ECLI:NL:RBDHA:2025:1880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
11461927 \ EJ VERZ 24-84291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet door werknemer [partij A] tegen werkgever [partij B]. De werknemer, die sinds 2011 als vrachtwagenchauffeur bij [partij B] in dienst was, had zich op 11 januari 2024 ziekgemeld. Na een periode van ziekte en een officiële waarschuwing van de werkgever, werd hij op 24 oktober 2024 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer zich niet hield aan zijn verzuim- en re-integratieverplichtingen en nevenwerkzaamheden verrichtte zonder toestemming. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende redenen waren voor het ontslag. De kantonrechter wees het verzoek van [partij A] tot vernietiging van het ontslag toe en oordeelde dat [partij B] verplicht was om het loon van [partij A] te betalen vanaf de datum van ontslag, vermeerderd met een wettelijke verhoging en rente. Het tegenverzoek van [partij B] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [partij A] ernstig tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De proceskosten werden toegewezen aan [partij B] omdat deze ongelijk kreeg in het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
CvR
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer / rekestnummer: 11461927 \ EJ VERZ 24-84291
Beschikking van 20 februari 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. B. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap [partij B] B.V. H.O.D.N. [handelsnaam],
te Lekkerkerk,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. J.P.C. van Ruiven.

1.De procedure

In het verzoek en tegenverzoek
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
 het verzoekschrift ontvangen ter griffie op 23 december 2024, met bijlagen,
 het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding, met bijlagen,
 het e-mailbericht van 21 januari 2025 aan de zijde van [partij A] ,
 de pleitnotities aan de zijde van [partij B] ,
 de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

In het verzoek en tegenverzoek
2.1.
[partij A] , geboren [geboortedatum] 1964, is sinds 26 april 2011 in dienst bij [partij B] . De functie van [partij A] is vrachtwagenchauffeur met een loon van € 3.467,63 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
[partij A] heeft zich op 11 januari 2024 bij [partij B] ziekgemeld.
2.3.
Op 15 januari 2024 heeft [partij A] aan [partij B] bericht dat hij in [woonplaats] is gaan wonen.
2.4.
Op 29 augustus 2024 heeft [partij A] een consult gehad met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in het re-integratie advies onder meer het volgende opgenomen:
“Werknemer ervaart nog steeds klachten met als gevolg bovengenoemde beperkingen. Hij is niet goed mobiel. Werknemer heeft bijkomende klachten waarvoor een medische behandeling is ingezet. Het effect van de behandeling moet worden afgewacht. Werknemer is daarmee nog steeds ongeschikt voor het eigen werk. Hij is alleen geschikt om lichte zittende werkzaamheden uit te voeren. Maar ik begrijp dat die niet voorhanden zijn. (…)”
2.5.
Bij brief van 24 september 2024 heeft [partij B] [partij A] een officiële waarschuwing gegeven. In die brief schrijft [partij B] , voor zover van belang:
“(…) Het heeft ons enorm verbaasd dat u ten eerste niet aangegeven heeft dat u een paar dagen weg zou gaan, dit terwijl er in het verzuimreglement duidelijk staat dat u toestemming dient te vragen aan de werkgever of bedrijfsarts. Ten tweede heeft u aangegeven dat u niet kunt reizen en/of langdurig kunt zitten en ook dit klopt niet met uw verhaal qua afstand tot de camping en het slapen in een tent.
Wij zijn dan ook van mening dat u zich niet heeft gehouden aan de geldende verzuimvoorschriften en hiervoor ontvangt u dan ook een officiële waarschuwing. (…)”
2.6.
Op 30 september 2024 heeft [partij A] bezwaar gemaakt tegen de officiële waarschuwing.
2.7.
[partij A] heeft op 8 oktober 2024 wederom een consult gehad met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in het re-integratie advies onder meer het volgende opgenomen:
“Werknemer werkt aan zijn herstel. Hij ervaart nog fysieke beperkingen waardoor hij ongeschikt is voor het eigen werk. Passend werk is naar ik begrijp niet realiseerbaar vanwege de woon-werkverkeer afstand. Ik wijs werkgever er nogmaals op dat werknemer verminderd mobiel is. Met toestemming van werknemer wil ik werkgever (en werknemer) verzoeken begrip en communicatie open te houden. Werknemer is nu negen maanden arbeidsongeschikt. (…)”
2.8.
Op 24 oktober 2024 is [partij A] op staande voet ontslagen.
2.9.
In opdracht van [partij B] heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. onderzoek gedaan naar de activiteiten van [partij A] tijdens zijn ziekteverlof in de periode september en oktober 2024. In het rapport van Hoffmann d.d. 25 november 2024 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Uit het onderzoek werd bekend dat de heer [partij A] actief is op beurzen met een spirituele grondslag. Op deze beurzen bood de heer [partij A] werkzaamheden als magnetiseur aan, iets dat hij volgens zijn eigen informatie tegen betaling uitvoert. Ook bood de heer [partij A] artikelen te koop aan zoals stenen, sierraden en wierrook. Op een van de beurzen inde hij ook het entreegeld. Ook heeft de heer [partij A] gedurende 46 minuten achtereen een auto bestuurd. De heer [partij A] heeft tijdens een aantal kortere autoritten de auto bestuurd en heeft hij ook meerdere verplaatsingen per fiets gemaakt. De heer [partij A] heeft behalve de voornoemde beursbezoeken, ook bezoeken gebracht aan autobedrijven, een boerderij, een bouwmarkt en een fastfoodrestaurant. (…)”

