ECLI:NL:RBDHA:2025:18483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.34047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser uit Georgië wegens ongeloofwaardigheid van de gestelde problemen en gebrek aan bewijs

Op 29 mei 2025 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 24 juli 2025 is afgewezen. Eiser is van mening dat deze afwijzing onterecht is, omdat hij problemen ondervindt in Georgië door een bouwproject waarbij hij gedwongen werd zijn huis te verkopen. Hij heeft meerdere keren in de gevangenis gezeten door valselijke beschuldigingen van een agent. De rechtbank heeft op 30 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de minister de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, maar de problemen die hij stelt ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft geen schriftelijke documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas, wat de minister tegenwerpt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen reëel risico op vervolging of ernstige schade is bij terugkeer naar Georgië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34047

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [v-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 29 mei 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat er in Georgië een bouwproject was waarbij de overheid wilde dat eiser het huis van zijn oma, wat op zijn naam stond, zou verkopen aan hen. Eiser kreeg hierover problemen met een agent genaamd [naam 2]. Door hem is eiser valselijk beschuldigd waardoor hij meerdere keren in de gevangenis is beland in Georgië. Bij terugkeer naar Georgië vreest eiser voor [naam 2] (hierna: de agent), want hij heeft inmiddels een nog hogere functie binnen de overheid.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De problemen ondervonden in Georgië.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De problemen ondervonden in Georgië zijn volgens de minister ongeloofwaardig. Uit eisers verklaringen volgt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Dat eiser uit Georgië komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn. De gestelde omstandigheden hebben geen raakvlak met het Verdrag [2] of artikel 3 EVRM. [3] en eiser krijgt daarom geen verblijfsvergunning asiel. Eiser krijgt ook geen reguliere verblijfsvergunning.
Het ontbreken van documenten
5. Eiser stelt dat de minister ten onrechte stelt dat hij geen schriftelijke documenten heeft overgelegd ter staving van zijn relaas. Het betreft onder andere: de straf vonnissen, de strafrechtelijke aangiften door zijn moeder gedaan, de aangifte in verband met de beschieting in de auto en de publicaties over het ontslag, aanhouding en de openbare verhoren van de twee agenten. Eiser heeft in het beroep en tijdens de zitting toegelicht de stukken alsnog te willen overleggen.
5.1.
De minister stelt dat de omstandigheid dat eiser deze documenten feitelijk niet in bezit heeft, niet leidt tot verschoonbaarheid. Zoals reeds in het voornemen is overwogen, verblijft eiser al jaren in Europa, heeft hij meerdere asielaanvragen ingediend en is hij tijdens de gehoren meerdere malen gewezen op het belang van documenten. [4] Ook heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij de documenten zou overleggen. [5] Dat eiser dit niet heeft gedaan en ook geen actie heeft ondernomen om de stukken alsnog te overleggen, komt voor zijn eigen rekening en risico.
5.2.
De rechtbank overweegt dat eiser nog altijd geen van bovengenoemde stukken heeft overgelegd terwijl hij verklaart dat deze er wel zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister terecht aan eiser tegenwerpt geen schriftelijke documenten te hebben overgelegd ter staving van zijn relaas. Dat eiser nog immer probeert de stukken in zijn bezit te krijgen, maakt dit oordeel niet anders nu eiser niet concreet heeft kunnen maken wanneer hij deze stukken kan bemachtigen. Bovendien heeft eiser in het verleden ook toegezegd stukken te zullen overleggen, maar dat niet gedaan. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.
Mocht de minister zich op het standpunt stellen dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister de door eiser geschetste problemen ten onrechte ongeloofwaardig acht. Ten onrechte blijft de minister eiser tegenwerpen dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Hiertoe voert eiser aan dat zijn problemen nog steeds voortduren, dat er wel degelijk een causaal verband is tussen het huis en de problemen met de agent en dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot de periode na de eerste vrijlating.
Voortduring problemen
7. Volgens eiser miskent de minister dat de problemen met en door de agent niet plots verdwenen kunnen zijn door tijdsverloop. Dit is temeer het geval, nu hij inmiddels een hogere functie bekleedt. Dat er een onderzoek naar de agent loopt, maakt dat niet anders. Immers heeft dat onderzoek niet specifiek betrekking op de casus van eiser, maar meer op hun algemeen, corrupt, functioneren. Ook blijft de minister miskennen dat eiser de auto van de agent in de brand heeft gestoken, hetgeen bij een terugkeer gevaar verhogend zal zijn. Eiser heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf gekregen en hij kan door de brand alsnog de gevangenis in moeten. Ten onrechte is de minister daar niet adequaat gemotiveerd aan voorbij gegaan.
7.1.
