ECLI:NL:RBDHA:2025:18684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft op 13 juli 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling, gezien de eerdere asielaanvraag van eiser in Oostenrijk op 15 mei 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Oostenrijk niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet en dat hij geen adequate opvang kan verwachten bij terugkeer.

De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat Oostenrijk de internationale verplichtingen niet nakomt en dat de enkele stelling van eiser over eerdere ervaringen in Oostenrijk onvoldoende is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat verweerder op een zorgvuldige manier heeft gehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.44047

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft op 11 september 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 juli 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 15 mei 2025 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Om die reden heeft verweerder een verzoek om terugname gedaan. De Oostenrijkse autoriteiten hebben dit verzoek op 19 augustus 2025 aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat. [3]
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft tweemaal eerder in Oostenrijk asiel gevraagd zonder resultaat. Hij heeft verder geen voorzieningen of opvang gehad en verwacht deze wederom niet te krijgen als hij wordt overgedragen aan Oostenrijk. Om die reden heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende onderzocht, zodat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast dient nader onderzoek te worden verricht voordat eiser wordt overgedragen omdat eiser vreest geen deugdelijke opvang en voorzieningen te krijgen. Tot slot heeft verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Uit jurisprudentie van de Afdeling [4] blijkt dat ten aanzien van Oostenrijk nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Dat verweerder onvoldoende onderzoek zou hebben verricht naar de omstandigheden waarom eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, wordt niet gevolgd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarvoor is hij tijdens het aanmeldgehoor voldoende in de gelegenheid gesteld. Daarnaast verklaart hij tijdens het aanmeldgehoor dat er geen bijzondere reden is waarom hij juist in Nederland een asielaanvraag indient. [6]
5. Verder zijn er geen aanwijzingen dat Oostenrijk de internationale verplichtingen niet nakomt. De enkele niet onderbouwde stelling dat eiser eerder geen opvang en andere voorzieningen heeft gehad, is daarvoor onvoldoende. Oostenrijk heeft immers met het claimakkoord gegarandeerd dat eisers asielaanvraag in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht eiser na overdracht aan Oostenrijk van mening zijn dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt, zoals het niet bieden van opvang en andere voorzieningen, dan ligt het op zijn weg om daarover in Oostenrijk te klagen. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet zouden willen of kunnen helpen. Voor zover eiser nog verwijst naar de inhoud van zijn zienswijze stelt de rechtbank vast dat verweerder hierop in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd. Nu eiser in beroep niet heeft aangevoerd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering standhouden.
6. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te oordelen dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten alvorens tot overdracht te besluiten. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit noodzakelijk zou zijn.
7.
Tot slot heeft eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Oostenrijk leidt tot onevenredige hardheid. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2017), 24 oktober 2024 (ECLI:RVS:2024:4303) en 8 januari 2025 (ECLI:RVS:2025:31).
6.Rapport aanmeldgehoor van 2 augustus 2025, p. 4 van 5.