ECLI:NL:RBDHA:2025:18657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
25.46722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op grond van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie had op 24 september 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser, maar na een misverstand is de eiser buiten de macht van de minister gekomen en heengezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring feitelijk is opgeheven door deze heenzending, en dat de eiser sindsdien zonder titel in bewaring heeft verbleven. De rechtbank oordeelt dat de maatregel onrechtmatig was en heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank gelast de invrijheidstelling van de eiser en kent een schadevergoeding toe van € 1600,- voor de onterechtelijke detentie van zestien dagen. Daarnaast worden de proceskosten van de eiser vergoed tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.46722

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 24 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, en zowel eiser als de minister hebben de gelegenheid gekregen om nadere stukken in te brengen. Op 8 oktober 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Vaststaande feiten en standpunten van partijen
2. Op 24 september 2025 is eiser gehoord door de hulpofficier van justitie vanwege een grondslagwijziging van de bewaring. Eiser is na het gehoor buiten de macht van de minister gekomen. Door een misverstand tussen de hulpofficier van justitie en de medewerker van de Koninklijke Marine is eiser heengezonden, waarop hij het gebouw van de Koninklijke Marine heeft verlaten. Hij heeft zich in eerste instantie richting het station begeven en was minimaal vijf minuten buiten. Eiser is daarna op eigen initiatief teruggekeerd naar de brigade van de Koninklijke Marine, waarna hem zijn vrijheid weer is ontnomen.
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in vrijheid was gesteld en buiten de macht van de minister is geweest, en dat het feit dat dit door een misverstand is gebeurd hier niet aan af doet. Eiser stelt dat de invrijheidstelling lijkt te hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de oplegging van de maatregel waartegen beroep is ingesteld, maar als dit toch daarna is geweest is door de invrijheidstelling de maatregel van bewaring feitelijk opgeheven. Ook is het volgens eiser laakbaar dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van hetgeen zich heeft voorgedaan. Dit is een zodanig gebrek dat de maatregel van bewaring reeds daarom onrechtmatig is. Eiser is van mening dat hij niet zonder nieuwe staandehouding en overbrenging opnieuw in bewaring had mogen worden gesteld.
2.2.
De minister stelt dat de onderhavige maatregel door de heenzending niet is opgeheven, en aldus nog steeds doorloopt. De omstandigheid dat eiser een zeer korte tijd buiten de brigade is geweest, betekent niet dat de maatregel daarmee is opgeheven of als opgeheven moet worden beschouwd. Er bestond volgens verweerder geen aanleiding om eiser opnieuw staande te houden en over te brengen. Ook verwijst de minister naar een uitspraak van de Afdeling [2] waarin is geoordeeld dat de M113 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat de bewaring niet als opgeheven moet worden beschouwd tussen de ondertekening van de M113 en het opleggen van de onderhavige maatregel. [3]
Oordeel van de rechtbank
3. Uit hetgeen ter zitting is besproken en de daarna ingediende stukken leidt de rechtbank af dat eiser ná het opleggen en uitreiken van de nieuwe maatregel (om 17:00 uur) is heengezonden.
4. Uit de door partijen aangehaalde uitspraak van de Afdeling [4] volgt dat opheffing van de maatregel een feitelijke handeling betreft, en dat het opmaken en uitreiken van een M113 voor opheffing van de bewaring geen vereiste is. De maatregel van bewaring van 24 september is opgelegd op 16:30 en uitgereikt aan eiser om 17:00. De maatregel is vervolgens opgeheven, toen eiser daarna door een fout van de hulpofficier is heengezonden en buiten de macht van de minister kwam. Anders dan de minister betoogt, kan het op vrije voeten stellen van eiser namelijk niet anders worden gezien dan als de feitelijke opheffing van de maatregel. Dat die opheffing op een vergissing berustte, maakt dit niet anders.
5. Toen eiser zich na enkele minuten zelf weer meldde bij de brigade, had door de minister een nieuwe maatregel moeten worden opgelegd om eiser opnieuw in bewaring te stellen. Nu dit niet is gebeurd stelt de rechtbank vast dat eiser sindsdien zonder titel in bewaring verblijft. Reeds hierom is het beroep gegrond.
5.1.
Ook stelt de rechtbank vast dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de periode vanaf de opheffing tot heden dient te worden aangemerkt als onrechtmatig. Eiser zit namelijk sinds de opheffing op 24 september zonder titel in bewaring. Nu de opheffing van de maatregel zeer kort op de oplegging daarvan is gevolgd, kan de vraag of de maatregel voorafgaande aan de opheffing rechtmatig is geweest onbesproken blijven. Eventuele onrechtmatigheid van de opgeheven maatregel zou immers niet leiden tot aanvullende schade voor eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Gelet op het gegeven dat eiser zonder titel in bewaring verblijft, zal de rechtbank zijn invrijheidstelling gelasten. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen overwogen onder 4 en 5, aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de zestien dagen waarop eiser ten onrechte van zijn vrijheid benomen is geweest. Per dag dat hij in het detentiecentrum heeft verbleven krijgt eiser € 100,-. De schadevergoeding bedraagt dus € 1600,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • gelast de invrijheidstelling van eiser;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Asiel en Migratie) om aan eiser bij wijze van schadevergoeding € 1600,- te betalen;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
3.ABRvS, 28-01-2025, ECLI:NL:RVS:2025:232.
4.ABRvS, 28-01-2025, ECLI:NL:RVS:2025:232.