ECLI:NL:RBDHA:2025:18595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
09/126707-25 en 15/266068-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal en lokaalvredebreuk met voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 8 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal en wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal. De verdachte, geboren in 1962, had op 24 april 2025 in 's-Gravenhage winkelgoederen ter waarde van 48,94 euro weggenomen uit een Albert Heijn, terwijl hem eerder de toegang tot de winkel was ontzegd. Tijdens de zittingen op 5 augustus en 24 september 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, met algemene voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte een kans geboden om zijn leven te beteren door hem de mogelijkheid te geven om naar Curaçao te remigreren en daar aan zijn problemen te werken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/126707-25 en 15/266068-23 (tul)
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 op [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 augustus 2025 en 24 september 2025 (beide inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. van Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. K. Celebi naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 april 2025 te ’s-Gravenhage winkelgoederen (ter waarde van 48,94 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 24 april 2025 te 's-Gravenhage in het besloten lokaal op of aan de Stationsweg 16 bij Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 27 september 2024 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 24 maanden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025134934, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 33).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 september 2025;
ten aanzien van feit 1:
2. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 24 april 2025 (p. 6-8);
ten aanzien van feit 2:
3. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 24 april 2025 (p. 13-14);
4. een geschrift, te weten een foto van een winkelontzegging, o.a. ondertekend door de verdachte en gedateerd 27 september 2024 (p. 30).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 april 2025 te ’s-Gravenhage winkelgoederen (ter waarde van 48,94 euro), die aan Albert Heijn toebehoorden
,heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 24 april 2025 te 's-Gravenhage in het besloten lokaal aan de Stationsweg 16
,bij Albert Heijn in gebruik
,wederrechtelijk is binnengedrongen
,immers was hem, verdachte, met ingang van 27 september 2024 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 24 maanden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van 1 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in de onderhavige situatie geen passende oplossing is en heeft aan de rechtbank verzocht maatwerk te leveren met betrekking tot het bepalen van een straf of maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij haar beoordeling van de maatregel of strafoplegging het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van goederen in een supermarkt waarvoor voor hem een winkelverbod gold. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij vaak is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor vermogensdelicten en dat hij ten tijde van het begaan van deze feiten in een proeftijd liep.
De verdachte is in Nederland al enkele jaren dakloos en ontvangt een daklozenuitkering. Zijn zus woont met haar familie in Nederland en zijn twee broers wonen op Curaçao. De verdachte is al enige tijd van plan te remigreren naar Curaçao, waar hij vanuit de erfenis van zijn moeder de beschikking heeft over twee appartementen en een pick-up truck. Uit de stukken ingebracht door de verdediging volgt dat wanneer de erfenis wordt vrijgegeven, aan hem eveneens uit die erfenis een inkomen zal worden uitgekeerd. Ook verdient hij op dit moment al geld aan de verhuur van een van de appartementen. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij, ondanks zijn passieve inkomstenbronnen, op Curaçao weer wil gaan werken in de inkoop en verkoop van vis. Dit heeft hij ook eerder gedaan toen hij tussen 2020 en 2022 op Curaçao woonde in verband met de ziekte van zijn moeder, waarbij hij gebruik maakte van zijn pick-up truck.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering d.d. 19 juli 2025 dat is opgemaakt en ondertekend door [naam 1] , reclasseringswerkster, en [naam 2] , unitmanager.
Uit het rapport volgt dat het plegen van strafbare feiten door de verdachte te maken heeft met mogelijke middelenproblematiek en met problemen op het gebied van dakloosheid, dagbesteding en financiën. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte en bij gebrek aan een concreet plan om naar Curaçao te remigreren, aan hem de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen vanwege het hoge recidiverisico en twijfel over de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van een snelle remigratie en reclasseringstoezicht op Curaçao. De invulling van de ISD-maatregel zou zich kunnen richten op het vervullen van de randvoorwaarden voor het voorgenomen vertrek van de verdachte naar Curaçao, waarbij de ISD-maatregel tussentijds zou kunnen worden beëindigd als aan deze voorwaarden wordt voldaan. Indien een reclasseringstoezicht wordt opgelegd dat ten uitvoer zal worden gelegd op Curaçao, adviseert de reclassering daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij de reclassering, het hebben van een zinvolle dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan middelencontrole. Daarbij moet worden opgemerkt dat de reclassering op Curaçao heeft laten weten dat het daar niet mogelijk is om middelencontroles uit te voeren. Middelencontrole zou wel mogelijk zijn in het kader van een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde. De verdachte heeft verklaard geen problemen met middelengebruik te hebben, maar hij is bereid mee te werken aan controles indien dat aan hem wordt opgelegd.