3.Het verzoek van [partij A] en het verweer

3.1.
[partij A] verzoekt (na wijziging), uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. vernietiging van het op 24 oktober 2024 gegeven ontslag op staande voet,
II. [partij B] te veroordelen tot betaling van het loon aan [partij A] vanaf 24 oktober 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, alsmede de wettelijke rente,
III. [partij B] te veroordelen in de kosten van deze procedure,
subsidiair
IV. voor het geval het ontslag in stand zou blijven, [partij B] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding,
V. [partij B] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [partij A] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van dringende redenen die het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Voor zover er wel sprake is van dringende redenen, dan is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven.
3.3.
[partij B] voert verweer en stelt primair dat het verzoek moet worden afgewezen en subsidiair dat geen wettelijke verhoging verschuldigd is. [partij A] dient in de kosten van deze procedure veroordeelt te worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

4.Het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [partij B] en het verweer

4.1.
Voor het geval het gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [partij B] :
de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, met veroordeling van [partij A] tot betaling van de onderzoekskosten ter hoogte van € 17.245,26,
bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn, dan wel rekening te houden met de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van deze beschikking,
voor recht te verklaren dat [partij A] geen recht heeft op de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding,
[partij A] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
Aan dit tegenverzoek legt [partij B] primair ten grondslag dat [partij A] op ernstige wijze is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, wat onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) rechtvaardigt. Subsidiair stelt [partij B] dat de handelwijze van [partij A] kwalificeert als verwijtbaar handelen of nalaten op grond waarvan van [partij B] niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Meer subsidiair stelt [partij B] dat sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen.
4.3.
[partij A] voert verweer en stelt dat het tegenverzoek moet worden afgewezen met veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