De minister stelt dat uit het feit dat er een onderzoek loopt tegen de agenten loopt, niet blijkt dat de autoriteiten eiser slecht gezind zijn en dat zij hem niet konden of wilden helpen. Eiser heeft Georgië in 2021 verlaten met behulp van een politiek figuur. Zijn problemen zijn daardoor niet enkel door tijdsverloop, maar ook door de hulp van de autoriteiten verdwenen. Eiser heeft bovendien verklaard dat er momenteel niemand naar hem op zoek is. [6] Niet valt in te zien waarom dit bij terugkeer opeens anders zou zijn. Dat eiser de auto van [naam 2] in de brand zou hebben gestoken, maakt dit niet anders. Dat is een strafbaar feit en eiser had dat niet moeten doen. Het in brand steken van de politieauto is geen vervolgingsgrond waardoor eiser bescherming zou moeten krijgen.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van eiser in zijn beroepschrift vrijwel identiek is aan dat in de zienswijze en dat de minister hier in de bestreden beschikking adequaat en gemotiveerd op is ingegaan. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de minister niet ten onrechte tegenwerpt dat niet is gebleken dat eiser nog altijd problemen heeft. De minister heeft daarbij niet alleen het tijdsverloop kunnen meewegen, maar ook het gegeven dat eiser met behulp van een politiek figuur is verdwenen, legaal het land is uit gereisd en dat eiser zelf heeft verklaard dat momenteel niemand naar hem opzoek is. De rechtbank is dan ook met de minister van oordeel dat niet is gebleken dat de autoriteiten hem slecht gezind zijn of niet willen helpen. De minister stelt daarbij terecht dat in dit kader relevant is dat er een onderzoek loopt tegen de agent. Dat eiser de auto van de agent in de brand zou hebben gestoken of dat het onderzoek naar de agent niet op de specifieke situatie van eiser ziet, maakt bovenstaande niet anders. Hier staat immers strafrechtelijke vervolging voor open en dit is geen vervolgingsgrond in de zin van het VN-verdrag.
Causaal verband huis en problemen
8. Voorts stelt eiser dat de minister ten onrechte blijft tegenwerpen dat het causale verband tussen het huis en de problemen met de agent, waaronder de driemaal gevangenisstraf, niet aannemelijk is. Juist het gegeven dat eiser weigerde mee te werken aan het prijsgeven van het huis aan de autoriteiten voor het bouwproject zorgde logischerwijs voor extra problemen voor eiser. De omstandigheid dat het betreffende huis als enige nog staat in de bouwput van dat nieuwbouwproject, dat bovendien vertraging ondervindt, is juist een aannemelijk bewijs dat eiser daardoor problemen heeft ondervonden. Ten onrechte blijft de minister daar onvoldoende gemotiveerd aan voorbij gaan.
8.1.
De minister stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt al deze problemen te hebben ondervonden terwijl er ondertussen niets met zijn huis gebeurd is. [7] Niet valt in te zien waarom er tijdens zijn gevangenisstraffen of sinds zijn vertrek niets met zijn huis gebeurd is als hij daadwerkelijk problemen had met de autoriteiten vanwege dat huis. Ook valt niet in te zien waarom een politiek figuur hem zou helpen bij zijn vertrek of waarom de autoriteiten een onderzoek in zouden stellen naar de functionarissen als hij daadwerkelijk problemen had met de autoriteiten vanwege het huis.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van eiser in zijn beroepschrift vrijwel identiek is aan dat in de zienswijze en dat de minister hier in de bestreden beschikking adequaat en gemotiveerd op is ingegaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte tegenwerpt dat het causale verband tussen het huis en de problemen met de agent niet aannemelijk is. De rechtbank is met de minister van mening dat niet aannemelijk is dat eiser al de gestelde problemen heeft ondervonden, waaronder gevangenisstraffen van jaren, terwijl er ondertussen niets is gebeurd met het huis van eiser. De minister heeft daarbij kunnen meewegen dat niet valt in te zien waarom een politiek figuur eiser zou helpen bij zijn vertrek of waarom de autoriteiten een onderzoek in zouden stellen naar de functionarissen die eiser problemen bezorgden, als eiser daadwerkelijk problemen had met de autoriteiten vanwege zijn huis.
Periode na eerste vrijlating
9. Eiser is van mening dat de minister ten onrechte blijft tegenwerpen tegenstrijdig te hebben verklaard met betrekking tot de periode na de eerste vrijlating. Eiser heeft dat voor zover nodig en van belang gecorrigeerd. Het was duidelijk dat het om zes maanden na de eerste vrijlating ging en niet om negen maanden. Eiser heeft dit in het vrije relaas ook als zodanig genoemd en eiser verder niet met de tegenstrijdigheid geconfronteerd. De minister is daaraan ten onrechte voorbij gegaan.
9.1.
