ECLI:NL:RBDHA:2025:18506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690882 / JE RK 25-1523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor voorgenomen vakantie van minderjarige met grootouders in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 september 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, om toestemming te verlenen voor een voorgenomen vakantie van de minderjarige met haar grootouders. De minderjarige, geboren in 2022, verblijft bij haar grootouders en de ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. De grootouders willen van 30 oktober tot en met 24 november 2025 op vakantie naar Barcelona en Florida, maar de moeder van de minderjarige heeft geen toestemming gegeven, uit bezorgdheid over de veiligheid en het welzijn van het kind. De kinderrechter heeft de grootouders als belanghebbenden aangemerkt, ondanks dat zij nog geen jaar voor de minderjarige zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vakantie de omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder zou schaden, aangezien de moeder slechts één uur begeleide omgang per week heeft. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om geen toestemming te verlenen voor de voorgenomen reis, omdat het contact met de moeder niet gewaarborgd kan worden tijdens de lange afwezigheid. De kinderrechter moedigt alle betrokkenen aan om samen tot een oplossing te komen die het belang van de minderjarige vooropstelt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/690882 / JE RK 25-1523
Datum uitspraak: 19 september 2025
Beschikking van de kinderrechter
Geschilbeslechting ex artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.S. Krol uit Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
[de grootmoeder] en [de grootvader] ,
hierna te noemen: de grootouders (moederszijde),
gezamenlijk wonend in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft het verzoek tijdens de zitting van 12 september 2025 aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2025;
  • het proces-verbaal van 12 september 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de grootouders.
De kinderrechter heeft de moeder en de grootouders, op verzoek van de moeder, apart gehoord. De gecertificeerde instelling, de advocaat van de moeder en de vader waren op beide momenten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij de grootouders moederzijde.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 augustus 2025, met zaaknummer
C/09/688749 / JE RK 25-1267,de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 18 september 2026.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 augustus 2025, met zaaknummer
C/09/689127 / JE RK 25-1322, een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in netwerkpleeggezin, namelijk bij de grootouders moederszijde, tot 18 februari 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling heeft aan de kinderrechter verzocht te beslissen op voet van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in een geschil met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij vraagt daarbij de kinderrechter uitspraak te doen over het verlenen dan wel onthouden van toestemming voor een voorgenomen vakantie in de periode van 30 oktober 2025 tot en met 24 november 2025, waarbij [de minderjarige] met de grootouders mee zou gaan, en heeft daarbij de voorkeur uitgesproken in het belang van [de minderjarige] wel toestemming voor deze vakantie te geven. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] woont sinds juni 2025 bij de grootouders, die tevens de zorg voor haar dragen. De grootouders gaan op 30 oktober 2025 op vakantie vanuit Amsterdam naar Barcelona. Vanaf Barcelona gaan zij op cruise en komen zij op 16 november 2025 aan in Florida. Op 24 november 2025 zullen de grootouders vanuit Florida terugkomen naar Nederland. De grootouders hebben aangegeven [de minderjarige] graag mee te willen nemen op deze reis. De vader heeft aangegeven dat hij ook graag mee wil op de cruise, zodat hij de kans krijgt om zijn band met [de minderjarige] te versterken en meer gezamenlijke positieve ervaringen op te doen. Tussen de vader en de grootouders is sprake van goed en ondersteunend contact. De moeder geeft echter geen toestemming voor de vakantie van [de minderjarige] met de grootouders. De moeder is van mening dat de veiligheid van [de minderjarige] niet door de grootouders kan worden gewaarborgd. De gecertificeerde instelling ziet op dit moment echter geen veiligheidszorgen bij de