5.De beoordeling

Het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [partij B] moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
5.2.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
5.3.
Ieder van partijen is bevoegd om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen.
5.4.
[partij B] heeft (samengevat) aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [partij A] zich niet houdt aan zijn verzuim- en re-integratieverplichtingen. [partij A] heeft geweigerd passende werkzaamheden op de vestiging in Lekkerkerk te verrichten, is zonder toestemming een aantal dagen weggeweest en heeft zonder toestemming (tijdens ziekte) nevenwerkzaamheden verricht. [partij B] verwijst daarbij naar het Verzuimreglement en het rapport d.d. 25 november 2024 van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna ook: het rapport).
Weigeren passend werk
5.5.
[partij B] stelt dat zij [partij A] heeft verzocht om met ingang van 11 september 2024 passende werkzaamheden te verrichten, nadat de bedrijfsarts op 2 september 2024 heeft geoordeeld dat sprake is van benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden. Het zou dan gaan om lichte zittende werkzaamheden. Deze werkzaamheden heeft [partij B] voor [partij A] gecreëerd op de vestiging in Lekkerkerk. [partij A] heeft echter geweigerd deze werkzaamheden te komen verrichten. Volgens [partij A] is hij vanwege zijn arbeidsongeschiktheid niet in staat naar Lekkerkerk af te reizen vanwege de grote reisafstand. Hij zou met de bedrijfsarts hebben besproken dat hij slechts 30 minuten auto kan rijden. Een trip van [woonplaats] naar Lekkerkerk (enkele reis ongeveer 3 uur) is volgens [partij A] daarom uitgesloten.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. [partij A] is verplicht mee te werken aan zijn
re-integratie. De re-integratieverplichtingen zijn opgenomen in de wet (artikel 7:660a BW). Zo moet de werknemer gevolg geven aan redelijke voorstellen van de werkgever, moet de werknemer meewerken aan maatregelen van de werkgever en aan het opstellen van een plan van aanpak en moet de werknemer passende arbeid verrichten. Het overtreden van de re-integratievoorschriften levert in beginsel geen dringende reden voor ontslag op staande voet op (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549). Een werkgever dient daarvoor een minder vergaande maatregel zoals een loonsanctie aan te wenden. Dat is slechts anders bij bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn door [partij B] niet gesteld of gebleken, zodat dit onderdeel niet is aan te merken als een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
Vakantie en informatie over verblijfplaats achterhouden
5.7.
[partij B] stelt dat uit het rapport blijkt dat [partij A] een aantal dagen niet thuis was. [partij A] was een aantal dagen op vakantie in Duitsland. In het Verzuimreglement is onder meer opgenomen:
“Tijdens arbeidsongeschiktheid dient u voor een meerdaagse vakantie of voor een meerdaags verblijf in het buienland toestemming te hebben van de werk-gever, welke hierover overleg kan hebben met de verzuimcoördinator of de bedrijfsarts”. Voor zijn vakantie heeft [partij A] geen toestemming gevraagd aan [partij B] of de bedrijfsarts. [partij B] heeft [partij A] in die periode herhaaldelijk verzocht zijn verblijfplaats door te geven. Dit heeft [partij A] niet gedaan, waartoe hij volgende het Verzuimreglement wel verplicht is.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat van [partij A] mag worden verwacht dat hij [partij B] op de hoogte stelt van zijn vakantieplannen en verblijfplaats tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Op die manier kan [partij B] controleren of [partij A] meewerkt aan zijn re-integratie. [partij A] betwist niet dat hij heeft verzuimd aan [partij B] te melden dat hij van plan was op vakantie te gaan, dan wel is gegaan. Anderzijds is het niet zo dat [partij A] zich onbereikbaar heeft gehouden. Immers, [partij A] was tijdens zijn vakantie bereikbaar voor [partij B] en voor de door haar aangewezen bedrijfsarts. Gelet hierop is het verwijt van [partij B] op dit onderdeel van onvoldoende gewicht om het aan te merken als een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
Nevenwerkzaamheden (tijdens ziekte)
5.9.
[partij B] stelt dat uit het rapport volgt dat [partij A] (tijdens ziekte) nevenwerkzaamheden heeft verricht. [partij A] heeft op meerdere beurzen gestaan om zijn diensten en goederen aan te bieden. Daarnaast heeft [partij A] op 25 oktober 2024 een winkel geopend. In het Verzuimreglement is daarover het volgende opgenomen:
“U mag geen arbeid verrichten behalve voor zover het werkzaamheden betreft welke u voor het herstel van uw gezondheid zijn voorgeschreven door uw werkgever, de verzuimcoördinator of de (bedrijfs) arts. (…)”. Daarnaast is in de cao een bepaling opgenomen die de werknemer verplicht om aan de werkgever toestemming te vragen voor het mogen vervullen van nevenwerkzaamheden buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij de werkgever. Voor het verrichten van voornoemde nevenwerkzaamheden heeft [partij A] geen overleg gehad met [partij B] of de bedrijfsarts.
