ECLI:NL:RBDHA:2025:18603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690159 / KG ZA 25-822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schadevergoeding in verband met btw-tarief op N20-patronen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen NVIG Supplies B.V. en de Staat der Nederlanden. NVIG vorderde een voorschot op schadevergoeding van € 100.000,00, omdat zij meende schade te hebben geleden door het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. De zaak draait om de vraag of de Belastingdienst terecht het standpunt heeft ingenomen dat N2O niet opgaat in geklopte slagroom, wat gevolgen heeft voor het btw-tarief dat NVIG moest afdragen. De rechtbank oordeelde dat NVIG onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden die ten minste € 100.000,00 bedraagt. De rechtbank wees de vorderingen van NVIG af en veroordeelde haar in de proceskosten van de Staat, die in totaal € 4.280,00 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor NVIG om haar schade beter te onderbouwen en biedt ruimte voor verdere gesprekken met de Belastingdienst over schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/690159 / KG ZA 25-822
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2025
in de zaak van
NVIG SUPPLIES B.V.te Apeldoorn,
eiseres,
hierna te noemen: NVIG,
advocaat: mr. C.G. Mensink,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. E. Boele van Hensbroek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 september 2025, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie in kort geding, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2025.
De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleit-notities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier. Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
NIVG exploiteert verschillende webshops. Zij verkoopt onder meer consumentenartikelen en voedings- en genotsmiddelen. De bestuurder van NIVG is de heer [naam] (hierna: [naam] ).
2.2.
Sinds 2008 verkoopt NIVG (online) N20-patronen (ook wel stikstof- of lachgaspatronen) en slagroomspuiten.
2.3.
Vanaf 2012 zijn NIVG en de Belastingdienst verwikkeld geweest in een geschil over de vraag of op N20-patronen het gewone btw-tarief (eerst 19% en later 21%) of het lagere btw-tarief (eerst 6% en later 9%) van toepassing is. Dit verschil hangt (onder meer) af van de vraag of bij het gebruik van een slagroomspuitbus N20 al dan niet voor een niet verwaarloosbaar klein deel opgaat in de slagroom. De inspecteur heeft steeds het standpunt ingenomen dat N20 niet geheel of gedeeltelijk opgaat in slagroom. NIVG heeft de inspecteur meerdere keren gemotiveerd verzocht dit standpunt te herzien. De inspecteur heeft het standpunt gehandhaafd.
2.4.
Vanaf het vierde kwartaal van 2012 heeft NIVG over N20-patronen steeds het lagere btw-tarief afgedragen, waarna de inspecteur aan NIVG naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes heef opgelegd. Hiertegen heeft NIVG bezwaar en beroep ingesteld.
2.5.
Bij vonnis van 9 januari 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, een vordering van ambtshalve teruggave van de te veel betaalde btw over 2009 afgewezen. Bij arrest van 11 oktober 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) voormeld vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. NIVG is in beide instanties veroordeeld in de proceskosten van de Staat.
2.6.
Bij uitspraak van 13 mei 2019 heeft de belastingkamer van de rechtbank Gelderland naheffingsaanslagen over de omzet die verkregen was met de verkoop van N20-patronen in stand gelaten en de vergrijpboetes die betrekking hadden op deze patronen vernietigd.
2.7.
Bij uitspraak van 1 juni 2021 heeft de belastingkamer van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden geoordeeld dat NVIG voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een niet verwaarloosbaar klein deel van de N20 opgaat in de slagroom en dat daarmee is voldaan aan het criterium voor het lagere btw-tarief. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 mei 2019 vernietigd en het hoger beroep gegrond verklaard. Het hof een tweetal naheffingsaanslagen verminderd en de door de inspecteur opgelegde boete vernietigd.
2.8.
Na deze uitspraak heeft de Belastingdienst contact gezocht met NIVG en vervolgens zijn partijen in overleg getreden over vergoeding van de schade die NIVG stelt te hebben geleden. Hierbij heeft (de toenmalige gemachtigde van) NIVG de geleden schade voorlopig begroot op (afgerond) € 2,5 miljoen en verzocht om betaling van een voorschot. Bij brief van 30 juni 2023 heeft de Belastingdienst onder meer de omvang van de schade, de causaliteit en de relativiteit betwist. Verder heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat NIVG de voor de fiscale procedure gemaakte kosten (juridische bijstand) niet (opnieuw) kan vorderen in een civiele procedure.
