ECLI:NL:RBDHA:2025:18729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
SGR 24/4907 en SGR 24/4909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid in het kader van vergunningaanvraag voor reddingsdiensten op de Noordzee

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 september 2025, met zaaknummers SGR 24/4907 en SGR 24/4909, zijn de beroepen van eisers, [bedrijf 1] Ltd, [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., gegrond verklaard. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van informatie door de minister van Infrastructuur en Waterstaat, die verband houdt met hun aanvraag voor een luchtvaartcertificaat en vergunning voor het uitvoeren van zoek- en reddingsdiensten op de Noordzee. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd en dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de bezwaargronden van eisers. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij een zorgvuldige heroverweging van de bezwaargronden moet plaatsvinden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de primaire besluiten tot openbaarmaking van informatie geschorst worden tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers, die samenhangen met de rechtsbijstand in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/4907 en SGR 24/4909

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2025 in de zaken tussen

[bedrijf 1] Ltd,

[bedrijf 2] B.V.en
[bedrijf 3] B.V., eisers
(gemachtigden: mr. M. van Wanroij en mr. I.C.C. Berger),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. I.M Kops en mr. W. Russchen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Verweerder heeft met de primaire besluiten van 20 februari 2023 en 22 mei 2023 beslist tot gedeeltelijke openbaarmaking van informatie die verband houdt met een door eisers ingediende vergunningaanvraag. Met de bestreden besluiten van 22 april 2024 heeft verweerder beslist een beperkter deel van de informatie openbaar te maken. Voor het overige is verweerder bij de beslissingen tot openbaarmaking gebleven.
1.2.
Eisers hebben stukken aan de rechtbank toegezonden met het verzoek dat de kennisneming van de volledige of gedeeltelijke inhoud daarvan tot de rechtbank wordt beperkt. [1] De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de stukken ingezien.
1.4
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft de beroepen op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eisers en verweerder deelgenomen. Namens eisers was ook aanwezig [naam 1] , directeur van [bedrijf 3] B.V. Verweerder werd vergezeld door [naam 2] , senior inspecteur luchtvaartoperaties bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers zijn na een aanbesteding een overeenkomst aangegaan met het ministerie van Defensie tot het verrichten van opsporings- en reddingsdiensten (SAR) [2] op de Noordzee per helikopter. Om deze diensten te kunnen uitvoeren is een erkenning voor commercieel luchttransport (AOC) [3] aangevraagd. Ter beoordeling van deze aanvraag heeft ILT een pre-audit uitgevoerd. Voor de uitvoering van de SAR is daarnaast een aantal ontheffingen nodig.
2.1.
Mogelijke concurrenten van eisers hebben op grond van de Woo verzocht om openbaarmaking van informatie.
2.2.
Op 20 september 2022 (Woo-verzoek 1) is verzocht om openbaarmaking van:
(*) alle documenten met betrekking tot de aanvraag van eisers van een AOC en/of een exploitatievergunning,
(*) alle informatie met betrekking tot de aanvraag van een Verklaring veilig gebruik luchtruim, en
(*) het nieuwe Luchthavenbesluit.
2.3.
Vervolgens is op 14 december 2022 ook verzocht om openbaarmaking van alle informatie met betrekking tot:
(*) een "Aanwijzing niet-handhaven opt-in regels SAR operaties die nog ontheven moeten worden",
(*) een brief waarin bepalingen zijn vermeld waarvoor ontheffing kan worden verleend,
(*) de beoordeling van de gevraagde ontheffingen door het Europees Agentschap voor de Veiligheid in de Luchtvaart, en
(*) de goedkeuring van de ontheffingen door de Europese Commissie.
2.4.
Met de primaire besluiten van 20 februari 2023 (Woo-besluit 1) en 22 mei 2023 (Woo-besluit 2) heeft verweerder beslist tot gedeeltelijke openbaarmaking van de informatie die in de zoekslagen is gevonden. Openbaarmaking van een aantal documenten is (deels) geweigerd omdat het vertrouwelijk medegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens betreft. Andere informatie is geweigerd in het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen en ter eerbieding van de persoonlijke levenssfeer.
2.5.
In het bestreden besluit op eisers’ bezwaar tegen Woo-besluit 1 (bestreden besluit 1) [4] heeft verweerder overwogen dat 32 documenten ten onrechte zijn aangemerkt als openbaar te maken informatie. Van nog eens 25 documenten heeft verweerder geconstateerd dat ze buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. Over 28 documenten heeft verweerder geoordeeld dat daarin bedrijfsvertrouwelijke informatie is opgenomen die niet openbaar moet worden gemaakt. Voor het overige [5] is verweerder gebleven bij zijn beslissing tot openbaarmaking zoals vastgesteld in Woo-besluit 1.