5.10.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een beding waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij de werkgever, is nietig, tenzij dit beding kan worden gerechtvaardigd op grond van objectieve redenen (artikel 7:653a lid 1 BW). Voor zover de werkzaamheden al als nevenwerkzaamheden te kwalificeren zouden zijn, hetgeen door [partij A] wordt betwist, heeft [partij B] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond om [partij A] toestemming te onthouden om nevenwerkzaamheden te verrichten. Niet is gebleken dat de bezoeken aan de beurzen met zijn partner en het openen van een winkel met zijn partner het herstel van [partij A] belemmeren. Dat [partij A] soms meer dan 30 minuten in een auto heeft gereden, doet daar niet aan af. Gelet hierop is het verwijt van [partij B] op dit onderdeel van onvoldoende gewicht om het aan te merken als een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
5.11.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat niet is gebleken van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Ook het voorgaande in samenhang bezien levert geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Het ontslag is daarom niet rechtsgeldig gegeven. Het verzoek van [partij A] tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal om die reden worden toegewezen.
Loonvordering
5.12.
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt heeft [partij A] recht op loon. De vordering van [partij A] tot loonbetaling zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen, omdat [partij B] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 20%.
Subsidiair verzoek
5.13.
Op hetgeen [partij A] subsidiair heeft verzocht hoeft niet beslist te worden, omdat het primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is toegewezen.
Proceskosten
5.14.
De proceskosten in het verzoek komen voor rekening van [partij B] , omdat [partij B] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 901,00 (€ 87,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde).
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.15.
De beschikking wordt tot zo ver, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het tegenverzoek
5.16.
[partij B] verzoekt bij voorwaardelijk tegenverzoek om de arbeidsovereenkomst met [partij A] te ontbinden, voor het geval tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt overgegaan. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, zodat de voorwaarde waaronder dit tegenverzoek is ingediend is vervuld. De kantonrechter komt daarom toe aan beoordeling van dit tegenverzoek.
Ontbinding wegens wanprestatie
5.17.
[partij B] verzoekt primair om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:686 BW. Uit dat artikel volgt dat een arbeidsovereenkomst door de rechter kan worden ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Op de ontbinding wegens een tekortkoming zijn de artikelen 6:265 BW en volgende van toepassing.
5.18.
Een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werkgever op grond van artikel 7:686 BW is slechts toewijsbaar in gevallen van ernstige wanprestatie, namelijk ‘een wanprestatie van zodanige aard dat zij het ingrijpende gevolg van een ontbinding van de overeenkomst, in beginsel met terugwerkende kracht tot de dag van de wanprestatie, kan rechtvaardigen’ (HR 20 april 1990, NJ 1990, 702). Dat het moet gaan om een ernstige wanprestatie laat zich verklaren door de bescherming die het wettelijk stelsel met betrekking tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst door de werkgever aan de werknemer beoogt te bieden. De werkgever moet kunnen aantonen dat de werknemer structureel of in ernstige mate niet voldoet aan zijn verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad verder overwogen dat de ontbinding wegens wanprestatie
“veeleer op een lijn te stellen[is]
met een beëindiging van het dienstverband wegens een dringende reden”. Van een dergelijke ernstige wanprestatie is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.19.
[partij B] stelt dat sprake is van ernstige wanprestatie omdat [partij A] de terugkeer in zijn functie feitelijk onmogelijk heeft gemaakt door te verhuizen naar [woonplaats] . Een enkele reis van [woonplaats] naar Lekkerkerk is 252 kilometer. Het is volgens [partij B] onverantwoord om [partij A] voor aanvang van zijn werkzaamheden alsook daarna een rit te laten maken van 252 kilometer. [partij A] zou dan op een normale werkdag van 8 uur ongeveer 13,5 uur achter het stuur zitten. Met inachtneming van de arbeidstijdenwet en de rijtijdenwet is dit volgens [partij B] niet te doen.
5.20.
Ter zitting heeft [partij A] toegelicht dat hij uit noodzaak in [woonplaats] is gaan wonen. Zijn relatie is beëindigd waardoor hij op straat kwam te staan. [partij A] had met [naam] al de afspraak lopen dat hij doordeweeks in de vrachtwagen mocht slapen. Toen [partij A] arbeidsongeschikt raakte, viel ook die mogelijkheid weg. Een vriendin van [partij A] en tevens huidige partner heeft hem toen aangeboden bij haar te verblijven in [woonplaats] . [partij A] is van plan, zodra hij volledig is hersteld, zijn werkzaamheden te hervatten zoals destijds met [naam] is afgesproken. Dit betekent dat [partij A] de vrachtwagen maandag op de vestiging in Lekkerkerk ophaalt, daarin verblijft en deze op vrijdag weer op die vestiging inlevert. De reisafstand is volgens [partij A] zo geen enkel probleem.
5.21.
Voor zover de ernstige wanprestatie ziet op de verhuizing van [partij A] naar [woonplaats] waardoor de reisafstand is toegenomen, is onvoldoende komen vast te staan dat [partij A] hierdoor de werkzaamheden behorende bij zijn functie niet naar behoren zou kunnen uitoefenen.
5.22.
