Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd verdacht van medeplegen van voorbereiding van brandstichting. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het vervoeren van medeverdachten naar de plaats van het misdrijf. Tijdens de zitting op 25 september 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte op het gronddelict, namelijk brandstichting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat er brand zou worden gesticht en dat hij niet op de hoogte was van de middelen die de medeverdachten hadden meegenomen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van beide tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en opzet in strafzaken, vooral bij medeplichtigheid.