ECLI:NL:RBDHA:2025:1843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/331709-23 en 09/148089-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en huisvredebreuk met gebruik van valse politie-identiteit

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun rol in de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, bestaande uit zes mannen en twee vrouwen, hebben gezamenlijk de ontvoering voorbereid en uitgevoerd, waarbij twee van hen zich voordeden als politieagenten. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De hoofdverdachte ontving een gevangenisstraf van 54 maanden, terwijl de anderen straffen kregen variërend van 30 tot 42 maanden, afhankelijk van hun betrokkenheid. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd aan alle verdachten voor de duur van drie jaar.

De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn afwezigheid. Het slachtoffer werd op 26 november 2023 ontvoerd en gedurende meerdere dagen vastgehouden in een loods en een chalet in België. De rechtbank concludeerde dat de verdachten nauw samenwerkten en dat hun handelingen een ernstige inbreuk maakten op de vrijheid en integriteit van het slachtoffer. De rechtbank legde ook een vrijheidsbeperkende maatregel op, waarbij de verdachte geen contact mocht opnemen met het slachtoffer voor een periode van drie jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/331709-23 en 09/148089-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1970 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024 en 15 augustus 2024 (allen pro forma) en 15 november 2024, 5 december 2024 en 12 december 2024 (allen inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. A. Çimen naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummer 09/331709-23 (hierna: dagvaarding I) en parketnummer 09/148089-24 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Ten aanzien van dagvaarding 1 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving)
3.1.1
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dagvaarding I. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor dagvaarding 1, te weten van alle gedachtestreepjes die zien op de gedragingen gepleegd na 26 november 2023. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte samen met het slachtoffer op 26 november 2023 in de Mazda, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft opgewacht en hem daarna samen met [medeverdachte 1] heeft “aangehouden”. De verdachte is, nadat het voertuig van het slachtoffer tot stoppen was gedwongen, uitgestapt en samen met [medeverdachte 1] naar het voertuig van het slachtoffer gelopen. De verdachte droeg op dat moment een politieriem. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer vervolgens, in de directe aanwezigheid van de verdachte, gefouilleerd, geboeid en in de Mazda gezet. De verdachte is daarna in het voertuig van het slachtoffer gestapt. De verdachte heeft vervolgens de auto van het slachtoffer een paar straten verderop geparkeerd en is daar door medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) met de Renault Captur opgehaald. De verdachte is samen met [medeverdachte 3] naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer ook naartoe werd gebracht. Vanuit Barendrecht is zij met de medeverdachten, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] teruggereden naar Amsterdam.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen gedurende de gehele tenlastegelegde periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij het voorbereiden en het uitvoeren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving waren daar ook tenminste vier personen voor nodig. Zij zijn met z’n vieren vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en hebben daar gezamenlijk uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke vrijheidsberoving. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. [medeverdachte 2] heeft de Mazda bestuurd waarmee de auto van het slachtoffer tot stoppen is gedwongen en heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de loods in Barendrecht vervoerd. De verdachte heeft de auto van het slachtoffer meegenomen en een paar straten verderop geparkeerd. En [medeverdachte 3] heeft de Renault Captur bestuurd die tijdens de “aanhouding” van het slachtoffer achter de auto van het slachtoffer was gezet, is vervolgens achter de verdachte aangereden en heeft haar in zijn auto meegenomen nadat de verdachte de auto van het slachtoffer had weggezet. Daarna is [medeverdachte 3] samen met de verdachte met de Renault Captur naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer naar toe was gebracht. Enige tijd later zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur weer teruggereden naar Amsterdam. De door elk van de verdachten verrichte handelingen zijn van zodanig gewicht geweest dat zij alle vier kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid wordt beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Zij hebben de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en zij hebben niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan hun handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en geboeid en geblinddoekt in een loods achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachten gelet op hun gedragingen bewust hebben aanvaard. Dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na het vertrek bij de loods in Barendrecht ogenschijnlijk fysiek niet meer nabij het slachtoffer zijn geweest en het er op lijkt dat [medeverdachte 1] enkel nog betrokken is geweest bij het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 4] in België, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hun rol van medepleger van de voortdurende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De nadien gepleegde handelingen, waaronder het vervoeren van het slachtoffer naar België, het daar vasthouden van het slachtoffer en het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen, rekent de rechtbank ook aan de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met hun bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen aan alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen niet in de weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Ten aanzien van dagvaarding II (huisvredebreuk [straatnaam] )
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het feit onder dagvaarding II heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 november 2023 rond 23:00 uur staan er drie mannen en één vrouw voor de woning aan het [adres 2] te Den Haag. Twee van hen hebben een politie-uniform aan. Zij bellen aan, tonen legitimatiepasjes aan de persoon die op dat moment in de woning aanwezig is en na een kort gesprek worden zij door hem binnengelaten. Vervolgens zijn zij twintig minuten in de woning geweest. Uit onderzoek blijkt echter dat er die avond geen politie op het adres is langs geweest.
De verdachte wordt er van verdacht dat zij zich, samen met drie medeverdachten, toegang heeft verschaft tot de woning aan het [adres 2] te Den Haag, door middel van een valse order of vals kostuum.
