ECLI:NL:RBDHA:2025:18737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
09/289231-22, 09/125594-23 (ttz. gev.) en 09/013030-22 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee pogingen tot woninginbraak in vereniging en openlijk in vereniging plegen van geweld

Op 10 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee pogingen tot woninginbraak in vereniging en openlijk in vereniging plegen van geweld. De verdachte werd op 7 november 2022 aangetroffen in de nabijheid van een woning waar een poging tot inbraak had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte, dat hij op weg was naar zijn familie en niet wilde worden aangehouden voor drugsgebruik, niet aannemelijk was. Tijdens de zittingen op 27 juni en 26 september 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de poging tot woninginbraak en het geweld tegen een slachtoffer op de kermis zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan het slachtoffer, die is vastgesteld op € 693,33, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/289231-22, 09/125594-23 (ttz. gev.) en 09/013030-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 10 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 juni 2025 en 26 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.M. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

De teksten van de tenlasteleggingen zijn als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij op of omstreeks:
Parketnummer 09/289231-22 (hierna:dagvaarding I)
7 november 2022 te ’s-Gravenhage zich, in vereniging althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan poging tot woninginbraak;
Parketnummer 09/125594-23 (hierna:dagvaarding II)
21 februari 2023 te Nootdorp zich, in vereniging althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan poging tot woninginbraak;
Parketnummer 09/013030-22 (hierna:dagvaarding III)
22 juli 2021 te Wateringen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder dagvaarding I en dagvaarding II tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder dagvaarding III tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – nader ingaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden
slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I
Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van 7 november 2022 stelt de rechtbank vast dat de poging tot woninginbraak tussen 1.50 uur en 01.56 uur heeft plaatsgevonden. Op de camerabeelden en de videostill van de camerabeelden zijn twee personen te zien, die in het donker zijn gekleed. Nadat een van de personen op de uitbouw van de woning heeft gestaan en handelingen aan het raam heeft verricht, lopen beide personen om 01.56 uur samen links uit het beeld. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande, de foto op pagina 98 van het dossier en de openbare bron “Google Maps”, vast dat de personen in de richting [straatnaam 2] te Den Haag zijn gelopen. Kort daarna komt de politie ter plaatse. Eén verbalisant zag twee personen rennen toen hij in de richting van [straatnaam 2] keek. De verbalisant is achter hen aangerend. Op de kruising van [straatnaam 3] met [straatnaam 4] zag de verbalisant nog maar één persoon rennen in de richting van [straatnaam 5] . De verdachte is om 02.04 uur aangehouden bij de bosschage gelegen aan [straatnaam 3] ter hoogte van huisnummer [huisnummer] . De verdachte was geheel in het donker gekleed, had geen schoenen aan en zijn sokken waren nat. De tweede persoon is in de nabije omgeving in de sloot aangetroffen en aangehouden. Deze persoon was eveneens in het donker gekleed. Uit het dossier is niet gebleken dat de politie op dit nachtelijk tijdstip nog andere mensen heeft gezien in de nabije omgeving.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte en de andere aangetroffen persoon de twee personen zijn geweest die de poging tot woninginbraak samen hebben gepleegd.
