ECLI:NL:RBDHA:2025:18455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690843 / JE RK 25-1520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter heeft de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G. van der Steen. De vader was niet aanwezig op de zitting, maar was wel opgeroepen. De Raad verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige en de opvoedcapaciteiten van de ouders. De ouders waren belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder had persoonlijke problematiek en de ouders waren overbelast in de opvoeding. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek aangehouden voor zes maanden, zodat de moeder de kans krijgt om aan te tonen dat zij de situatie kan verbeteren en de noodzakelijke hulpverlening kan voortzetten. De kinderrechter heeft ook verzocht om een schriftelijke update over de ontwikkeling van de minderjarige en de situatie in het gezinshuis waar hij verblijft. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is hoger beroep mogelijk tegen de eindbeslissingen in deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/690843 / JE RK 25-1520
Datum uitspraak: 19 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G. van der Steen uit Den Haag,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
gezamenlijk wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2025;
- het rapport van de Raad van 28 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
[de minderjarige] verblijft op vrijwillige basis in een gezinshuis van Jeugdformaat.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn langdurig. De ouders zijn ernstig overbelast in de opvoeding van [de minderjarige] en kunnen op dit moment onvoldoende aansluiten op zijn opvoedbehoeftes. [de minderjarige] laat signalen zien van hechtingsproblemen en vertoont gedragsproblemen. Ook de moeder heeft persoonlijke problematiek waar zij geen behandeling voor ontvangt, wat invloed heeft op haar draagkracht. [de minderjarige] is in zijn jonge leeftijd al meerdere keren op vrijwillige basis uit huis geplaatst. Van januari 2025 tot eind maart 2025 woonde [de minderjarige] op vrijwillige basis in een crisispleeggezin, vanwege zorgen over zijn gedrag (driftbuien, obsessief gedrag met eten, niet luisteren, huisdieren pijn doen en zijn broers slaan). De moeder en de vader hadden zelf contact opgenomen met het CIT en aangegeven de opvoeding niet meer aan te kunnen. In maart 2025 heeft de moeder echter aangegeven [de minderjarige] terug naar huis te willen hebben. Op 15 april 2025 geeft de moeder opnieuw aan het gedrag van [de minderjarige] niet aan te kunnen en een uithuisplaatsing nodig te hebben. [de minderjarige] verbleef sindsdien bij de buurvrouw ter overbrugging van zijn plaatsing naar een gezinshuis. Op 16 mei 2025 heeft de moeder haar toestemming voor een plaatsing in een gezinshuis echter ingetrokken. Tijdens het verblijf van [de minderjarige] bij de buurvrouw verliep de communicatie tussen de moeder en de buurvrouw verder erg moeizaam, waardoor de moeder geen contact met [de minderjarige] had. De Raad is blij om te horen en vindt het erg knap dat de ouders zelfstandig een passend gezinshuis van Jeugdformaat in [plaats] hebben gevonden en dat zij [de minderjarige] hierheen hebben gebracht. De Raad heeft echter ook gezien dat de ouders in het vrijwillige kader ambivalent zijn gebleken in het accepteren van de noodzakelijk geachte hulpverlening en van een plaatsing van [de minderjarige] . De Raad ziet een moeder die over het algemeen goed in contact is met de instanties en om hulp vraagt wanneer zij een hulpvraag heeft. De Raad ziet echter ook dat de moeder zich soms kan laten leiden door angst, emoties of impulsieve ingevingen. Dit maakt dat zij een terugtrekbeweging maakt en uit contact raakt, wat niet in het belang is van [de minderjarige] . Hiernaast is onvoldoende bekend over het gezinshuis waar [de minderjarige] nu verblijft. De zorgen rondom de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn ernstig en structureel van aard. Eerdere hulp en vrijwillige plaatsingen hebben niet geleid tot een duurzame verbetering in de situatie. Er moet een jeugdbeschermer betrokken raken die de ouders kan helpen met het inzetten en doorgang laten vinden van de noodzakelijke hulpverlening, en die ook de regie kan voeren in het onderzoeken van en het toewerken naar een eventuele thuisplaatsing. Een uithuisplaatsing van [de minderjarige] is noodzakelijk omdat het ouders op dit moment niet lukt om zelfstandig voor [de minderjarige] te zorgen en zij een stok achter de deur nodig hebben om een plaatsing van [de minderjarige] vol te houden.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek. Er is verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Daartoe wordt het volgende naar voren gebracht. De moeder accepteert de hulpverlening en heeft deze ook altijd zelfstandig opgezocht. De moeder staat volledig achter de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis van Jeugdformaat waar hij nu verblijft, en heeft deze plaatsing ook zelf geregeld. Het gezinshuis is dicht bij het huis van de ouders, zodat zij goed contact kunnen onderhouden met [de minderjarige] en de gezinshuisouders. De plaatsing is een erg moeilijke keuze voor de moeder en voor de rest gezin geweest, maar de moeder ziet dat de plaatsing noodzakelijk is voor [de minderjarige] , en ook voor de andere kinderen. De moeder stelt het belang van [de minderjarige] centraal en is al lange tijd op zoek naar een passende oplossing. De moeder heeft de plaatsing in het crisispleeggezin van [de minderjarige] in maart 2025 ook niet zelf beëindigd: de plaatsingsperiode was verlopen en er waren op dat moment geen andere opties, dus [de minderjarige] moest wel terug naar huis. Ook de plaatsing van [de minderjarige] bij de buurvrouw verliep niet zoals gepland, omdat de buurvrouw hem vaak naar andere mensen bracht, maar er was op dat moment geen andere optie. De moeder ziet dat het gezinshuis waar [de minderjarige] nu verblijft erg goed voor hem. Ook is er een gedragswetenschapper voor [de minderjarige] aanwezig, die wekelijks langskomt en de plaatsing van [de minderjarige] evalueert, ontvangt [de minderjarige] behandeling voor zijn problematiek en is
