ECLI:NL:RBDHA:2025:1869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/282790-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.M. Braam
  • M.C. Ritsema van Eck - van Drempt
  • M. de Kock - Molendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van een poging zware mishandeling en bedreiging door gebrek aan nauwe en bewuste samenwerking

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1971, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 1 september 2024 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een schietincident gericht op [naam 1] en/of [naam 2]. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor volledige vrijspraak.

Tijdens de zitting op 30 januari 2025 werd het bewijs besproken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die daadwerkelijk het schot had gelost. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had begaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat de feiten niet bewezen konden worden.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral in situaties waar meerdere verdachten betrokken zijn. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de beschikbare informatie en het onderzoek dat tijdens de zitting is uitgevoerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/282790-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 januari 2025. Deze strafzaak werd gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (parketnummers 09/325656-24 en 09/281648-24).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.G.T. Meershoek naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vuur)wapen een schot heeft gelost in de richting van die [naam 1] en/of [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vuur)wapen een schot te lossen in de richting van die [naam 1] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] een schot gelost in de richting van [naam 1] . De reden zou zijn gelegen in oplopende spanning tussen enerzijds de verdachte en de medeverdachten en anderzijds [naam 1] , onder meer gevoed door de plannen die [naam 1] zou hebben (gehad) voor geweldsdelicten tegen familieleden van de verdachte en de medeverdachten. Vast staat dat de verdachte en ook de medeverdachten de straat op zijn gegaan op het moment dat [naam 1] zich daar bevond en dat de verdachte in de nabijheid was van de medeverdachte [medeverdachte 2] toen deze het schot loste. Naar het oordeel van de rechtbank bieden het dossier en het onderzoek ter terechtzitting echter onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] om op [naam 1] te schieten. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck - van Drempt, rechter,
mr. M. de Kock - Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers en R.O. Hollander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.