2.9.
In oktober 2023 heeft NIVG bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de Staat (hierna: de Bodemprocedure). Bij vonnis van 17 juli 2024 (hierna: het Vonnis) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de Belastingdienst in de periode van 6 februari 2013 tot juni 2021 onrechtmatig heeft gehandeld jegens NVIG door bij het voorbereiden van zijn beslissingen tot het opleggen van naheffingsaanslagen en boetes het standpunt te handhaven dat N20 niet gedeeltelijk opgaat in opgeklopte slagroom en dat de Belastingdienst aan NIVG de schade moet vergoeden die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen heeft geleden.
2.10.
In 4.21 en 4.22 van het Vonnis heeft de rechtbank met betrekking tot de mogelijke schade van NIVG onder meer het volgende overwogen:

De vraag is of NVIG de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden voldoende
aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam] jarenlang te
kampen heeft gehad met stress en frustratie, terwijl NVIG zich van meet af aan op het
standpunt heeft gesteld dat de door de Belastingdienst aan NVIG opgelegde boetes en
naheffingsaanslagen onterecht waren en NVIG, in de persoon van haar bestuurder
[naam] , jarenlang heeft moeten procederen om gelijk te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam] verklaard dat hij een zware burn-out heeft gehad en anderhalf jaar niet heeft kunnen werken. waardoor NVIG omzetverlies heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft NVIG de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt.
Het belang van NVIG bij de vordering is daarmee gegeven. Aan de beoordeling van de
vraag of de overige door NVIG opgevoerde schadeposten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. komt de rechtbank dus niet toe.
(...)
De gevorderde verklaring voor recht dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld is in zoverre toewijsbaar. Dit betekent dat de Staat in beginsel is gehouden om aan NVIG de schade te vergoeden die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen heeft geleden, lijdt en nog zal lijden. In zoverre is ook deze verklaring voor recht toewijsbaar. De rechtbank benadrukt. ter voorkoming van misverstanden, dat hiermee nog geen oordeel is gegeven over de vraag of. en in welke mate, de schade wegens eigen schuld voor rekening van NVIG dient te blijven.
2.11.
In 4.18 van het Vonnis heeft de rechtbank met betrekking tot mogelijke eigen schuld van NIVG het volgende overwogen:

De Staat heeft er ten slotte nog op gewezen dat de Inspecteur in de brieven van 2 juli 2013 en van 12 augustus 2013 NVIG heeft verzocht om opgave te doen van het btw- bedrag dat is aangegeven, en daarbij aan te geven welk bedrag verschuldigd zou zijn bij toepassing van het algemene btw-tarief. De Inspecteur heeft vervolgens voorgesteld voor het verschil een naheffingsaanslag op te kunnen leggen, zodat NVIG daartegen in bezwaar en beroep kan gaan. en daarmee een rechtsingang zou worden geboden. Het is juist dat, indien NVIG deze route zou hebben gevolgd. de discussie tussen partijen reeds eerder zou zijn beslecht, en de situatie wellicht niet zo uit de hand zou zijn gelopen. NVIG heeft op de mondelinge behandeling van 28 mei 2024 geen goede reden kunnen geven waarom zij dit voorstel van de Inspecteur niet heeft opgevolgd. In zoverre zou sprake kunnen zijn van eigen schuld. en zou een gedeelte van de schade voor rekening van NVIG moeten blijven, maar dit neemt de onrechtmatigheid van het feitelijk handelen van de Belastingdienst in de periode voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen en boetes niet weg.
2.12.
