ECLI:NL:RBDHA:2025:1844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/331706-23 en 13/305708-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en huisvredebreuk met gevangenisstraffen tot 54 maanden

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun betrokkenheid bij de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, zes mannen en twee vrouwen, werkten nauw samen bij de uitvoering van de ontvoering, waarbij twee van hen zich voordeden als politieagenten. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De hoofdverdachte ontving een gevangenisstraf van 54 maanden voor haar rol in de ontvoering en het binnendringen van een woning. Drie medeverdachten kregen 42 maanden, terwijl een vijfde verdachte 36 maanden kreeg, waarvan 12 voorwaardelijk. De rechtbank legde ook contactverboden op voor de duur van drie jaar en bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straffen. De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn vermissing. Het slachtoffer was gedurende tien dagen onder erbarmelijke omstandigheden vastgehouden, geboeid en geblinddoekt, en had uiteindelijk weten te ontsnappen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving, en oordeelde dat de straffen in overeenstemming waren met de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/331706-23 en 13/305708-21 (tul)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024 en 15 augustus 2024 (allen pro forma) en 15 november 2024, 5 december 2024 en 11 december 2024 (allen inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat haar opzet niet was gericht op de wederrechtelijke vrijheidsberoving en er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, te weten van gedachtestreepjes 3 en 5 t/m 8 en de pleegplaatsen Turnhout en België. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte de bestuurster was van de Mazda (personenauto) ten tijde van de ontvoering. De verdachte heeft de Mazda voor het voertuig van het slachtoffer geplaatst en gedwongen om te stoppen. In de Mazda zaten op dat moment medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 2] “aangehouden”, waarna hij het slachtoffer heeft geboeid en in de Mazda gezet. In de Mazda werd het slachtoffer vervolgens geblinddoekt. De verdachte heeft het slachtoffer en [medeverdachte 1] vervolgens met de Mazda naar een loods in Barendrecht gebracht. Vanuit Barendrecht is zij met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) naar Amsterdam gereden.
Opzet op ontvoering
De verdachte was bij de feitelijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving direct betrokken. Naar eigen zeggen was haar door [medeverdachte 1] gevraagd een bekende van hem waar hij problemen mee had op te halen en weg te brengen. Zij is die ochtend met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden. Van [medeverdachte 1] heeft zij een wegwerptelefoon gekregen voor de onderlinge communicatie. In Den Haag is zij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overgestapt in een gereed staande Mazda. Van die Mazda heeft de verdachte het linker achterportier gecontroleerd en heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] of de verdachte een Matrix bord met onder andere de woorden “POLITIE” en “STOP” getest. In de Mazda heeft zij van [medeverdachte 1] gehoord dat zij zich niet druk moest maken, gewoon moest gaan rijden, moest stoppen en het Matrix bord moest weghalen wanneer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto waren gestapt. Op enig moment is de verdachte met de Mazda gaan rijden, is voor de auto van het slachtoffer gaan rijden en is toen gestopt waarbij het Matrix bord aangaf “POLITIE” waardoor het slachtoffer ook met zijn auto moest stoppen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn, voorzien van enige politiekleding en -uitrusting, uitgestapt en hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. [medeverdachte 1] liep nog even naar de achter de auto van het slachtoffer staande Renault Captur en sprak kort met de bestuurder daarvan. Vervolgens stapte [medeverdachte 1] weer in de Mazda en is de Mazda weggereden. In de Mazda is het slachtoffer geblinddoekt. De verdachte is vervolgens met de Mazda naar een loods in Barendrecht gereden, heeft de deur van die loods geopend en is met de Mazda de loods binnengereden. Daar zijn [medeverdachte 1] en het slachtoffer – nog steeds geboeid en geblinddoekt – uitgestapt en uit het zicht verdwenen. De verdachte heeft daarna de poort van de loods weer gesloten. Enige tijd later is de verdachte met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] teruggereden naar Amsterdam. Van [medeverdachte 1] heeft zij daarna een betaling ontvangen voor haar aandeel in de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte reeds vóór het tot stoppen dwingen van de auto van het slachtoffer wist van het plan om het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat zij pas bij het instappen van het slachtoffer in de Mazda door had dat het niet klopte, volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien heeft de verdachte zich niet onttrokken aan het gebeuren terwijl zij daar op meerdere momenten de gelegenheid toe heeft gehad. Dat de verdachte zich niet heeft onttrokken omdat zij bang was voor [medeverdachte 1] , zoals verdachte stelt, wordt niet verder inzichtelijk gemaakt door de verdachte en ook niet ondersteund door enige verklaring in het dossier zodat de rechtbank dat verweer verwerpt.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van de verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid en of de betrokkenheid van de verdachte ziet op de gehele tenlastegelegde periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij het voorbereiden en het uitvoeren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving waren daar ook tenminste vier personen voor nodig. Zij zijn met z’n vieren vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en hebben daar gezamenlijk uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke vrijheidsberoving. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. De verdachte heeft de Mazda bestuurd waarmee de auto van het slachtoffer tot stoppen is gedwongen en heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de loods in Barendrecht vervoerd en naar binnen gebracht. [medeverdachte 2] heeft de auto van het slachtoffer meegenomen en een paar straten verderop geparkeerd. En [medeverdachte 3] heeft de Renault Captur bestuurd die tijdens de “aanhouding” van het slachtoffer achter de auto van het slachtoffer was gezet, is vervolgens achter [medeverdachte 2] aangereden en heeft haar in zijn auto meegenomen nadat [medeverdachte 2] de auto van het slachtoffer had weggezet. Daarna is [medeverdachte 3] met de Renault Captur naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer naar toe was gebracht. Enige tijd later zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur weer teruggereden naar Amsterdam. De door elk van de verdachten verrichte handelingen zijn van zodanig gewicht geweest dat zij alle vier kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid wordt beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Zij hebben de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en