2.6.
In het bestreden besluit op eisers’ bezwaar tegen Woo-besluit 2 (bestreden besluit 2) [6] heeft verweerder over 25 documenten overwogen dat daarin passages voorkomen met een bedrijfsgevoelig karakter, die bij nader inzien niet openbaar worden gemaakt. Voor het overige [7] is verweerder gebleven bij zijn beslissing tot openbaarmaking zoals vastgesteld in Woo-besluit 2.
2.7.
Bij uitspraken van 25 oktober 2024 [8] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de bestreden besluiten geschorst en bepaald dat openbaarmaking achterwege moet blijven zolang geen uitspraak in deze beroepsprocedures is gedaan.
Wat vinden eisers in beroep?
3. De beroepsgronden tegen beide bestreden besluiten zijn gelijkluidend.
3.1.
Volgens eisers zijn de bestreden besluiten ondeugdelijk gemotiveerd, omdat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij de aangevoerde bezwaargronden niet heeft gevolgd.
3.2.
Daarnaast betogen eisers dat artikel 26, derde lid, van EG-verordening 1008/2008 (de Verordening) zich verzet tegen openbaarmaking van documenten die zij aan ILT hebben toegezonden, of waarin de inhoud van besprekingen tussen eisers en ILT is weergegeven.
3.3.
Verder voeren eisers aan dat verweerder de toepassing van wettelijke uitzonderingsgronden heeft verzuimd. Zo had verweerder de absolute uitzonderingsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo moeten toepassen op bedrijfsgegevens die vertrouwelijk aan ILT zijn medegedeeld. Verder had verweerder de openbaarmaking van bedrijfsgegevens die niet vertrouwelijk zijn medegedeeld op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo moeten weigeren. Daarnaast had verweerder de openbaarmaking van een aantal documenten op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woo moeten weigeren, omdat het belang van inspectie, toezicht en controle zwaarder weegt, Tot slot menen eisers dat voor zover de voorgenoemde uitzonderingsgronden niet van toepassing zijn, openbaarmaking achterwege moet blijven omdat eisers daardoor onevenredig worden benadeeld, zoals bedoeld in artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd?
4. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Ook blijkt onvoldoende dat verweerder een integrale heroverweging heeft verricht op basis van de aangevoerde bezwaargronden. De rechtbank legt hieronder uit waar dit oordeel op berust.
4.1.
Eisers hebben in bezwaar een overzicht aan verweerder verstrekt. Daarin zijn de hiervoor genoemde documenten op thema gerubriceerd. Per rubriek is toegelicht waarom de betreffende documenten volgens eisers uit de openbaarheid moeten blijven. Hierbij is verwezen naar de uitzonderingsgronden die volgens eisers van toepassing zijn. In de bestreden besluiten is verweerder niet inhoudelijk ingegaan op de argumenten waarmee eisers hun bezwaren hebben onderbouwd. Verweerder heeft zich beperkt tot de overweging dat de documenten geen informatie bevatten, die onder de uitzonderingsgronden vallen. Hij heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij vindt dat de betreffende uitzonderingsgronden zich niet tegen openbaarmaking verzetten. De gedachtegang die aan de beoordeling van verweerder ten grondslag ligt, is daardoor niet inzichtelijk. Zo wordt aan eisers de mogelijkheid onthouden een geïnformeerd standpunt in te nemen en een inhoudelijke discussie te voeren over verweerders oordeel.
4.2.
De motivering van de bestreden besluiten is dan ook in strijd met de artikelen 3:46, 3:47 en 7:12, tweede lid van de Awb. Door het ontbreken van een kenbare heroverweging op basis van de bezwaargronden, oordeelt de rechtbank de bestreden besluiten ook in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:11 van de Awb. Daarom zijn de beroepen gegrond en moeten de bestreden besluiten worden vernietigd.
Hoe nu verder?
5. De rechtbank ziet op dit moment geen mogelijkheid tot een finale geschilbeslechting. Verweerder heeft over een aantal documenten [9] uitdrukkelijk erkend dat de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Woo van toepassing is. Verweerder zal zijn overwegingen in de bestreden besluiten daarom in elk geval deels moet herroepen. Uit dat wat op de zitting is besproken, is echter niet duidelijk geworden of alsnog een deugdelijke motivering kan worden gegeven voor de nog immer bestreden openbaarmaking van diverse andere documenten, of dat een of meer andere documenten niet rechtmatig openbaar kunnen worden gemaakt. Bij een finale beoordeling van dit geschil zal bovendien een rol spelen in welke context bepaalde inlichtingen aan ILT zijn verstrekt. Ook zal daarbij de vraag voorliggen in hoeverre de door eisers ingeroepen belangen tegen het belang van openbaarheid opwegen. De standpunten van eisers zijn onderbouwd met verschillende argumenten, die raken aan aspecten die specifiek zijn voor de sector en zich deels op een technisch detailniveau bevinden. Voordat een finaal rechterlijk oordeel kan worden gegeven over de openbaarmaking, is het van belang dat de wederzijdse standpunten voldoende zijn uitgekristalliseerd. Daarom zal verweerder nader moeten verduidelijken hoe hij over de argumenten van eisers oordeelt en wat dat betekent voor de toepasselijkheid van de uitzonderingsgronden die in geschil zijn.