Bij brief van 28 augustus 2024 heeft NIVG aan de Staat meegedeeld dat de door haar geleden en nog te lijden schade, bestaande uit betaalde kosten en gederfde opbrengsten, ligt tussen € 15.985.665,11 en € 27.600.900,21. De schade bestaat volgens NIVG uit de volgende componenten:
I. Geleden inkomstenderving wegens achterblijvende groei van het bedrijf door de vele uren die [naam] moest besteden aan telefoongesprekken, mails en berichten, besprekingen en reistijden met advocaten en adviseurs;
II. Het intimiderende optreden en onrechtmatig handelen van de belastinginspecteur heeft een doorslaggevende aanslag toegebracht aan de gezondheid van de heer [naam] , waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren;
III. Betaalde kosten aan advocaten en adviseurs voor werkzaamheden in causaal verband met de verrichte inspanningen.
IV. Toekomstige schade door een inkomstenderving wegens de opgelopen achterstand in de groei van de onderneming en het niet functioneren van [naam] door zijn zware burn out.
2.13.
Bij brief van 10 september 2024 heeft de landsadvocaat aan NIVG meegedeeld dat de Staat in beginsel aansprakelijk is voor de schade die NIVG door de onrechtmatige besluiten heeft geleden, maar dat de vergoeding van schade pas aan de orde kan zijn als zowel de schade zelf als het causaal verband tussen die schade en de vernietigde besluiten voldoende zijn onderbouwd. Hierbij heeft de advocaat opgemerkt dat de kosten voor fiscale en juridische bijstand ten behoeve van de procedures die tussen de Belastingdienst en NVIG zijn gevoerd niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verder heeft de landsadvocaat in deze brief meegedeeld dat de Staat zich nog beraadt op een eventueel hoger beroep tegen het Vonnis.
2.14.
Op 15 oktober 2024 heeft de Staat tegen het Vonnis hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep staat gepland op 10 september 2026.
In dit hoger beroep heeft de Staat zich onder meer op het standpunt gesteld dat de standpuntbepaling van de inspecteur niet onrechtmatig was en dat er in principe geen grond bestaat voor de zelfstandige beoordeling van de rechtmatigheid van een standpunt.

3.Het geschil

3.1.
NVIG vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – om de Staat te veroordelen om aan NVIG te betalen € 100.000,00, althans (subsidiair) een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, als voorschot op de door de Staat aan NVIG te betalen schadevergoeding, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder de nakosten, het voorschot en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
NVIG legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Door tussen 2012 en 2021 vast te blijven houden aan het ongemotiveerde standpunt dat het hoge btw-tarief van toepassing is op de verkoop van N20-patronen heeft de Staat onrechtmatig gehandeld jegens NIVG. Dit onrechtmatige handelen heeft geleid tot veel schade, onder meer bestaande uit kosten voor juridische en fiscale bijstand. Daarnaast heeft [naam] door de jarenlange juridische strijd ernstige gezondheidsklachten opgelopen, wat heeft geleid tot zijn uitval, waardoor NIVG veel inkomsten is misgelopen. Vooralsnog begroot NIVG haar schade op € 27.500.000,00 en verschillende schadeposten belopen dus veel meer dan € 100.000,00. Mede omdat de Staat NIVG bij de gesprekken over de vergoeding van schade bewust aan het lijntje houdt, verkeert NIVG in een zeer precaire noodsituatie. NIVG heeft niet de middelen om de uitkomst van een eventuele cassatieprocedure af te wachten en betwijfeld moet worden of NIVG over voldoende draagkracht beschikt om een bodemprocedure over de door de Staat te vergoeden schade te starten en tot het einde door te voeren. NIVG verkeert in acute financiële nood en heeft daarom recht op en een spoedeisend belang bij toewijzing van het door haar gevorderde voorschot.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van NVIG, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van NVIG in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die NIVG heeft geleden als gevolg van de vernietigde besluiten (naheffingsaanslagen en boetebesluiten). Op grond van het Vonnis geldt verder als uitgangspunt dat de Staat ook aansprakelijk is voor de schade die NIVG heeft geleden doordat de Staat in de periode van 6 februari 2013 tot juni 2021 bij het voorbereiden van zijn beslissingen tot het opleggen van naheffingsaanslagen en boetes het standpunt heeft gehandhaafd dat N20 niet gedeeltelijk opgaat in opgeklopte slagroom. Deze aansprakelijkheid is ruimer dan de door de Staat erkende aansprakelijkheid. Het enkele feit dat de Staat tegen het Vonnis hoger beroep heeft ingesteld, rechtvaardigt niet dat in dit kort geding van een beperktere aansprakelijkheid wordt uitgegaan dan in het Vonnis is vastgesteld.
