Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De zaak vond plaats op 1 september 2024 in 's-Gravenhage, waar de verdachte een schot heeft gelost in de richting van [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot zware mishandeling, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Dit kwam doordat niet kon worden vastgesteld met welk wapen en welke munitie was geschoten, waardoor de rechtbank niet kon concluderen dat het schot zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit feit.
Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had met een vuurwapen een schot gelost in de richting van [naam 1], wat als een ernstige bedreiging werd beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.