5.1.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verweerder de opdracht geven nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers. De te geven motivering moet blijk geven van een heroverweging op basis van de bezwaargronden, zodat kennis kan worden genomen van verweerders gedachtegang over de uitzonderingsgronden die ter discussie staan. In de onderbouwing van zijn oordeel moet verweerder in het bijzonder met het volgende rekening houden.
5.1.1.
Artikel 26, derde lid, van de Verordening, verplicht de lidstaat tot het treffen van maatregelen om de nodige vertrouwelijkheid te garanderen van de informatie die op grond van de verordening is verkregen. Gelet op de globale omschrijving van de bepaling heeft de lidstaat een zekere vrijheid om daarin keuzes te maken. Hieruit volgt dat de bepaling geen rechten en verplichtingen tot stand brengt die rechtstreeks kunnen worden ingeroepen. Dit laat onverlet, dat de lidstaat al het mogelijke moet doen om de volle werking van de bepaling te waarborgen en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel (‘de verplichting tot conforme toepassing’). Hoe de verplichting tot conforme toepassing zich verhoudt tot openbaarmaking in dit geval, zal afhangen van de inhoud van de documenten en de context waarin die zijn verkregen. In deze beroepsprocedures is er onvoldoende gelegenheid om die aspecten binnen de grenzen van een goede procesorde te onderzoeken. In de te geven motivering zal verweerder daarom alsnog duidelijk moeten maken op welke documenten hij artikel 26, derde lid, van de Verordening van toepassing acht. Daarbij moet hij ingaan op de verplichting tot conforme toepassing. Betreft het een document waarvan eisers betogen, dat de uitzonderingsgrond uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (een absolute uitzonderingsgrond) moet worden ingeroepen, dan moet verweerder verduidelijken welke invloed de verplichting tot conforme toepassing heeft op zijn oordeel over de toepasselijkheid van die absolute uitzonderingsgrond. Gaat het om documenten waarop volgens eisers een relatieve uitzonderingsgrond van toepassing is, dan moet verweerder uitleggen in hoeverre de verplichting van invloed is op de afweging tussen het belang van openbaarmaking en het belang dat door die uitzonderingsgrond wordt beschermd.
5.2.
In het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank in deze beroepsprocedures niet kan toekomen aan een verdere behandeling van de gronden die in overwegingen 3.2 en 3.3 zijn weergegeven.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2, 3:46, 3:47, 7:11 en 7:12, tweede lid van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
8. Omdat de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorzieningen zijn vervallen en de bestreden besluiten zijn vernietigd, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een nieuwe voorziening treffen. Die houdt in dat de primaire besluiten worden geschorst tot zes weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissingen op bezwaar.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Daartoe worden de beroepen als samenhangende zaken aangemerkt, omdat de bezwaren en de beroepen gelijktijdig zijn behandeld, de beroepsprocedures betrekking hebben op dezelfde rechtsvragen en eisers door dezelfde gemachtigden worden bijgestaan. De rechtbank bepaalt dat verweerder een bedrag van € 1.814,- moet vergoeden voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [10]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 22 april 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst de primaire besluiten van 20 februari 2023 en 22 mei 2023 tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, voorzitter, mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. B. Wallage, leden, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Search and rescue.
3.Air operator’s certificate.
4.Met betrekking tot Woo-verzoek 1. Het beroep met zaaknummer SGR 24/4909 is gericht tegen dit besluit.
5.Afgezien van 3 documenten waarvan de inhoud gelijk is aan die van 3 andere documenten en een enkele verwijdering van een persoonsgegeven.
6.Met betrekking tot Woo-verzoek 2. Het beroep met zaaknummer SGR 24/4907 is gericht tegen dit besluit.
7.Afgezien van 2 documenten waarvan de inhoud gelijk is aan die van 2 andere documenten.
8.SGR 24/4906 en SGR 24/4908.
9.De documenten met de aanduidingen: 1.60b, 168a, 1.73, 3.54a, 3.56a, deels 4.84a, 4, 8, 17, 24, 28, 42d, 49a, 51b, 66a, en 79.
10.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met toekenning van 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, een gemiddeld gewicht en € 907.- per punt.