zij hebben niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan hun handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en geboeid en geblinddoekt in een loods achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachten gelet op hun gedragingen bewust hebben aanvaard. Dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na het vertrek bij de loods in Barendrecht ogenschijnlijk fysiek niet meer nabij het slachtoffer zijn geweest en het er op lijkt dat alleen [medeverdachte 1] enkel nog betrokken is geweest bij het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 4] in België, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hun rol van medepleger van de voortdurende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De nadien gepleegde handelingen, waaronder het vervoeren van het slachtoffer naar België, het daar vasthouden van het slachtoffer en het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen, rekent de rechtbank ook aan de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met hun bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen aan alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen niet in de weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij in de periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023 te Den Haag en Barendrecht en in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] nabij zijn woning op te wachten en
- vervolgens het voertuig van die [slachtoffer] met behulp van een stopsignaal tot stoppen te dwingen en het voertuig van die [slachtoffer] klem te zetten en
- vervolgens zich middels kleding en uitrusting voor te doen als politieambtenaar en vervolgens die [slachtoffer] mede te delen te zijn aangehouden en vervolgens die [slachtoffer] geboeid mee te nemen en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een loods en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in die loods vast te houden en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een afgelegen chalet in België en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in dat van de buitenwereld afgesloten chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden (i) meldplicht bij de reclassering, (ii) ambulante behandeling, (iii) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (iv) contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , (v) meewerken aan middelencontrole en (vi) meewerken aan schuldhulpverlening.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden passend is
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door twee zich als politieagenten voordoende medeverdachten, geboeid en in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat bij de ontvoering twee medeverdachten zich hebben voorgedaan als politieagent. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 24 mei 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel liep zij nog in een proeftijd na een deels voorwaardelijke straf in verband met overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten van 21 mei en 29 november 2024 van Stichting Reclassering Nederland. Uit de rapporten blijkt dat de verdachte problemen had/heeft op verschillende leefgebieden. In het kader van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden wordt toegewerkt naar stabilisering van deze leefgebieden. Zo heeft de verdachte een meldplicht bij de reclassering, is zij in de opstartfase van een behandeling bij De Waag en woont zij sinds 17 september 2024 begeleid bij Exodus in Amsterdam. De reclassering adviseert het reclasseringstoezicht voort te zetten onder de reeds gestelde bijzondere voorwaarden.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor het bewezenverklaarde feit niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging enerzijds rekening met de planmatigheid waarmee de verdachte en haar medeverdachten te werk zijn gegaan, de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en anderzijds met de belaste voorgeschiedenis en relatief jonge leeftijd van de verdachte. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de ernst van het feit geen ruimte voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de verdediging bepleit. Wel zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met daarbij alle bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis met ingang van 24 mei 2024 geschorst tot aan het moment van de einduitspraak van deze rechtbank. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt. Bij vonnis van heden is de verdachte schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf die van langere duur is dan zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Als een veroordeling is uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd. De rechter heeft zich immers uitgesproken en bepaald dat het gedrag van de verdachte een straf wenselijk en noodzakelijk maakt. Een hernieuwde schorsing door dezelfde rechter die op het moment van schorsing nadrukkelijk heeft aangegeven dat die tijdelijk was, immers tot het moment waarop vonnis in eerste aanleg wordt gewezen, is dan ook niet uit te leggen aan de maatschappij, behoudens in bijzondere gevallen. Een dergelijk bijzonder geval doet zich hier niet voor.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken, dient te worden gematigd. De verdediging heeft voorts verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar de bedragen evenredig te verdelen tussen de verdachten. Ten aanzien van de overige door de benadeelde partij gevorderde schade ten bedrage van € 100.000,00 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 12 februari 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 13/305708-21 door de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 15 maart 2022 voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 40 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 12 februari 2024 tot tenuitvoerlegging van de voornoemde voorwaardelijk opgelegde taakstraf, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen, niet heeft nageleefd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland meldt (adres: Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig acht;
- verblijft in Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start meteen na invrijheidstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als
de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten [medeverdachte 1] ( [geboortedatum 3] 1983), [medeverdachte 3] ( [geboortedatum 4] 1973) en [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 5] 1970) heeft of zoekt - zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan traject Jongeren Schuldenvrije Start of een soortgelijk traject. Veroordeelde geeft de reclassering toestemming om contact te hebben met haar contactpersoon om inzicht te verkrijgen in haar financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
voorlopige hechtenis
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van € 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straf 13/305708-21;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter van Amsterdam d.d. 15 maart 2022, gewezen onder parketnummer 13/305708-21 te weten een
taakstrafvoor de duur van
40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.