ECLI:NL:RBDHA:2025:18812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 2002 en van Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 25 september 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om te voorkomen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor het onttrekkingsrisico, onder andere omdat de eiser niet op de juiste wijze Nederland was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een lichter middel, omdat hij na een afwijzend asielbesluit niet had gewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47051

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 4 oktober 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 7 oktober 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. [1] Er is namelijk sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen de rechtbank hieronder zal bespreken. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3. Verweerder heeft ter onderbouwing van het onttrekkingsrisico als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid.
4. Eiser betwist alle gronden. De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is. Dat eiser bij zijn binnenkomst in Nederland beschikte over een geldig paspoort en een geboorteakte doet niet af aan verweerders vaststelling dat eiser niet beschikte over een geldig document om Nederland in te reizen. Door eiser is ook niet gesteld, noch blijkt uit het dossier, dat hij de beschikking had over een geldig document om Nederland in te reizen. Ook zware grond 3b is feitelijk juist, omdat eiser geen melding heeft gedaan bij de Nederlandse autoriteiten over zijn illegaal verblijf in Nederland. Dat eiser veronderstelde legaal in Nederland te verblijven omdat hij een arbeidsovereenkomst had, is niet relevant voor de beoordeling van de feitelijke juistheid van deze grond. Zware grond 3c is eveneens feitelijk juist, nu eiser niet binnen de termijn zoals vermeld in het besluit van 9 september 2022 is vertrokken uit de Europese Unie. Dat eiser Nederland heeft verlaten, is vertrokken naar België en later weer is teruggekeerd naar Nederland, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel omdat bepalend is of eiser het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten.
5. Voor de hierboven besproken zware gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. De ter onderbouwing opgenomen lichte gronden, noch wat eiser in dit verband heeft aangevoerd hoeft te worden besproken. .
6. Tot slot voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, nu eiser zich niet zal onttrekken aan het toezicht en eiser wordt begeleid door derden. Daarnaast heeft eiser last van lichamelijk klachten waarvoor hij onvoldoende wordt behandeld binnen het detentiecentrum.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het onttrekkingsrisico te ondervangen. Eiser heeft na het afwijzend asielbesluit op 9 juni 2022 de gelegenheid gehad om in vrijheid te werken aan zijn terugkeer, maar hij heeft deze mogelijkheid niet benut. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is en dat in het detentiecentrum adequate medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen. Voor zover eiser meent dat de (toegang tot de) zorg in het detentiecentrum onvoldoende is, kan hij hierover klagen bij het detentiecentrum.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.