4.3.
In het Vonnis is overwogen dat NIVG de
mogelijkheidvan schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan NIVG heeft betoogd, volgt uit de in het Vonnis aangelegde (lichte) toets niet dat het bestaan van die schade daarmee ook daadwerkelijk aannemelijk is. De Staat heeft de door NIVG gestelde schade niet erkend. In de bodemprocedure en in de overgelegde correspondentie heeft de Staat steeds verweer gevoerd tegen de door NIVG aangevoerde schadeposten. In een eventuele bodemprocedure ligt het in beginsel op de weg van NIVG om te stellen en (zo nodig te bewijzen) dat er causaal verband is tussen haar schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de Staat berust. Voor zover NIVG heeft betoogd dat het bewijsrisico bij de Staat moet liggen, omdat de kern van het geschil de schending van EU-recht (de btw-richtlijn) zou betreffen, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Op grond van het Vonnis is de Staat aansprakelijkheid voor onzorgvuldig handelen bij het voorbereiden van besluiten. Hierbij is geen sprake van de schending van de btw-richtlijn. Zoals is overwogen in de rechts-overwegingen 4.1 tot en met 4.3 van het arrest van 1 juni 2021 heeft de Inspecteur ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB. Deze bepaling berust op de in btw-richtlijn aan lidstaten geboden mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief toe te passen voor levensmiddelen en om dat tarief selectief toe te passen. De geschonden bepaling in de Wet OB berust dus niet op een Europeesrechtelijke verplichting, maar op de door de Staat gekozen invulling van de mogelijkheid tot selectieve toepassing van het lage tarief. Naar voorlopig oordeel is de door NIVG bepleite volledige proceskostenvergoeding reeds daarom niet aan de orde.
Verder geldt hoe dan ook – zoals NIVG in haar pleitnota ook zelf stelt – dat het moet gaan om reële en aantoonbare schadeposten die in direct verband staan met het onrechtmatig optreden van de Staat. Aangezien de gestelde schade zich binnen het domein van NIVG bevindt, ligt het in beginsel op haar weg om –summierlijk met bewijsmateriaal onderbouwd– feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit volgt dat die schade in direct verband staat met het onrechtmatig handelen van de Staat.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft NIVG onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar gevorderde schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit wordt hierna per post toegelicht.
Juridische kosten en betalingen aan IT Management Limited
4.5.
Een deel van de door NIVG gevorderde kosten betreffen juridische kosten. Hoewel aannemelijk is dat NIVG ten gevolge van het onrechtmatige handelen van de Belastingdienst extra kosten heeft moeten maken, heeft zij niet onderbouwd dat de in dit kort geding gevorderde factuurbedragen van advocatenkantoor Rechtdoor (ruim € 20.000), [bedrijf] Advocaten (ruim € 45.000,00) en IT Management Limited (ITM) (meer dan € 2.000.000,00) in rechtstreeks verband staan met het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. Het is niet zonder meer aannemelijk dat alle gemaakte kosten voortvloeien uit het onrechtmatig handelen. NIVG heeft onvoldoende toegelicht op welke werkzaamheden de gevorderde kosten betrekking hebben en dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De verklaring van de voormalig gemachtigde van NIVG is daarvoor onvoldoende. In dit verband acht de voorzieningenrechter verder relevant dat de rechtbank in 4.18 van het Vonnis (zie 2.11) heeft overwogen dat in de periode na de brieven van juli en augustus 2013 mogelijk sprake is van eigen schuld. Dat maakt dat niet valt uit te sluiten dat de na die brieven gemaakte kosten voor rekening van NIVG moeten blijven. Verder betreft een deel van de gevorderde kosten mogelijk proceskosten, zoals de kosten voor de bestuursrechtelijke procedures en de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de procedure bij de rechtbank Overijssel en het hoger beroep. Voor die proceskosten is NIVG aangewezen op de (forfaitaire) proceskostenregelingen en uitgangspunt is dat voor deze kosten niet via een omweg alsnog een vergoeding kan worden gevorderd. Het is daarom uiterst onzeker of deze kosten in een eventuele bodemprocedure worden toegewezen. Dit maakt dat op de toewijzing van die vordering in kort geding niet kan worden vooruitgelopen. Verder heeft de Staat nog aangevoerd dat een deel van de facturen van ITM specificaties bevatten die betrekking lijken te hebben op andere kwesties (zoals bijvoorbeeld “schadeclaim melatonine” en “schadeclaim gemeente Almelo”). Niet valt in te zien dat deze kosten in verband staan met het onrechtmatig handelen van de Staat. Al met al heeft NIVG onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar gevorderde juridische kosten voor vergoeding in aanmerking komen en dat de te vergoeden kosten ten minste € 100.000,00 belopen.
