ECLI:NL:RBDHA:2025:18463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/686301 / FA RK 25-4156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige in het kader van het blokkaderecht

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de moeder van een minderjarige verzocht om vervangende toestemming voor het wijzigen van de verblijfplaats van haar kind naar haar eigen woning. De minderjarige verblijft sinds november 2021 bij pleegouders, die de zus en zwager van de moeder zijn. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek en psychische problemen, maar heeft volgens de betrokken hulpverlening aanzienlijke vooruitgang geboekt. De pleegouders hebben echter hun blokkaderecht ingeroepen, waardoor de moeder toestemming van hen nodig heeft om de verblijfplaats van het kind te wijzigen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een perspectiefonderzoek dat adviseert tot terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij zowel de moeder als de pleegouders met hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van de moeder niet ontvankelijk is, omdat er inmiddels sprake is van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, wat betekent dat de situatie niet meer onder het vrijwillige kader valt. De rechtbank heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-4156
Zaaknummer: C/09/686301
Datum uitspraak: 11 september 2025

Beschikking op het op 28 mei 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te ‘ [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.M. Emeis te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[pleegmoeder] en [pleegvader] ,

hierna: de pleegouders, dan wel de pleegmoeder of de pleegvader,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te ‘s-Gravenhage.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met producties;
  • het F9-formulier van 7 juli 2025 van de zijde van de moeder;
  • de briefrapportage van 27 augustus 2025 van de gecertificeerde instelling.
Op 11 september 2025 is op de zitting van deze rechtbank het onderhavige verzoek behandeld. Daarbij is tevens de behandeling van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot het verstrekken van een machtiging tot uithuisplaatsing van na te noemen minderjarige (zaaknummer: C/09/685400 / JE RK 25-896) voortgezet. Op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing is op 11 september 2025 afzonderlijk beslist.
Op de zitting zijn verschenen: de pleegouders met hun advocaat en de moeder met haar advocaat. Namens de Raad is verschenen: [naam 1] . Namens de gecertificeerde instelling is verschenen: [naam 2] , jeugdbeschermer.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253s lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht vervangende toestemming te verlenen voor het wijzigen van de verblijfplaats van na te noemen minderjarige naar de woonplaats van de moeder, zulks per 1 augustus 2025 of met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, al dan niet onder vaststelling van een (opbouwende) zorgregeling tussen de minderjarige en de huidige pleegouders, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De pleegouders hebben mondeling verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Uit de moeder is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige:
- [minderjarige] .
- De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
- Sinds 16 november 2021 verblijft [minderjarige] , aanvankelijk in het vrijwillig kader, met instemming van de moeder, bij de pleegouders. Een en ander is op 6 december 2021 in samenwerking met Stichting Jeugdformaat in een pleegzorgcontract vastgelegd.
- De pleegouders zijn de zus en zwager van de moeder.
- Op 2 juni 2023 is bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank een verzoek van de Raad strekkende tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.
- Jeugdformaat heeft op verzoek van zorg coördinatie Rondom Jou (voorheen CJG) onderzoek gedaan naar de vraag of terugplaatsing van [minderjarige] naar de moeder in het belang is van de ontwikkeling van [minderjarige] of dat zij groot moet worden binnen een pleeggezin of elders (hierna: het perspectiefonderzoek). Op 30 januari 2025 heeft Jeugdformaat geadviseerd tot terugplaatsing naar de moeder.
- De pleegouders zijn het niet eens met dit advies en hebben hun blokkaderecht ingeroepen.
- Bij beschikking van 12 juni 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, zulks met ingang van 12 juni 2025 tot 12 december 2025. Daarbij is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 12 juni 2025 tot 12 september 2025. Waar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging voor een duur van zes maanden, is een beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden.

Beoordeling

De moeder heeft de rechtbank om vervangende toestemming verzocht om de verblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen. De moeder voert daartoe aan dat [minderjarige] in november 2021 in het vrijwillig kader is ondergebracht bij de pleegouders (haar zus en zwager), zodat zij zelf ruimte kreeg voor behandeling van haar persoonlijke problematiek (verslavingsproblematiek en psychische problemen). Op dit moment verblijft [minderjarige] nog steeds bij de pleegouders en is er sprake van een omgangsregeling waarbij de moeder [minderjarige] wekelijks bij zich heeft. De moeder heeft volgens de betrokken hulpverlening in het oplossen van haar persoonlijke problematiek grote stappen gezet. De conclusie van het perspectiefonderzoek is dat door de moeder aan alle bodemeisen voor een terugplaatsing van [minderjarige] naar de moeder voldaan. De onderlinge verstandhouding van de moeder met de pleegouders is echter nog steeds slecht, hetgeen de realisatie van een terugplaatsing bemoeilijkt. De moeder zou [minderjarige] meer bij zich willen hebben en meer betrokken willen worden bij de dagelijkse opvoeding en verzorging van [minderjarige] , zodat kan worden toegewerkt aan een terugkeer van [minderjarige] naar haar op niet al te lange termijn. De moeder is aangemeld bij het traject Terug naar Huis (VUHP) van Jeugdformaat voor intensieve opvoedondersteuning bij haar thuis. Volgens de moeder staat het feit dat inmiddels sprake is van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing niet in de weg aan toewijzing van haar verzoek.
De pleegouders hebben verweer gevoerd, stellend dat er thans een ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van kracht is, zodat van verblijf van [minderjarige] in het vrijwillig kader geen sprake meer is. Artikel 1:253s ziet echter op het vrijwillig kader, reden waarom het verzoek van de moeder volgens de pleegouders niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Naar de mening van de pleegouders dient in het kader van de ondertoezichtstelling een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige] naar de moeder te worden beoordeeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253s BW geldt dat als een minderjarige met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen, gedurende ten minste één jaar door één of meer anderen is verzorgd en opgevoed, de ouders slechts met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van het kind brengen. Indien die toestemming niet wordt verkregen (blokkaderecht), kunnen de ouders aan de rechtbank verzoeken om die toestemming te vervangen. Dit wordt slechts afgewezen indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
In dit geval hebben de pleegouders, die sinds november 2021 voor [minderjarige] zorgden, begin 2025 het blokkaderecht ex artikel 1:253s BW ingeroepen. Hierop heeft de moeder eind mei 2025 aan de rechtbank vervangende toestemming verzocht tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] naar haar. Inmiddels is vanaf 12 juni 2025 sprake van een ondertoezichtstelling en een in dat kader verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders.
De rechtbank overweegt dat artikel 1:253s ziet op de situatie waarin een kind op vrijwillige basis, met instemming van de ouders, bij de pleegouders verblijft. Inmiddels is sprake van een gedwongen kader. Het doel van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is het houden van toezicht op het kind en het geven van hulp en steun aan de ouders om hen in staat te stellen de verzorging en opvoeding van het kind weer volledig op zich te nemen. In het kader van de lopende ondertoezichtstelling zullen dus de mogelijkheden van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder moeten worden onderzocht.
Artikel 1:253s ziet op het vrijwillige kader en niet op het huidige justitiële kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Nu sprake is van een justitieel -gedwongen- kader ontbreekt de grondslag voor het verzoek van de moeder ex artikel 1:253s lid 2 BW. Gelet hierop zal de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. O.F. Bouwman, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2025.