WegingGelet op het reclasseringsadvies ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met de daaraan verbonden geadviseerde bijzondere voorwaarden. Uitgangspunt van het advies op dit onderdeel is dat het toezicht op Curaçao wordt uitgevoerd. Het is de rechtbank nu niet bekend of de reclassering op Curaçao het uitvoeren van bijzondere voorwaarden en het verlenen van een eventueel toezicht zou kunnen overnemen, terwijl de getuige-deskundige van de reclassering de rechtbank ter terechtzitting evenmin uitsluitsel heeft kunnen geven wanneer zij de rechtbank wel over die mogelijkheid aanvullend zou kunnen informeren. Niet is dus zeker dat het voorwaardelijke kader van een eventueel op te leggen (deels) voorwaardelijke straf ook daadwerkelijk zal worden gehandhaafd na verhuizing van de verdachte naar Curaçao. Bij gebrek aan uitsluitsel over de uitvoerbaarheid van een reclasseringstoezicht dat wordt overgedragen aan Curaçao, en verder gezien het voornemen tot vertrek van de verdachte naar Curaçao en het ontbreken van bereidheid om eventueel in Nederland reclasseringstoezicht na te leven, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel. Het onder 1 bewezen verklaarde is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij in de vijf jaren voordat hij dit feit pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf. Het feit waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd. De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, aangezien over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de harde en zachte voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen als de huidige leefsituatie van de verdachte in Nederland, met onder meer dakloosheid en zonder structurele dagbesteding, in stand blijft.
Hoewel ook de rechtbank zorgen heeft over de weerbaarheid van de verdachte en zijn vermogen om zichzelf staande te houden in de maatschappij, ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de reclassering, dat de verdachte een voldoende concreet plan heeft voor zijn terugkeer naar Curaçao en dat hij in beginsel lijkt te beschikken over voldoende financiële middelen om dit ook te bewerkstelligen en zichzelf daar financieel te onderhouden. Daar komt bij dat de verdachte daar een steunend netwerk heeft in de vorm van zijn familie. De rechtbank acht het eveneens positief dat de verdachte in de periode van 2018 tot 2023 geen strafbare feiten heeft gepleegd. Dit was een periode waarin hij deels op Curaçao woonde en onderdak en een steunende relatie had.
De rechtbank stelt vast dat de reclassering heeft toegelicht dat de invulling van de ISD-maatregel gericht zou (kunnen) zijn op het vervullen van de randvoorwaarden voor het voorgenomen vertrek van de verdachte naar Curaçao. De rechtbank acht echter de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn stellige voornemen weer op Curaçao te gaan wonen en werken, afgezet tegen het verstrekkende en het potentieel langdurige vrijheidsbenemende karakter van die maatregel niet passend. De omstandigheid dat de verdachte (nog) geen paspoort heeft en er zorgen zijn over zijn kwetsbaarheid, acht de rechtbank, gelet op de betrokkenheid van de hier in Nederland verblijvende zus van de verdachte en van zijn broers op Curaçao, onvoldoende voor een andere conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte een passende en geboden afdoening is. Hiermee kan in dit geval voldoende tegemoetgekomen worden aan de doelen van beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de verdachte. De verdachte wordt daarmee ook een laatste kans geboden om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te voorkomen en naar Curaçao te vertrekken en te werken aan zijn werk- woon- en leefomstandigheden.
De rechtbank zal daarom bepalen dat een ISD-maatregel wordt opgelegd en dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd als de verdachte zich houdt aan de voorwaarden zoals die in de beslissing (het dictum) hieronder zijn opgenomen. De rechtbank wijst erop dat als de verdachte deze algemene voorwaarden niet naleeft, de opgelegde ISD-maatregel alsnog in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. De rechtbank verbindt bij gebrek aan informatie over de uitvoerbaarheid van het toezicht op Curaçao op de naleving van bijzondere voorwaarden in samenhang bezien met de beoogde leefsituatie en het netwerk van de verdachte geen bijzondere voorwaarden aan de ISD-maatregel.
In het bijzonder ter bescherming van de maatschappij, maar ook om de verdachte de kans te geven om langere tijd te werken aan zijn problematiek, zal de rechtbank de voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten wordt niet afgetrokken van de duur van die maatregel. Daarnaast zal de rechtbank om dezelfde redenen bepalen dat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke ISD-maatregel worden verbonden, gelden gedurende een proeftijd van twee jaren.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 15/266068-23 door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland op 24 oktober 2023 voorwaardelijke opgelegde straf.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie van 26 april 2025 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, afwijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat die maatregel
nietzal worden
tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 24 oktober 2023, gewezen onder parketnummer 15/266068-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck - van Drempt, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2025.