De minister stelt dat de essentie van de tegenwerping is dat eiser zijn tijdlijn van incidenten niet duidelijk heeft gemaakt. Waar in de beschikking wordt verwezen naar pagina 13, wordt pagina 8 bedoeld. De verklaring van eiser daar is opgevat als betrekking hebbend op de periode na de eerste vrijlating en dit is tegenstrijdig met eiser zijn eerdere verklaring. Ook zonder de tegenwerping voor wat betreft het precieze aantal maanden is de tijdlijn nog altijd onduidelijk. De minister verwijst daarbij naar het voornemen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van tegenstrijdigheden in het relaas van eiser. De minister werpt eiser dit dan ook ten onrechte tegen. De rechtbank is echter met de minister van oordeel dat eiser niet heeft kunnen verklaren in welke tijdlijn de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zo is er tijdens het nader gehoor gevraagd wanneer eiser in de gevangenis heeft gezeten [8] en wanneer hij vrij is gelaten. Ook is gevraagd wanneer eiseres moeder aangiftes heeft ingediend [9] en is er gevraagd wanneer de andere agenten zijn opgepakt [10] . Omtrent al deze gebeurtenissen heeft eiser niet kunnen verklaren wanneer deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en daarbij wordt overwogen dat eiser zelfs geen jaartallen heeft genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tegenwerping dat de tijdlijn waarin de gebeurtenissen, incidenten en gevangenschappen hebben plaatsgevonden op geen enkele wijze duidelijk of concreet zijn gemaakt, stand kan houden.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert dat de minister eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat niet is gebleken dat eiser nog altijd problemen heeft, dat het causale verband tussen het huis en de problemen met de agent niet aannemelijk is en dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de periode na zijn vrijlating. De rechtbank is daarom van oordeel dan de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
11. In het verlengde daarvan heeft de minister terecht geconcludeerd dat enkel de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn maar dit eiser geen vluchteling maakt in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dit ook niet leidt tot een reëel risico op een schending van artikel 3 EVRM. De enkele stelling van eiser dat er bij een terugkeer naar Georgië een reëel risico op ernstige schade is, is in dit kader onvoldoende.
Het terugkeerbesluit
12. Eiser stelt dat de minister ten onrechte persisteert in het terugkeerbesluit. De minister heeft bij het nemen van het terugkeerbesluit nagelaten een gedegen onderzoek te verrichten naar de individuele omstandigheden van eiser en de risico's bij terugkeer naar Georgië. Ingevolge artikel 3 EVRM en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient de minister bij het opleggen van een terugkeerbesluit een zorgvuldige beoordeling te maken van het reële risico op ernstige schade of vervolging in het land van terugkeer. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 mei 2024 weliswaar geoordeeld dat een terugkeerbesluit een land van terugkeer moet bevatten, maar dit ontslaat verweerder niet van de verplichting om een daadwerkelijke toets uit te voeren aan het refoulementverbod. Het enkele verwijzen naar het voornemen volstaat niet, temeer daar de minister heeft nagelaten de gestelde risico's concreet te beoordelen in het licht van het terugkeerbesluit.
12.1.
Voorts miskent de minister volgens eiser dat de praktische uitvoerbaarheid van het terugkeerbesluit wel degelijk relevant is voor de rechtmatigheid ervan. Een terugkeerbesluit moet immers voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en doelmatigheid zoals neergelegd in de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft geen paspoort en de minister houdt geen rekening met de specifieke situatie van eiser. Bovendien kan dit probleem bij de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit leiden tot een situatie waarin eiser Nederland niet kan verlaten maar evenmin rechtmatig verblijf heeft, hetgeen in strijd is met het doel van de Terugkeerrichtlijn om tot een effectief terugkeerbeleid te komen.
12.2.
De minister stelt dat hij bij de afwijzing van een asielaanvraag gehouden is om ook een terugkeerbesluit op te leggen. Met de beoordeling van de asielmotieven is daarbij wel degelijk getoetst aan het refoulementverbod. Nu de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn bevonden, is er ook geen sprake van strijd met artikel 3 EVRM. De uitvoerbaarheid van het terugkeerbesluit is voor de minister geen reden om geen terugkeerbesluit op te leggen.
12.3.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat terugkeer naar Georgië niet leidt tot een reëel risico op een schending van artikel 3 EVRM. De minister heeft wel degelijk de vereiste toets aan het refoulementverbod uitgevoerd en daarbij de door eiser genoemde omstandigheden op juiste wijze meegenomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de praktische uitvoerbaarheid van een terugkeerbesluit niet relevant is met betrekking tot de rechtmatigheid van datzelfde terugkeerbesluit. De minister stelt terecht dat het ontbreken van originele, identificerende documenten geen reden is om geen terugkeerbesluit op te leggen.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Voornemen, p. 3.
5.Voornemen, p. 3 en nader gehoor, p. 11.
6.Voornemen, p. 6 en nader gehoor, p. 11.
7.Voornemen, p. 6 en nader gehoor, p. 12.
8.Nader gehoor, p. 8.
9.Nader gehoor, p. 10 en 11.
10.Nader gehoor, p. 10