Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 10 september 2025 een verzoek ingediend om de crisismaatregel voort te zetten, die eerder op 9 september 2025 was genomen. Betrokkene, geboren in 1996, verblijft in een GGZ-instelling en wordt bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Alam-Khan. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verpleegkundig specialist en de moeder van betrokkene.
De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat hij bereid is om medicatie in een vrijwillig kader te accepteren en dat zijn ouders ondersteuning kunnen bieden. De verpleegkundig specialist heeft echter zorgen geuit over de vrijwilligheid van betrokkene, gezien zijn kwetsbaarheid en ambivalente houding ten opzichte van medicatie. De psychiater vreest dat betrokkene zonder de verplichte zorgmachtiging zal stoppen met medicatie en suïcidaal kan worden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het toestandsbeeld van betrokkene zodanig is verbeterd dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel meer is. Er zijn geen suïcidale uitingen meer geweest sinds de aanvraag van de crisismaatregel en betrokkene ontvangt zorg van een ambulant team. De zorgen van de psychiater zijn onvoldoende om het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel toe te wijzen. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen.