In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft op 13 juli 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling, gezien de eerdere asielaanvraag van eiser in Oostenrijk op 15 mei 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Oostenrijk niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet en dat hij geen adequate opvang kan verwachten bij terugkeer.
De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat Oostenrijk de internationale verplichtingen niet nakomt en dat de enkele stelling van eiser over eerdere ervaringen in Oostenrijk onvoldoende is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat verweerder op een zorgvuldige manier heeft gehandeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.