Its4Sureactief betrokken bij het gezin. Hiernaast accepteert de moeder hulpverlening voor haarzelf. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn daarom niet noodzakelijk en hebben geen toegevoegde waarde. De moeder erkent haar angsten met betrekking tot de betrokkenheid van jeugdbescherming bij haar oudste zoon en hoe dit effect heeft gehad op haar vertrouwen in instanties, maar heeft in het belang van [de minderjarige] toch zelf hulp gezocht. De moeder heeft er vertrouwen in dat zij samen met de instanties die nu betrokken zijn [de minderjarige] de hulpverlening zal kunnen bieden die hij nodig heeft en ook aan een toekomstige thuisplaatsing van [de minderjarige] zal kunnen werken. De moeder verzoekt daarom de maatregelen af te wijzen, maar kan zich ook inleven in een aanhouding van het verzoek van de Raad. De advocaat van de moeder acht echter een aanhouding niet in het belang van [de minderjarige] of van de moeder. Er is een passende plek gevonden voor [de minderjarige] en de moeder heeft zijn plaatsing in het gezinshuis zelf geregeld. Als de Raad te zijner tijd meer informatie wil over het gezinshuis en over hoe met [de minderjarige] gaat, zouden zij een nieuw verzoek kunnen doen.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. Er is veel gaande in het gezin en er is onvoldoende bekend over het gezinshuis waar [de minderjarige] nu verblijft. Het is daarom van belang dat er zo snel mogelijk een jeugdbeschermer gaat meekijken.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter ziet aanleiding om het verzoek van de Raad aan te houden. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken, komt naar voren dat de zorgen over [de minderjarige] en de draagkracht van de ouders in zijn opvoeding langdurig zijn. [de minderjarige] heeft kindeigen problematiek wat leidt tot gedragsproblemen, en de ouders worden, in combinatie met de zorg voor hun andere kinderen en de eigen problematiek van de moeder, ernstig overvraagd. Hoewel de ouders in het verleden de hulpverlening niet altijd (voldoende) hebben geaccepteerd, ziet de kinderrechter ook dat zij de zorgen over [de minderjarige] erkennen en in zijn belang zelf op zoek zijn gegaan naar een passende plek waar hij kan wonen en waar hij geholpen kan worden. Ter zitting is gebleken dat de moeder [de minderjarige] op 12 september 2025 vrijwillig naar een gezinshuis van Jeugdformaat in hun regio heeft gebracht. Dit is, zeker met het oog op de situatie van de uithuisplaatsing van haar oudste zoon, erg knap van haar. De kinderrechter overweegt dat de moeder ter zitting heeft aangeven dat het goed gaat met [de minderjarige] in het gezinshuis, dat de ouders achter de plaatsing staan en dat de moeder goed contact heeft met de gezinshuisouders. Ook heeft de moeder aangegeven goed contact te hebben met de hulpverlening van
Its4Sure, die het gezin tevens zal kunnen helpen met het toewerken naar een toekomstige thuisplaatsing van [de minderjarige] , dat er een gedragswetenschapper betrokken is bij [de minderjarige] die zijn verblijf in het gezinshuis evalueert en dat [de minderjarige] de voor hem noodzakelijke behandeling krijgt. De moeder lijkt hiermee op dit moment in het belang van [de minderjarige] alle noodzakelijke hulpverlening voldoende te accepteren. De kinderrechter overweegt evenwel dat er, naast hetgeen de moeder ter zitting heeft verteld, weinig bekend is en er geen stukken zijn overlegd over hoe het nu met [de minderjarige] gaat en die informatie bevatten over het gezinshuis waar hij nu verblijft. Om de moeder de kans te geven om te laten zien dat zij de door haar positieve ingezette lijn kan voortzetten en bestendigen, maar om ook aan te kijken hoe de plaatsing van [de minderjarige] , het contact tussen de ouders en de gezinshuisouders en tussen de ouders en de hulpverlening, de behandeling van [de minderjarige] en het toewerken naar een thuisplaatsing verloopt, ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek voor de duur van zes maanden aan te houden. De moeder krijgt hiermee de kans om voor de volgende zitting haar stellingen nader te onderbouwen. Dan kan naar aanleiding daarvan worden besproken of de hulpverlening van [de minderjarige] in het vrijwillige kader kan worden voortgezet, of dat het toch noodzakelijk is om de door de Raad verzochte maatregelen toe te wijzen.
5.3.
De kinderrechter verzoekt de moeder en de advocaat van de moeder om
uiterlijk twéé wekenvoor die zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen, met daarin een verslagen van de betrokken gedragswetenschapper en van de betrokken hulpverlening (in elk geval
Its4Sure) over de ontwikkeling van [de minderjarige] , zijn verblijf in het gezinshuis, zijn behandeling, en over de ontwikkelingen met betrekking tot het toewerken naar een thuisplaatsing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek aan tot een nader te bepalen zitting
bij M.M.C. Limbeek, gelegen vóór 19 maart 2026, tegen welke zitting de Raad, de gecertificeerde instelling, de moeder en haar advocaat, en de vader dienen te worden opgeroepen;
6.2.
De moeder en haar advocaat worden opgedragen om
uiterlijk twéé wekenvoorafgaand aan de zitting de kinderrechter en de andere betrokkenen een schriftelijke update toe te zenden met daarin een verslag over hetgeen in 5.2. en 5.3. is overwogen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 7 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.