grootouders. De moeder maakt zich hiernaast zorgen omdat zij gedurende de hele reis, die een periode van drie en een halve week bedraagt, geen omgang kan hebben met [de minderjarige] . Ook zal het zij naar alle waarschijnlijkheid niet telefonisch op de hoogte gehouden kunnen worden over [de minderjarige] , omdat er zowel tussen de grootouders en de moeder als tussen de vader en de moeder geen onbelast contact mogelijk is. De gecertificeerde instelling heeft echter gezien dat de moeder zich in de afgelopen maand ook niet volledig heeft ingezet voor het doorgang laten vinden van de omgangsmomenten tussen haar en [de minderjarige] , die één uur begeleide omgang per week bedragen, nu de moeder twee van de vier omgangsmomenten heeft afgezegd. Verder is de gecertificeerde instelling bereid om een extra omgangsmoment voor en na de reis in te plannen met de moeder. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat [de minderjarige] medio oktober 2025 kan starten met logopedie en dat de reis daarom in de weg zou staan van noodzakelijke hulpverlening. De moeder heeft deze hulpverlening echter aangevraagd zonder dat de vader hiermee akkoord is gegaan. Hiernaast heeft de revalidatiearts van [de minderjarige] aangegeven dat het op dit moment voor haar nog te vroeg is voor logopedie. De gecertificeerde instelling overweegt dat de grootouders hebben aangegeven de reis niet te zullen annuleren wanneer [de minderjarige] niet meekan. In deze situatie zal tijdelijk een andere plek gevonden moeten worden waar zij kan verblijven. Aangezien zij op dit moment niet bij de ouders kan wonen, zal zij dan waarschijnlijk bij een crisispleeggezin terecht komen. Dit is zeer onwenselijk. Bij de grootouders wordt aan [de minderjarige] de voorspelbaarheid, structuur en veiligheid geboden die zij nodig heeft. Doordat [de minderjarige] én de vader meegaan op de reis van de grootouders, kan [de minderjarige] enerzijds blijven profiteren van de zorg en aandacht van de grootouders en kan zij anderzijds profiteren van de betrokkenheid en beschikbaarheid van de vader.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. De grootouders kunnen niet als belanghebbenden worden aangemerkt. De grootouders zorgen nog geen jaar voor [de minderjarige] , waardoor nog niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van
family life.Het is ook onwenselijk dat de grootouders tijdens toekomstige procedures als belanghebbenden aangemerkt blijven, aangezien zij dan ook de stukken met informatie over de moeder zullen ontvangen. De moeder is het niet eens met de toestemming die wordt gegeven aan de grootouders om met [de minderjarige] op vakantie te gaan. Deze vakantie druist in tegen het recht van [de minderjarige] en van de moeder op omgang met elkaar. Het doel van de uithuisplaatsing moet ‘terugwerken naar huis’ zijn. Een vakantie van drie en een halve week doet geen recht aan dit doel. De grootouders gaan hiernaast regelmatig op verre reizen, dus deze vakantie is niet
once in a lifetime.Daarbij heeft de gecertificeerde instelling geen plan opgesteld waarin de gemiste omgangsmomenten zouden worden ingehaald of over hoe het contact tussen [de minderjarige] en de moeder tijdens de vakantie zou worden vormgegeven, en hebben zij geen alternatief voor zo’n lange vakantie geboden. De reden dat de omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en de moeder niet konden doorgaan, was omdat de persoon die door de moeder was aangedragen om bij deze momenten aanwezig te zijn, niet werd goedgekeurd en omdat het niet in het belang van de moeder was om alleen te gaan naar deze momenten. [de minderjarige] is verder nog erg jong en heeft veel gemaakt, en daarbij met een mogelijke diagnose ASS is het niet in haar belang om zo’n lange reis te maken, zo ver weg van huis en met al die prikkels. Hiernaast heeft de moeder forse angsten over de veiligheid van [de minderjarige] bij de grootouders gelet op wat zij zelf heeft meegemaakt, waar zij niet in wordt gehoord. Ook heeft de moeder logopedie voor [de minderjarige] geregeld, waar de vader wel toestemming voor heeft gegeven, en deze vakantie zou in weg staan van het doorgang laten vinden van deze hulpverlening en van het toepassen in de praktijk ervan. Hiernaast is de continuïteit van de therapie die [de minderjarige] krijgt heel belangrijk voor haar. De moeder zou zich kunnen voorstellen dat [de minderjarige] voor een kortere periode op vakantie zou gaan, mits er dan een plan komt voor het inhalen van de gemiste omgangsmomenten.