Uitval bestuurder NIVG
4.6.
NIVG heeft gesteld dat haar bestuurder door het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst ernstige gezondheidsklachten heeft opgelopen waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Hierdoor zou NIVG omzetschade hebben geleden en inkomsten hebben gederfd in verband met het achterblijven van de groei van de onderneming. Partijen zijn het erover eens dat het hier niet gaat om de schade die [naam] zelf heeft geleden, maar om de schade die NIVG heeft geleden omdat [naam] niet (volledig) kon worden ingezet.
4.7.
Zoals in het Vonnis is overwogen, is het aannemelijk dat [naam] jarenlang te kampen heeft gehad met stress en frustratie, omdat NIVG (in de persoon van [naam] ) zich jarenlang op het standpunt heeft gesteld dat de opgelegde naheffingsaanslagen en boetes onterecht waren. Aannemelijk is verder dat hij een zware burn-out heeft gehad en dat hij daardoor een tijd lang niet heeft kunnen werken voor NIVG. Bij de mondelinge behandeling heeft [naam] verklaard dat hij nog altijd niet in staat is om een bedrijf te runnen. Hoewel de voorzieningenrechter de stress en frustratie van [naam] begrijpelijk acht, betekent dit niet dat de door NIVG gestelde schade (van € 5.000.000,00) voor vergoeding in aanmerking komt. De door NIVG zeer summier onderbouwde schade bestaat uit winst- dan wel inkomstenderving. Zonder nadere toelichting – die NIVG niet heeft gegeven – kan in het beperkte kader van dit kort geding niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat, indien het onrechtmatig handelen van de Staat wordt weggedacht, het bedrijfsresultaat en de winst van NIVG ten minste € 100.000,00 hoger waren geweest dan het in de afgelopen jaren is geweest.
Slotsom en proceskosten
4.8.
De slotsom is dat NIVG onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het onrechtmatig handelen van de Staat schade heeft geleden die ten minste € 100.000,00 bedraagt. Dit betekent dat het door NIVG gevorderde voorschot – nog daargelaten het spoedeisend belang – moet worden afgewezen.
4.9.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. In dit kort geding heeft NIVG de Staat veel verwijten gemaakt, die er onder meer op neerkomen dat de Staat haar kapot procedeert, dat de Staat tijdrekt en NIVG aan het lijntje houdt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze verwijten ongegrond. Na de uitspraak van het hof heeft de Belastingdienst met NIVG contact opgenomen om te overleggen over de vergoeding van de door haar schade. Ook na het Vonnis zijn partijen weer met elkaar in overleg getreden. De Belastingdienst heeft NIVG diverse keren verzocht om nadere onderbouwing van haar schade. Tot op heden heeft NIVG haar schade onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Belastingdienst verklaard dat de bereidheid om in gesprek te gaan er nog altijd is. De voorzieningenrechter geeft NIVG in overweging om opnieuw met de Belastingdienst in gesprek te gaan en alsnog tot nadere onderbouwing van haar schade over te gaan.
4.10.
NIVG is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.280,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van NVIG af;
5.2.
veroordeelt NIVG in de proceskosten van € 4.280,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als NIVG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt NIVG tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
WJ