ECLI:NL:RBDHA:2025:1868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/281648-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en veroordeling voor bedreiging met vuurwapen

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De zaak vond plaats op 1 september 2024 in 's-Gravenhage, waar de verdachte een schot heeft gelost in de richting van [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot zware mishandeling, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Dit kwam doordat niet kon worden vastgesteld met welk wapen en welke munitie was geschoten, waardoor de rechtbank niet kon concluderen dat het schot zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit feit.

Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had met een vuurwapen een schot gelost in de richting van [naam 1], wat als een ernstige bedreiging werd beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/281648-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 november 2024 (pro forma) en 30 januari 2025 (inhoudelijke behandeling). Deze strafzaak werd gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (parketnummers 09/325656-24 en 09/282790-24).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vuur)wapen een schot heeft gelost in de richting van die [naam 1] en/of [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vuur)wapen een schot te lossen in de richting van die [naam 1] ;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is door de raadsman geen verweer gevoerd.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld met welk wapen en met welke munitie is geschoten. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of het schot dat gelost is, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou kunnen hebben gehad. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het subsidiair ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak voor dit feit bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek ASHGABAT met het nummer PL1500-2024282270, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 265).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 2 september 2024 (p. 18-19);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 september 2024 (p. 28-37).
3.5.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft een schot gelost in de richting van [naam 1] . De reden zou zijn gelegen in oplopende spanning tussen enerzijds de verdachte en de medeverdachten en anderzijds [naam 1] , onder meer gevoed door de plannen die [naam 1] zou hebben (gehad) voor geweldsdelicten tegen familieleden van de verdachte en de medeverdachten. Vast staat dat ook de medeverdachten de straat op zijn gegaan op het moment dat [naam 1] zich daar bevond en dat zij in de nabijheid waren van de verdachte toen deze het schot loste. Naar het oordeel van de rechtbank bieden het dossier en het onderzoek ter terechtzitting echter onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking om [naam 1] te bedreigen door in zijn richting te schieten. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 1 september 2024 te ’s-Gravenhage, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen een schot te lossen in de richting van die [naam 1] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen gericht af te vuren op [naam 1] . De verdachte rende met een groot vuurwapen in zijn hand, zichtbaar opgefokt, door de straat. Midden op straat heeft hij een gericht schot gelost in de richting van de aangever. Dit vond plaats rond kwart voor tien in de avond, midden in een woonwijk. Het handelen van de verdachte moet niet alleen voor het directe slachtoffer bedreigend en angstaanjagend geweest zijn, maar ook voor de omwonenden en anderen die van het incident getuige zijn geweest of hier later over hebben gehoord. De verdachte heeft hiermee op geen enkele manier rekening gehouden en zich enkel laten leiden door zijn eigen emoties. Het kennelijk bestaande conflict met het slachtoffer en de door het slachtoffer in dat verband geuite bedreigingen kunnen die emoties misschien in zekere zin verklaren, maar de verdachte had daarmee anders moeten en kunnen omgaan. De rechtbank kent aan de ernst en het angstaanjagende gedrag van de verdachte betekenis toe in het nadeel van de verdachte.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 november 2024. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij sinds zijn laatste veroordeling in 2013 tot aan het plegen van dit feit niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Strafoplegging
De rechtbank overweegt dat voor bedreiging door middel van het afvuren van een vuurwapen geen landelijk oriëntatiepunt voor straftoemeting bestaat. Wel is er een oriëntatiepunt voor bedreiging door middel van het tonen van een vuurwapen, waarbij het uitgangspunt vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. Nu in onderhavige zaak niet alleen sprake is van het tonen van een vuurwapen, maar daarmee ook daadwerkelijk – en in het openbaar – is geschoten, ziet de rechtbank daarin aanleiding een hogere straf op te leggen dan het genoemde oriëntatiepunt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van met zich brengt. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in een voorwaardelijk strafdeel in de gegeven situatie geen toegevoegde waarde.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck - van Drempt, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers en R.O. Hollander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.