ECLI:NL:RBDHA:2025:18585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.28274 en NL25.28275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel; gegrondverklaring na tussenuitspraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025, met zaaknummers NL25.28274 en NL25.28275, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De rechtbank heeft eerder, op 4 september 2025, een tussenuitspraak gedaan waarin geconstateerd werd dat er gebreken waren in de behandeling van de aanvraag door verweerder, de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.B. Ullah, heeft op 22 augustus 2025 haar zaak gepresenteerd, maar verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, vooral gezien de situatie van Turkse asielzoekers in Bulgarije. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de aanwijzingen uit de tussenuitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en krijgt eiseres een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.28274 en NL25.28275
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 22 augustus 2025 op zitting
behandeld. De gemachtigde van eiseres en eiseres zelf zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.2.
Bij tussenuitspraak van 4 september 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank
verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.3.
Bij bericht van 12 september 2025 heeft verweerder laten weten geen gebruik te
gaan maken van de mogelijkheid om de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.4.
Op 1 oktober 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat een
nadere zitting achterwege blijft.
1.5.
Eiseres heeft een verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.28275) ingediend.
De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar uitspraken van de hoogste bestuursrechter. [2]
Wat stond er in de tussenuitspraak?
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank overweegt dat verweerder weliswaar ten aanzien van Bulgarije in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, maar dat er aanwijzingen zijn voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers. Verweerder kan dan ook niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor eiseres als Turkse onderdaan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Verweerder moet nader onderzoek doen naar de situatie voor Turkse onderdanen die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het besluit onvoldoende zorgvolduig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
3.1.
De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen. Verweerder heeft per brief van 12 september 2025 aan de rechtbank laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid om het de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de geconstateerde gebreken inderdaad niet heeft hersteld.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak heeft laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, draagt de rechtbank verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak van 4 september 2025.
5. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak van 4 september 2025;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2798) en 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1013).
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.