ECLI:NL:RBDHA:2025:186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, die sinds 16 mei 2024 in bewaring zit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 15 oktober 2024, op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak op 25 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een kenbare en deugdelijke verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, en dat de omstandigheden van de zaak niet zodanig zijn veranderd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig zou zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische hulp nodig heeft en dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de medische omstandigheden van eiser adequaat heeft betrokken in de belangenafweging.

De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om de maatregel van bewaring op te heffen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49626

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De minister heeft op 15 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft op 11 december 2024 een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij de oplegging van de maatregel van bewaring al heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 oktober 2024 (in de zaak NL24.40248) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 25 oktober 2024 tot aan het sluiten van het onderzoek ter zitting in deze zaak op 3 januari 2025.
2. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
3. Eiser voert aan dat de minister heeft nagelaten een kenbare verzwaarde belangenafweging te maken nu eiser sinds 16 mei 2024 onafgebroken in bewaring zit. Deze beroepsgrond slaagt niet. Al uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 11 november 2024 een kenbare en bovendien naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Voorts is ook in het later toegevoegde besluit van 9 november 2024, waarin eisers asielaanvraag is afgewezen, een naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke verzwaarde belangenafweging terug te vinden. Dat de minister deze uitspraak pas op de dag van de zitting aan het dossier heeft toegevoegd, maakt niet dat dit besluit niet bij de onderhavige beoordeling kan worden betrokken. Eisers betoog dat hiermee geen rekening kan worden gehouden, slaagt dus niet. Verwacht mag worden dat eiser bekend is met dit besluit. Hoewel eiser in procedure die tot het besluit van 9 november 2024 heeft geleid en waarin thans een beroepsprocedure loopt een andere gemachtigde heeft, maakt dit niet anders. Aan de gemachtigde van eiser in de onderhavige procedure is bovendien op zitting een leespauze gegund, zodat niet gezegd kan worden dat eiser is zijn verdedigingsrechten is geschaad.
3.1.
De minister heeft naar voren gebracht dat in de beroepsprocedure over de afgewezen asielbeschikking een zitting is geweest op 10 december 2024 en dat het wachten is op de uitspraak van de rechtbank in die zaak. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat zij niet die procedure voert en met de gemachtigde van eiser in die zaak geen contact heeft kunnen krijgen. Ook is aangegeven dat eiser wenst dat die zaak wordt heropend omdat in die procedure sprake zou zijn geweest van onrechtmatigheden en dat eiser mogelijk een nieuwe, herhaalde asielaanvraag zal indienen. De rechtbank acht deze omstandigheden voor het onderhavige geschil niet relevant. Van belang is dat de beroepsprocedure over de afgewezen asielaanvraag nog loopt, binnen afzienbare tijd een uitspraak wordt verwacht en de 3 maanden termijn als bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw nog niet is overschreden. Er bestaat gelet daarop dan ook geen grond om de bewaring thans op te heffen.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat op 11 november 2024 met eiser een vertrekgesprek is gevoerd. Uit het gespreksverslag blijkt dat met eiser is besproken dat eiser op 11 november 2024 zes maanden in vreemdelingenbewaring zit en dat de bewaring langer zal duren, omdat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek. Eiser bestrijdt op 11 november 2024 dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. Ook stelt hij dat hij nou eenmaal het recht heeft een asielaanvraag in te dienen. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 oktober 2024 immers al geoordeeld dat eiser met het op het laatste moment indienen van een asielaanvraag, zijn terugkeer heeft gefrustreerd en de minister mede gelet daarop terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Dit oordeel staat in rechte vast.
3.3.
Verder betoogt eiser dat hij een operatie nodig heeft aan zijn hand. Eiser stelt dat hij in Algerije geen medische hulp krijgt en dat hij bereid is om terug te keren nadat hij is geopereerd. Ook dit betoog treft geen doel. Door de minister is naar het oordeel van de rechtbank terecht aangegeven dat de medische dienst naar eisers hand heeft gekeken en heeft aangegeven dat een operatie niet noodzakelijk is. Verder zijn ook de rechtbank geen andere, persoonlijke omstandigheden aannemelijk geworden naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer kan voortduren en een lichter middel zou moeten worden opgelegd. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 oktober 2024 bovendien al geoordeeld dat de minister de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging had betrokken, waarbij terecht was aangegeven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Die omstandigheid is in de onderhavige beoordelingsperiode niet veranderd.
4. Eisers beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen gronden om te oordelen dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.