Voorts stelt [partij B] dat sprake is van ernstige wanprestatie omdat [partij A] nevenwerkzaamheden verricht. Voor zover de werkzaamheden al als nevenwerkzaamheden te kwalificeren zouden zijn, hetgeen door [partij A] wordt betwist, heeft [partij B] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond om [partij A] toestemming te onthouden om nevenwerkzaamheden te verrichten.
5.23.
Uit het voorgaande volgt niet dat [partij A] structureel of in ernstige mate niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, zodanig dat in afwijking van de bescherming van het wettelijke stelsel met betrekking tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW moet worden ontbonden. De kantonrechter wijst het verzoek van [partij B] op haar primaire grondslag af.
Ontbinding wegens (ernstig) verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding
5.24.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.25.
[partij B] heeft aangevoerd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] , dan wel dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van [partij B] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:699 lid 3 sub e en g BW).
5.26.
[partij B] stelt dat [partij A] (ernstig) verwijtbaar handelt door zijn verzuim- en
re-integratieverplichtingen niet na te komen. De kantonrechter merkt op dat de werkgever in het kader van de re-integratie en het toetsingskader van het UWV uitdrukkelijk verplicht is om sancties te treffen tegen een onvoldoende aan de re-integratie meewerkende werknemer, dan wel dat zij een deskundigenoordeel dient aan te vragen bij het UWV (artikel 7:671b lid 5 BW). [partij B] heeft [partij A] op 24 september 2024 een officiële waarschuwing gegeven voor het niet naleven van de geldende verzuimvoorschriften. [partij A] heeft op 30 september 2024 bezwaar gemaakt tegen de waarschuwing. Gezien de discussie die tussen partijen speelt over de invulling van de verzuim- en re-integratieverplichtingen, is de kantonrechter van oordeel dat [partij B] een ander minder zwaarwegend middel (loonstop of deskundigenoordeel) dan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst had moeten aanwenden om [partij A] aan te sporen zich beter aan zijn verplichtingen te houden. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst op deze grond dan ook niet ontbinden.
5.27.
Voorts zou [partij A] , volgens [partij B] , (ernstig) verwijtbaar handelen door te verhuizen naar [woonplaats] . Zoals reeds in 5.21 overwogen, is onvoldoende komen vast te staan dat [partij A] door de verhuizing zijn werkzaamheden behorende bij zijn functie niet naar behoren zou kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter levert de verhuizing van [partij A] dan ook geen (ernstig) verwijtbaar handelen aan zijn zijde op.
5.28.
Dan stelt [partij B] nog dat [partij A] (ernstig) verwijtbaar handelt door nevenwerkzaamheden te verrichten. De kantonrechter heeft reeds in 5.10 en 5.22 overwogen dat, voor zover de werkzaamheden al als nevenwerkzaamheden te kwalificeren zouden zijn, [partij B] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond om [partij A] toestemming te onthouden om nevenwerkzaamheden te verrichten, Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de gestelde nevenwerkzaamheden dan ook geen (ernstig) verwijtbaar handelen aan de zijde van [partij A] op.
5.29.
Tot slot stelt [partij B] dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van verstoorde arbeidsverhoudingen. Deze zouden zijn ontstaan door de handelswijze van [partij A] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Dat wellicht een verschil van mening tussen partijen bestaat over de invulling van de verzuim- en re-integratieverplichtingen, maakt nog niet dat sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen.
5.30.
Uit het voorgaande volgt niet dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen aan de zijde van [partij A] , dan wel dat sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen. Nu de gronden die [partij B] aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gelegd niet kunnen leiden tot toewijzing van dit verzoek, kan in het midden blijven of sprake is van een opzegverbod. De kantonrechter wijst het verzoek van [partij B] op haar (meer) subsidiaire grondslag af.
Onderzoekskosten
5.31.
In het voorgaande is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst in stand blijft, zodat het verzoek van [partij B] om [partij A] te veroordeling tot betaling van de onderzoekskosten wordt afgewezen.
Nevenverzoek
5.32.
Nu het hoofdverzoek van [partij B] wordt afgewezen, zal het nevenverzoek tot het voor recht verklaren dat de [partij A] geen recht heeft op een transitievergoeding en/of billijke vergoeding ten laste van [partij B] eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
5.33.
De proceskosten in het tegenverzoek komen voor rekening van [partij B] , omdat [partij B] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter
In het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet,
6.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A] van het loon vanaf 24 oktober 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling,
6.3.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 901,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.4.
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
In het tegenverzoek
6.6.
wijst het verzoek af,
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 814,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.M. Frinking en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.