Alternatief scenario
De verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario naar voren gebracht. Hij heeft verklaard dat hij op de avond van 7 november 2022 ruzie had met zijn moeder en toen een xtc-pil heeft genomen. Hij is vervolgens naar zijn oma gelopen, die aan de [adres 2] te Den Haag woont. De verdachte heeft verklaard dat hij over het fietspad liep en door het gebruik van de xtc-pil paranoïde was geworden. Toen hij sirenes hoorde en zwaailichten zag, is hij verder het fietspad opgerend en in de bosjes gaan liggen. De verdachte heeft verklaard dat hij wegrende omdat hij niet aangehouden wilde worden voor het gebruik van drugs.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en schuift het terzijde. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de verdachte onder invloed was van drugs en de verbalisanten hebben ook niets gerelateerd over paranoïde gedrag van de verdachte bij de aanhouding. Aan het oordeel van de rechtbank draagt verder bij dat het volgens de politie zeer waarschijnlijk is dat de verdachte en de medeverdachte elkaar kenden. Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 158 dossier), waarin de verbalisant verklaart dat de verdachte en de medeverdachte onder andere deel uitmaken van eenzelfde groep jongeren en zij samen op camerabeelden te zien zijn die zijn bekeken in het kader van een onderzoek naar een poging woninginbraak op 1 november 2022 (p. 158 dossier). Op basis van deze informatie gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte en de medeverdachten elkaar inderdaad kenden. Hier komt bij dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat zijn sokken en broek nat waren en hij geen schoenen meer aan had bij de aanhouding. De rechtbank leidt uit deze omstandigheid af dat de verdachte zich evenals de medeverdachte in de sloot heeft begeven. Voor de gelijktijdige aanwezigheid ter plaatse van de medeverdachte heeft de verdachte geen verklaring gegeven. De schriftelijke verklaring van de oma van de verdachte, inhoudende dat de verdachte naar haar onderweg was, is onvoldoende specifiek en komt in dit verband daarom geen gewicht toe.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder dagvaarding I tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank gebruikt voor de bewezenverklaring van het onder dagvaarding I tenlastegelegde niet de verklaring van de getuige [getuige] en wijst daarom het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af om [getuige] als getuige te horen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/289231-22)
hij op 7 november 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed dat aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Dagvaarding II (parketnummer 09/125594-23)
hij op 21 februari 2023 te Nootdorp, uit een woning, gelegen [adres 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed dat aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak een bovenraampje van die woning hebben geforceerd en door dat bovenraampje die woning is ingeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Dagvaarding III (parketnummer 09/013030-22)
hij op 22 juli 2021 te Wateringen openlijk, te weten, op de (kermis aan de) [adres 4] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] bij zijn shirt te grijpen en (vervolgens)
- die [slachtoffer] bij zijn lichaam beet te grijpen en (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist tegen het rechteroog en het linkeroog en de neus, te slaan en (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen tegen de knieholten te trappen/schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam en/of het hoofd te schoppen/trappen en (vervolgens)
- nadat die [slachtoffer] was opgestaan, die [slachtoffer] meermalen tegen de onderkant van het achterhoofd te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 200 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, dit onder vernietiging van de eerder opgelegde strafbeschikking voor dagvaarding III.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte voor het onder dagvaarding III tenlastegelegde te veroordelen tot een werkstraf van 50 uren, gelet op het tijdsverloop. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde feiten komt, heeft de verdediging de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een verdachte dient te worden berecht. De verdediging heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafstrafrecht toe te passen, geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden op te leggen en te volstaan met een taakstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot woninginbraak in vereniging en het openlijk in vereniging plegen van geweld.
De verdachte heeft met de pogingen tot woninginbraak geen respect getoond voor het eigendom van anderen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De pogingen tot woninginbraken hebben geleid tot schade en onrust voor de slachtoffers. Daarnaast is een woning een plek waar bewoners zich veilig moeten kunnen voelen. Eén van de aangevers heeft in zijn eigen huis de verdachte midden in de nacht op heterdaad betrapt, terwijl de aangever net daarvoor nog rustig in zijn bed lag te slapen. Dit moet voor deze aangever een schok zijn geweest.
De verdachte is daarnaast samen met anderen de confrontatie aangegaan met het slachtoffer, dat fysiek letsel heeft opgelopen en anderhalve maand niet heeft kunnen werken vanwege zijn gekneusde ribben. Het geweld heeft plaatsgevonden op de kermis, waar ook gezinnen met kinderen aanwezig waren. Het geweld moet bij hen gevoelens van angst en onveiligheid hebben opgeroepen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 november 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in 2018 voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 11 april 2025 waaruit volgt dat er sprake is van cannabisgebruik en dat de verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en ODD. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat. De reclassering verwijst voor de motivering of het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast terug naar een reclasseringsadvies van 10 november 2022, aangezien het voor de reclassering lastig is om met terugwerkende kracht een advies hierover te geven. In dit eerdere reclasseringsrapport werd voorlopig geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte nog thuis woont en niet beschikt over een startkwalificatie. De reclassering benadrukt in het reclasseringsadvies van 11 april 2025 dat de verdachte de afgelopen maanden zijn leven in positieve zin heeft vormgegeven en een ontwikkeling maakt richting volwassenheid. Er zijn sinds een half jaar geen registraties en mutaties meer rondom de verdachte, hij werkt fulltime als glazenwasser, heeft een stabiele relatie en heeft enige afstand genomen van zijn negatieve netwerk. De reclassering verwacht dat de verdachte baat zal hebben bij een meldplicht en begeleiding, maar de verdachte toont geen motivatie om hieraan mee te werken. Daarom adviseert de reclassering om bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het volwassenen- of het jeugdstrafrecht?
De verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit meerderjarig, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De wet biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te sanctioneren op grond van het jeugdstrafrecht.
In artikel 77c Sr is bepaald dat de rechtbank, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen. Dit is een uitzondering op de regel en daarvoor dienen dus goede gronden te bestaan.
Hoewel de reclassering in het advies van 2022 dat ten behoeve van de voorgeleiding werd opgesteld voorlopig had geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en de reclassering thans verwijst naar dat advies, ziet de rechtbank geen aanleiding om dat advies te volgen. Daarbij betrekt zij dat de verdachte een zelfstandig bestaan lijkt te leiden, waarbij hij zich richt op zijn werk en het opbouwen van een toekomst met zijn vriendin. Het feit dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij zijn moeder woonde en geen startkwalificatie had, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot toepassing van het jeugdstrafrecht te komen. De rechtbank zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als vertrekpunt genomen. Daarin staat als uitgangspunt voor een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden vermeld. Het uitgangspunt wordt bij een poging tot woninginbraak met een derde verlaagd. Voor de twee pogingen tot woninginbraak neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als vertrekpunt. Als uitgangspunt voor openlijk geweld staat een taakstraf van 150 uren vermeld. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een forse taakstraf opleggen. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op de duur van de schorsingsperiode waarbij de verdachte al lange tijd onder toezicht van de jeugdreclassering heeft gestaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een taakstraf van 240 uren passend en geboden.
Strafbeschikking dagvaarding III
De rechtbank zal de strafbeschikking d.d. 2 maart 2022 (dagvaarding III) vernietigen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 955,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 285,- aan materiële schade en € 670,- aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verklaard dat de verdachte het door hem te betalen schadebedrag uit de eerder opgelegde strafbeschikking (€ 261,67) reeds heeft voldaan.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk af te wijzen, aangezien de verdachte het bij de strafbeschikking vastgestelde schadebedrag van € 261,67 reeds heeft betaald. Volgens de verdediging is er sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel als de verdachte dit bedrag opnieuw moet betalen. De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep dat de verdachte op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan, gaat in zoverre op dat hij een eenmaal betaald schadebedrag niet nogmaals hoeft te voldoen. Dat zal de rechtbank hierna dan ook bepalen.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post kapotte jas (€ 285,-), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding III bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 190,-, aangezien het overige bedrag van € 95,- al in het kader van de strafbeschikking d.d. 2 maart 2022 door de verdachte is vergoed.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding III bewezen verklaarde feit. Gelet hierop stelt de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op het bedrag van € 670,-. Aangezien de verdachte het bedrag van € 166,67 al in het kader van de strafbeschikking heeft vergoed, zal de rechtbank bepalen dat hij aan het slachtoffer het resterende bedrag van € 503,33 moet betalen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 693,33, bestaande uit € 190,- aan materiële schade en € 503,33 aan immateriële schade.
Gedeeltelijk afwijzen
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige (€ 261,67) afwijzen omdat de gestelde schade, weliswaar geleden door het onder dagvaarding III bewezen verklaarde feit, al eerder door de verdachte is vergoed in het kader van de eerder geaccepteerde strafbeschikking d.d. 2 maart 2022.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding III bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 693,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van dagvaarding II:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van dagvaarding III:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (
4 DAGEN AFTREK), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
4 (VIER) MAANDEN;
strafbeschikking dagvaarding III
vernietigt de strafbeschikking d.d. 2 maart 2022;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 693,33 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
de schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 693,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 13 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2025.