4.2.
De vader is van mening dat [de minderjarige] mee moet kunnen gaan met de grootouders op vakantie. [de minderjarige] heeft veel meegemaakt, maar heeft in de zorg van de grootouders een grote ontwikkeling gemaakt en het is in haar belang dat zij in hun zorg kan blijven. Hiernaast kan de vader mee op de cruise, wat hem ook de kans zal geven om de band tussen hem en [de minderjarige] verder op te bouwen. Het is niet mogelijk dat [de minderjarige] in de vakantie bij de vader blijft, aangezien hij nog niet eerder alleen de zorg voor haar heeft gedragen en hij ook werkverplichtingen heeft. De vader erkent het belang van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder, maar de moeder heeft in een maand tijd ook twee keer afgezegd. De noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] , waar de logopedie op dit moment nog niet onder valt en waar de vader ook geen toestemming voor heeft gegeven, komt niet in het geding door de vakantie.
4.3.
De grootouders zijn van mening dat [de minderjarige] mee moet kunnen gaan met hen op vakantie. De vakantie was al gepland voordat [de minderjarige] bij hen kwam wonen, en heeft een grote emotionele waarde omdat de oudste zoon van de grootouders en de overgrootouders (grootmoeder zijde) ook meegaan. De reis kan niet meer geannuleerd worden. De grootvader moet voor zaken in Florida zijn en de grootmoeder heeft ook recht op vakantie. Zij heeft haar vorige vakantie ook al laten schieten. [de minderjarige] haar ontwikkeling is enorm vooruit gegaan sinds de grootouders voor haar zorgen, en het is niet in haar belang dat zij in een ander gezin geplaatst zal moeten worden wanneer de grootouders weg zijn. Desgevraagd geven de grootouders aan de keuze te maken op reis te gaan, ook als de rechter een beslissing neemt die ertoe zal leiden dat [de minderjarige] niet meekan.

5.De beoordeling

Grootouders zijn belanghebbenden in dit geschil
5.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen de aanmerking van de grootouders als belanghebbenden, aangezien de grootouders nog geen jaar voor [de minderjarige] zorgen. Nu het geschil ook de belangen van de grootouders in grote mate treft, is de kinderechter van oordeel dat noodzaak bestaat om de grootouders wel aan te merken als belanghebbenden
in deze procedure.[de minderjarige] woont immers sinds juni 2025 bij de grootouders, en de grootouders spelen de afgelopen maanden een substantiële opvoedrol in het leven van [de minderjarige] . Bovendien gaat het geschil over het wel of niet meegaan van [de minderjarige] op de vakantie van de grootouders. Dat de grootouders nog niet een volledig jaar voor [de minderjarige] zorgen, doet hier niet aan af.
Beoordeling van het geschil
5.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van een geschil dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft. In het arrest van de Hoge Raad (21 mei 2021; ECLI:NL:HR:2021:748) is ten aanzien van deze vraag het volgende overwogen. In beginsel behoeven pleegouders voor het nemen van beslissingen over uitstapjes en vakanties met de minderjarige geen toestemming van de met het gezag belaste ouders. De gecertificeerde instelling dient evenwel te kunnen ingrijpen indien de uitvoering van een omgangsregeling van de minderjarige met de ouders met gezag wordt geraakt door een door de pleegouders voorgenomen uitstapje of vakantie met de minderjarige. De gecertificeerde instelling kan vervolgens toestemming verlenen of weigeren, met als uitgangspunt het belang van de minderjarige. De Hoge Raad overweegt daartoe dat de gecertificeerde instelling de taak heeft om toezicht uit te oefenen en aandacht te besteden aan het verbeteren van de mogelijkheden van de ouders met gezag om de minderjarige zelf te verzorgen en op te voeden, opdat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan noodzakelijk. In dat kader heeft de gecertificeerde instelling de taak om ervoor te zorgen dat de omgangsregeling tussen de minderjarige en de ouder wordt nageleefd. Geschillen over een voorgenomen vakantie betreffen daarmee de uitvoering van de ondertoezichtstelling en kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd op grond van artikel 1:262b BW. Naar het oordeel van de kinderrechter is er sprake van een geschil zoals hierboven omschreven. De gecertificeerde instelling heeft toestemming gegeven voor deze reis, echter is de moeder het hier niet mee eens. Er is een omgangsregeling met de moeder en het staat vast dat [de minderjarige] , als zij met de grootouders meegaat met vakantie, een aantal vaste omgangsmomenten zal missen. De uitvoering van de omgangsregeling met de moeder wordt dan ook geraakt.