ECLI:NL:RBDHA:2025:1876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/125604-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere woninginbraken met recidive en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van vier inbraken en één poging tot inbraak. De verdachte, geboren in 1968 in Algerije en momenteel zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd in verstek veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van mei 2022 meerdere woninginbraken heeft gepleegd, waarbij hij zich toegang verschafte door middel van braak. De feiten zijn bewezen verklaard op basis van camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met zijn recidive en de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade en proceskosten vorderde. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.481,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de inbraak. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om het bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet betaald wordt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-125604-23
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Verstek
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Algerije),
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 september 2024 (pro forma) en 29 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. van Kampen.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen dienen te worden verklaard.
3.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in Bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Het eerste feit betreft een diefstal met braak gepleegd op 17 mei 2022 in een woning gelegen aan de Altingstraat in Den Haag. De verdachte is door meerdere verbalisanten voor 100 % herkend op de beelden van de camera’s in de straat waar de woning is gelegen. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daar de herkenningen op te kunnen baseren.
De rechtbank acht, het voorgaande in overweging nemende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze diefstal met braak heeft gepleegd.
Feit 2
Het tweede feit betreft een poging tot inbraak op 18 mei 2022 bij een woning gelegen aan de Bevelandsestraat in Den Haag. Ook hier is de verdachte door meerdere verbalisanten herkend op beelden die zijn gemaakt met de ring-deurbel van de betreffende woning. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daar herkenningen op te kunnen baseren.
Een poging tot het plegen van een misdrijf is strafbaar als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (art. 45 van het Wetboek van Strafrecht). Hiervan is op basis van vaste jurisprudentie sprake wanneer (de) handeling(en) naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De aangeefster heeft verklaard dat de dader eerst meermaals aanbelde, kennelijk om te onderzoeken of er iemand thuis was. Toen zij niet opendeed is de dader aangevangen met het openbreken van de deur, hetgeen is vast te stellen op basis van de door aangeefster en de verbalisanten geconstateerde braakschade. De rechtbank overweegt dat deze handelingen onmiskenbaar zijn gericht zijn op de voltooiing van een inbraak.
De rechtbank acht, het voorgaande in overweging nemende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze poging tot diefstal met braak heeft gepleegd.
Feit 3
Het derde feit betreft een diefstal met braak in de periode van 29 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 in een woning gelegen aan de Valkenboskade in Den Haag. In de aangifte is opgesomd welke goederen er zijn weggenomen, onder meer een paspoort op naam van [naam 1] en een sieradendoos. Toen de verdachte op 1 juni 2022 buiten heterdaad werd aangehouden op verdenking van meerdere diefstallen met braak, werden bij hem verschillende goederen aangetroffen, waaronder het paspoort op naam van [naam 1] en meerdere sieradendozen. Gelet op het feit dat in ieder geval één van de bij de inbraak weggenomen goederen (het paspoort) in het bezit van de verdachte is aangetroffen en gelet op de afwezigheid van een verklaring van de verdachte over hoe dat paspoort in zijn bezit is terechtgekomen, overweegt de rechtbank dat voldoende is vast komen te staan dat de verdachte zowel dat paspoort als de andere goederen bij de woning in kwestie heeft weggenomen en zich middels braak toegang tot die woning heeft verschaft.
De rechtbank acht, het voorgaande in overweging nemende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze diefstal met braak heeft gepleegd.
Feit 4
Het vierde feit betreft een diefstal met braak op 4 mei 2022 in een woning gelegen aan de Florence Nightingalestraat in Rijswijk. In de woning zijn op twee plaatsen sporen (bloed) aangetroffen, te weten op de buitenzijde van de slaapkamerdeur en op het handvat van een sieradendoosje. Uit het NFI-rapport volgt dat de kans dat het aangetroffen bloed in de woning waar de diefstal met braak heeft plaatsgevonden van iemand anders dan de verdachte is, kleiner is dan één op een miljard.
De rechtbank acht, het voorgaande in overweging nemende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze diefstal met braak heeft gepleegd.
