3.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte de bestuurster was van de Mazda (personenauto) ten tijde van de ontvoering. De verdachte heeft de Mazda voor het voertuig van het slachtoffer geplaatst en gedwongen om te stoppen. In de Mazda zaten op dat moment medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 2] “aangehouden”, waarna hij het slachtoffer heeft geboeid en in de Mazda gezet. In de Mazda werd het slachtoffer vervolgens geblinddoekt. De verdachte heeft het slachtoffer en [medeverdachte 1] vervolgens met de Mazda naar een loods in Barendrecht gebracht. Vanuit Barendrecht is zij met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) naar Amsterdam gereden.
Opzet op ontvoering
De verdachte was bij de feitelijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving direct betrokken. Naar eigen zeggen was haar door [medeverdachte 1] gevraagd een bekende van hem waar hij problemen mee had op te halen en weg te brengen. Zij is die ochtend met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden. Van [medeverdachte 1] heeft zij een wegwerptelefoon gekregen voor de onderlinge communicatie. In Den Haag is zij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overgestapt in een gereed staande Mazda. Van die Mazda heeft de verdachte het linker achterportier gecontroleerd en heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] of de verdachte een Matrix bord met onder andere de woorden “POLITIE” en “STOP” getest. In de Mazda heeft zij van [medeverdachte 1] gehoord dat zij zich niet druk moest maken, gewoon moest gaan rijden, moest stoppen en het Matrix bord moest weghalen wanneer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto waren gestapt. Op enig moment is de verdachte met de Mazda gaan rijden, is voor de auto van het slachtoffer gaan rijden en is toen gestopt waarbij het Matrix bord aangaf “POLITIE” waardoor het slachtoffer ook met zijn auto moest stoppen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn, voorzien van enige politiekleding en -uitrusting, uitgestapt en hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. [medeverdachte 1] liep nog even naar de achter de auto van het slachtoffer staande Renault Captur en sprak kort met de bestuurder daarvan. Vervolgens stapte [medeverdachte 1] weer in de Mazda en is de Mazda weggereden. In de Mazda is het slachtoffer geblinddoekt. De verdachte is vervolgens met de Mazda naar een loods in Barendrecht gereden, heeft de deur van die loods geopend en is met de Mazda de loods binnengereden. Daar zijn [medeverdachte 1] en het slachtoffer – nog steeds geboeid en geblinddoekt – uitgestapt en uit het zicht verdwenen. De verdachte heeft daarna de poort van de loods weer gesloten. Enige tijd later is de verdachte met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] teruggereden naar Amsterdam. Van [medeverdachte 1] heeft zij daarna een betaling ontvangen voor haar aandeel in de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte reeds vóór het tot stoppen dwingen van de auto van het slachtoffer wist van het plan om het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat zij pas bij het instappen van het slachtoffer in de Mazda door had dat het niet klopte, volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien heeft de verdachte zich niet onttrokken aan het gebeuren terwijl zij daar op meerdere momenten de gelegenheid toe heeft gehad. Dat de verdachte zich niet heeft onttrokken omdat zij bang was voor [medeverdachte 1] , zoals verdachte stelt, wordt niet verder inzichtelijk gemaakt door de verdachte en ook niet ondersteund door enige verklaring in het dossier zodat de rechtbank dat verweer verwerpt.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van de verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid en of de betrokkenheid van de verdachte ziet op de gehele tenlastegelegde periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij het voorbereiden en het uitvoeren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving waren daar ook tenminste vier personen voor nodig. Zij zijn met z’n vieren vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en hebben daar gezamenlijk uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke vrijheidsberoving. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. De verdachte heeft de Mazda bestuurd waarmee de auto van het slachtoffer tot stoppen is gedwongen en heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de loods in Barendrecht vervoerd en naar binnen gebracht. [medeverdachte 2] heeft de auto van het slachtoffer meegenomen en een paar straten verderop geparkeerd. En [medeverdachte 3] heeft de Renault Captur bestuurd die tijdens de “aanhouding” van het slachtoffer achter de auto van het slachtoffer was gezet, is vervolgens achter [medeverdachte 2] aangereden en heeft haar in zijn auto meegenomen nadat [medeverdachte 2] de auto van het slachtoffer had weggezet. Daarna is [medeverdachte 3] met de Renault Captur naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer naar toe was gebracht. Enige tijd later zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur weer teruggereden naar Amsterdam. De door elk van de verdachten verrichte handelingen zijn van zodanig gewicht geweest dat zij alle vier kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid wordt beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Zij hebben de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en zij hebben niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan hun handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en geboeid en geblinddoekt in een loods achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachten gelet op hun gedragingen bewust hebben aanvaard. Dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na het vertrek bij de loods in Barendrecht ogenschijnlijk fysiek niet meer nabij het slachtoffer zijn geweest en het er op lijkt dat alleen [medeverdachte 1] enkel nog betrokken is geweest bij het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 4] in België, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hun rol van medepleger van de voortdurende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De nadien gepleegde handelingen, waaronder het vervoeren van het slachtoffer naar België, het daar vasthouden van het slachtoffer en het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen, rekent de rechtbank ook aan de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met hun bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen aan alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen niet in de weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.