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de grootouders de reis zullen doorzetten, ook als [de minderjarige] niet mee mag. De grootouders zien ook geen mogelijkheid om de reis in te korten, naar aanleiding van de suggestie van de moeder en de advocaat om de reis naar één of twee weken in te korten. Daarmee stelt de kinderrechter voldoende vast dat overeenstemming tussen de betrokkenen niet mogelijk is. De rechtbank vindt het in het belang van [de minderjarige] wenselijk om te bepalen dat geen toestemming mag worden verleend voor de voorgenomen reis van [de minderjarige] met haar grootouders zoals gepland in de periode van 30 oktober 2025 tot en met 24 november 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.4.
[de minderjarige] is nog erg jong en kwetsbaar. Zij komt pas net weer tot ontwikkeling bij haar grootouders en de begeleide omgang tussen haar en de moeder is pas net weer opgestart. Daarbij weegt zwaar dat de moeder op dit moment slechts één uur begeleide omgang heeft per week, dat de vakantie drie en een halve week duurt, en dat de gecertificeerde instelling tot op heden geen overleg heeft gehad met de moeder, dan wel een plan heeft opgesteld, hoe de omgangsmomenten zouden kunnen worden gecompenseerd en hoe het contact tussen [de minderjarige] en de moeder tijdens deze vakantie zou worden vormgegeven. Wanneer [de minderjarige] de hele vakantie meegaat, verwacht de kinderrechter mede gelet op de onderlinge verhoudingen en de angst bij de moeder, dat het contact niet fysiek en niet onbelast kan plaatsvinden. Dit is zeer onwenselijk. Dat de omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] eerder twee keer geen doorgang hebben kunnen vinden, doet in beginsel niet af aan hun grondrecht om deze omgang te hebben. Er is sprake van een kwetsbaar proces waarin gewerkt wordt aan terugwerken naar huis, waarbij het voor een kind en een moeder een te lange periode is om elkaar drie en een halve week niet fysiek te kunnen zien. De kinderrechter begrijpt dat de grootouders de reis al hebben geboekt voordat [de minderjarige] bij hen kwam wonen en dat het erg verdrietig is – gelet op de emotionele waarde van de reis – als de reis niet door kan gaan in de vorm zoals zij dit voor ogen hadden. Echter zijn de belangen van [de minderjarige] in deze beoordeling leidend. De kinderrechter is het met de gecertificeerde instelling, de vader en de grootouders eens dat het niet in het belang is van [de minderjarige] dat zij tijdens de vakantie bij een ander gezin wordt geplaatst, maar het is aan degenen die voor haar zorgen en die bij haar betrokken zijn om te zorgen dat deze situatie wordt voorkomen. De moeder heeft ter zitting aangegeven eventueel akkoord te gaan met een kortere vakantie. De kinderrechter moedigt alle betrokkenen dan ook aan om het belang van [de minderjarige] centraal te stellen en alsnog samen tot een passende oplossing te komen.
5.5.
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter in het kader van de geschillenregeling bepalen dat door de gecertificeerde instelling geen toestemming mag worden verleend voor de voorgenomen reis van [de minderjarige] met haar grootouders zoals gepland in de periode van 30 oktober 2025 tot en met 24 november 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat geen toestemming mag worden verleend voor de voorgenomen reis van [de minderjarige] met haar grootouders zoals gepland in de periode van 30 oktober 2025 tot en met 24 november 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 7 oktober 2025.