Feit 5
Het vijfde feit tenslotte betreft een diefstal met braak op 25 mei 2022 in een woning gelegen aan de Allard Piersonlaan in Den Haag. In de woning is onder meer een breekijzer aangetroffen die volgens de aangever vóór de inbraak niet in de woning lag. Op het derhalve bij de inbraak achtergelaten breekijzer zijn sporen aangetroffen (huidepitheel). Uit het NFI-rapport volgt dat de kans dat het aangetroffen huidepitheel in de woning waar de diefstal met braak heeft plaatsgevonden van iemand anders dan de verdachte is, kleiner is dan één op een miljard.
De rechtbank acht, het voorgaande in overweging nemende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook deze diefstal met braak heeft gepleegd.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 17 mei 2022 te 's-Gravenhage,
in een woning, te weten [adres 1] , alwaar hij,
verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, twee
laptops, een Ipad en één of meerdere horloges, die geheel of ten dele aan [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 18 mei 2022 te ’s-Gravenhage
,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 2] , alwaar hij, geld en/of goederen, die geheel of ten dele aan [naam 3] , toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak het slot en de voordeur heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in de periode van 29 mei 2022 tot en met 31 mei 2022 te 's-Gravenhage,
in een woning, te weten [adres 3] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, meerdere sieraden, parfum, spaarpotten, een paspoort (van [naam 1] ), die geheel of ten dele aan [naam 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4
hij op 4 mei 2022 te Rijswijk,
in een woning, te weten aan de [adres 4] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
meerdere sieraden, sleutels, een geldbedrag van ongeveer 5850 euro, een
fotocamera, een epileerapparaat, die geheel of ten dele aan [naam 5] , toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak
eninklimming;
5
hij op 25 mei 2022 te 's-Gravenhage,
in een woning, te weten aan de [adres 5] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
meerdere camera's, die aan [naam 6] toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in een tijdsbestek van één maand vier woninginbraken en één poging daartoe gepleegd. Dit zijn zeer hinderlijke feiten die niet alleen inbreuk maken op het eigendomsrecht van de slachtoffers maar ook een ernstige inbreuk maken op hun gevoel van veiligheid dat zij in hun woning moeten kunnen hebben. De verdachte heeft er hiermee blijk van gegeven geen enkel oog te hebben voor de belangen en gevoelens van anderen en alleen te denken aan zijn eigen persoonlijk gewin. Feiten als deze hebben verder niet alleen gevolgen voor de individuele slachtoffers maar ook op de buurt en de maatschappij in bredere zin.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 augustus 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte al eerder en veelvuldig is veroordeeld voor (vergelijkbare) vermogensdelicten.
Persoon van de verdachte
De verdachte is niet verschenen ter zitting en ook is er geen advocaat geweest die namens de verdachte iets over de persoon van de verdachte naar voren heeft kunnen brengen.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank overweegt echter dat de thans bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in dezelfde periode als waarin de verdachte andere (vergelijkbare) feiten heeft gepleegd waarvoor hij reeds op 27 september 2022 is veroordeeld. De voorliggende feiten hadden in die strafzaak meegenomen kunnen worden. Dit maakt dat de rechtbank nu rekening dient te houden met zowel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht als ook met overschrijding van de redelijke termijn.
Vanwege deze twee redenen zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf van twaalf maanden.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.394, te vermeerderen met € 5,42 aan proceskosten, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen en dat toepassing kan worden gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de ten laste van de verdachte bewezen verklaarde inbraak. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank slechts deels voldoende onderbouwd, namelijk voor zover de vordering is gestaafd met aankoopbewijzen. De rechtbank zal de vordering tot het totaalbedrag van de overgelegde aankoopbewijzen toewijzen, te weten een bedrag van € 1.481,-- (bestaande uit € 1.142,-- voor een laptop en € 339,-- voor een iPad). Over dat bedrag zal de rechtbank de wettelijke rente toekennen vanaf de datum van het gepleegde feit, te weten 17 mei 2022. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel toepassen.
Nadere bewijslevering voor het overige deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Om deze reden zal de rest van de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
De verdachte zal ten slotte worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, die de rechtbank gezien de onderbouwde vordering daartoe van de benadeelde partij zal vaststellen op € 5.42,--.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid
ten aanzien van feit 3:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid
ten aanzien van feit 4:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid
ten aanzien van feit 5:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.481,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 5,42, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.481,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 24 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de veroordeelde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de veroordeelde het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groenevelt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.