ECLI:NL:RBDHA:2025:18668
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Bbz-uitkering wegens niet-levensvatbaarheid onderneming
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz) behandeld. Verzoeker, die een uitkering op basis van het Bbz aanvraagt, is het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat zijn uitkering voor de laatste keer is verlengd tot en met 31 augustus 2025, zodat hij zijn bedrijfsactiviteiten kan beëindigen. De voorzieningenrechter beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de onderneming van verzoeker, die zich richtte op de verkoop van baklava, niet levensvatbaar is. Verzoeker heeft in 2022 een aanvraag voor een Bbz-uitkering ingediend, maar de rapportage van 14 juli 2025 concludeert dat er sinds de start van de onderneming geen inkomen is gegenereerd dat boven de bijstandsnorm ligt. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij inmiddels niet meer bezig is met de verkoop van baklava, maar zich richt op vastgoedbemiddeling. De voorzieningenrechter stelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de onderneming niet levensvatbaar is en dat de Bbz-uitkering niet verder kan worden verlengd.
De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoeker vrij is om een nieuwe aanvraag in te dienen voor zijn activiteiten in vastgoedbemiddeling, maar dat de huidige uitkering enkel betrekking heeft op de verkoop van baklava. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.