek I (C/09/689348 / FA RK 25-5779)
6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
6.3.
Bij beschikking van 11 juli 2024 heeft de kinderrechter de toen nog ongeboren [de minderjarige] bij wege van spoedvoorziening voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging uithuisplaatsing verleend voor plaatsing in een ziekenhuis gevolgd door plaatsing in een pleeggezin, omdat er grote zorgen waren over mogelijke verslavingsproblematiek van de moeder en haar psychische toestand. Daarnaast ontbrak het de moeder aan een vaste woon- of verblijfplaats, stond zij niet open voor hulpverlening en hield zij zich niet aan gemaakte afspraken. Het gedwongen kader van de voorlopige ondertoezichtstelling werd noodzakelijk bevonden zodat er zicht zou blijven op de ontwikkeling en de veiligheid van het toen nog ongeboren kind. De kinderbeschermingsmaatregelen zijn nadien steeds verlengd.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. Uit de stukken volgt dat het de moeder de afgelopen periode niet is gelukt om een veilige en stabiele opvoeder voor [de minderjarige] te zijn. Er lijkt bij de moeder geen sprake te zijn van onwil, maar van onmacht. Daarbij speelt de eigen problematiek van de moeder een grote rol: de moeder kampt met verslavingsproblematiek en psychische problematiek. De moeder wordt zodanig door haar problematiek in beslag genomen dat ze fysiek en emotioneel niet beschikbaar is voor [de minderjarige] . Er is inmiddels al geruime tijd geen contact geweest tussen de moeder en [de minderjarige] omdat de moeder zich niet hield aan de gemaakte (omgangs-)afspraken. Daarnaast is het de afgelopen periode lastig gebleken om contact met de moeder te krijgen en haar te bewegen tot het meewerken met de hulpverlening. Ook is zij niet in staat gebleken gezagsbeslissingen te nemen. Sinds 22 mei 2025 is ze onbevoegd om gezagsbeslissingen te nemen nu ze onder curatele is gesteld. De rechtbank vindt het zorgelijk dat er sindsdien geen maatregelen zijn getroffen, waardoor er al sinds 22 mei 2025 niet in het gezag over [de minderjarige] wordt voorzien. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het inmiddels beter met haar gaat. Zij is opgenomen in het Centrum Dubbele Problematiek en werkt mee aan de behandeling. De moeder wil graag weer contact met [de minderjarige] , wil (op termijn) weer gezagsbeslissingen over haar nemen en uiteindelijk ook een opvoedrol vervullen. De rechtbank hoopt - net als de Raad en de gecertificeerde instelling - dat het de moeder lukt om haar individuele behandeling af te ronden, zodat zij kan werken aan het creëren van een stabiel leven voor zichzelf. Gelet op de complexiteit van de problematiek en de hardnekkige patronen, is de verwachting echter niet dat dit op korte termijn gerealiseerd kan worden.
6.5.
[de minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, is vrolijk en is gehecht aan de pleegouders. De rechtbank vindt een woord van waardering voor de pleegouders, die zich tot het uiterste inspannen om [de minderjarige] de veilige en stabiele basis te bieden die zij nodig heeft, dan ook op zijn plaats. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat er duidelijkheid komt waar zij gaat opgroeien. Aangezien het duidelijk is dat de moeder op dit moment en ook in de nabije toekomst niet voor [de minderjarige] kan zorgen, vindt de rechtbank de maatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passend voor de huidige situatie. Uit het systeem van de wet volgt immers dat de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet geëigend zijn als thuisplaatsing niet meer aan de orde is. Dat verhoudt zich niet tot de tijdelijkheid van die maatregelen, die er in beginsel op zijn gericht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer bij de ouder met gezag te leggen. De rechtbank is er verder niet van overtuigd dat de hulpverlening en het verblijf van [de minderjarige] bij het pleeggezin in vrijwillig kader voortgezet kunnen worden. De rechtbank heeft er, gelet op de ervaringen tot op heden, geen vertrouwen in dat de moeder de noodzakelijke toestemming voor gezagsbeslissingen steeds (tijdig) zal verlenen. Daarbij komt dat de moeder op dit moment niet bevoegd is om gezagsbeslissingen te nemen en er is geen zicht of en, zo ja, wanneer de ondercuratelestelling van de moeder wordt beëindigd. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
6.6.
De rechtbank zal het primaire verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen. Deze beslissing betekent niet dat de moeder geen rol meer kan spelen in het leven van [de minderjarige] . De moeder zal altijd de moeder van [de minderjarige] blijven. Er wordt vanuit gegaan dat alle betrokkenen zich zullen inzetten voor een betekenisvolle rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] , op een wijze die passend is bij de persoon, ontwikkeling en belastbaarheid van [de minderjarige] .
6.7.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, moet de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de voogdij op dit moment bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie beslissingen nemen in het belang van [de minderjarige] en het contact tussen [de minderjarige] en haar moeder vormgeven.
6.8.
De beslissing tot het beëindigen van het ouderlijk gezag van de moeder en het benoemen van de gecertificeerde instelling tot voogdes over [de minderjarige] wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [1]
6.9.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Verzoek II (C/09/690404 / JE RK 25-1472)
6.10.
Met de toewijzing van het verzoek tot het beëindigen van het gezag van de moeder, welke beslissing direct geldt, komt het belang aan het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te ontvallen. De rechtbank zal dat verzoek dan ook afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Verzoek I (C/09/689348 / FA RK 25-5779)
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van:
-
[de moeder], van wie in de Basisregistratie Personen is opgenomen dat zij op
[geboortedatum 2] 94 is geboren in een onbekende geboorteplaats,
over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2024 in [geboorteplaats] ;
7.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Verzoek II (C/09/690404 / JE RK 25-1472)
7.4.
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2025 door
mr. O.F. Bouwman, mr. J.C. van den Dries en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 9 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.