De verdachte heeft bekend dat zij die avond bij de woning was, een politie-uniform droeg en zich als zodanig legitimeerde aan getuige [getuige] . Hij deed de deur open en heeft de verdachte en de medeverdachten binnen gelaten. Haar bekennende verklaring wordt ondersteund door het overige bewijs in het procesdossier, waaronder de camerabeelden en de navigatieopdracht - naar het [straatnaam] - in de telefoon van de verdachte. De rechtbank overweegt dat getuige [getuige] enkel toegang tot de woning heeft verleend, omdat hij in de veronderstelling was dat de verdachten echte politieagenten waren. Dat maakt dat de verdachte zich, met de medeverdachten, wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot de woning. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder dagvaardingen I en II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
zij in de periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023 te Den Haag en Barendrecht en in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] nabij zijn woning op te wachten en
- vervolgens het voertuig van die [slachtoffer] met behulp van een stopsignaal tot stoppen te dwingen en het voertuig van die [slachtoffer] klem te zetten en
- vervolgens zich middels kleding en uitrusting voor te doen als politieambtenaar en vervolgens die [slachtoffer] mede te delen te zijn aangehouden en vervolgens die [slachtoffer] geboeid mee te nemen en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een loods en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in die loods vast te houden en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een afgelegen chalet in België en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in dat van de buitenwereld afgesloten chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van dagvaarding II:
zij op 8 november 2023 te Den Haag tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan het [adres 2] , in gebruik bij [naam] , wederrechtelijk is binnengedrongen, terwijl zij en haar mededaders zich de toegang tot die woning hebben
verschaft door middel van een vals kostuum en een valse hoedanigheid en misleiding van een persoon in die woning.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, namelijk een contactverbod met de aangever voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met eventueel een taakstraf passend is. Verder verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om rekening te houden met haar persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder met haar gezin.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door de zich als politieagenten voordoende verdachte en een medeverdachte, geboeid en in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
Tevens heeft de verdachte zich op zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door zich voor te doen als politieagent en zich ook als zodanig te legitimeren. Hiermee heeft de verdachte onrust veroorzaakt bij getuige [getuige] en de bewoonster van de woning en geen respect getoond voor het eigendom van anderen.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich bij beide feiten heeft voorgedaan als politieagent. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
De verdachte lijkt iemand die door medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] kan worden ingezet om criminele klussen uit te voeren. Dit beeld wordt nog eens versterkt door de inhoud van telefoongesprekken met medeverdachten op 8 en 9 december 2023 waarin over een nieuwe klus lijkt te worden gesproken.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 24 mei 2024. Daaruit blijkt niet van noemenswaardige eerdere veroordelingen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten alleen een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de planmatigheid waarmee de verdachte en haar medeverdachten te werk zijn gegaan, de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte presenteert zichzelf als iemand die bijna bij toeval ergens in is beland wat zij niet gewild heeft. Maar juist vanwege het feit dat zij ook al bij het [straatnaam] in politie-uniform met drie medeverdachten een woning is binnengegaan maakt dat de rechtbank dit totaal ongeloofwaardig acht. De verdachte maakt kennelijk bewust telkens de keuze om zich met dit soort criminele klussen bezig te houden en lijkt er geen enkel probleem mee te hebben zich voor te doen als politieagente, of zich druk te maken over de gevolgen van haar handelen voor de slachtoffers. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor oplegging van een lichtere sanctie. De rechtbank ziet mede daarom in de door de raadsvrouw naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden geen aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur, al dan niet in combinatie met een werkstraf, op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer van de bewezenverklaarde ontvoering zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om deze maatregel op te leggen, omdat de achtergrond van de ontvoering onbekend is gebleven, de ontvoering goed was georganiseerd en het slachtoffer er zelf voor heeft gezorgd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving eindigde. De maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben, zoeken of (laten) opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft met ingang van 24 mei 2024 de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van de einduitspraak van deze rechtbank. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt. Bij vonnis van heden is de verdachte schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf die van langere duur is dan zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Als een veroordeling is uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd. De rechter heeft zich immers uitgesproken en bepaald dat het gedrag van de verdachte een straf wenselijk en noodzakelijk maakt. Een hernieuwde (ambtshalve) schorsing door dezelfde rechter die op het moment van schorsing nadrukkelijk heeft aangegeven dat die tijdelijk was, immers tot het moment waarop vonnis in eerste aanleg wordt gewezen, is dan ook niet uit te leggen aan de maatschappij, behoudens in bijzondere gevallen. Een dergelijk bijzonder geval doet zich hier niet voor.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken en de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven, dient te worden gematigd. Ten aanzien van de overige door de benadeelde partij gevorderde schade ten bedrage van € 100.000,00 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage IIIaan dit vonnis is gehecht), namelijk de onder 1 (telefoon, Apple) en 2 (telefoon, Zwart, beslagnummer eindigend op 89) en 3 (telefoon Zwart, beslagnummer eindigend op 90) genoemde voorwerpen, niet terug kunnen naar de verdachte, nu deze nog moeten worden onderzocht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de inbeslaggenomen voorwerpen geretourneerd moeten worden, nu het strafrechtelijk onderzoek is afgerond en er geen reden is om de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren of te onttrekken aan het verkeer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen. Op deze voorwerpen rust een klassiek beslag. De rechtbank beschikt niet over een wettelijke mogelijkheid om het beslag op deze voorwerpen te laten rusten in het kader van nader te verrichten onderzoek.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 38w, 47, 57, 138 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van dagvaarding II:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
maatregel 38v
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
voorlopige hechtenis
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van € 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
Telefoonautomaat (Omschrijving: DH3R023090_798187, Apple);
Telefoonautomaat (Omschrijving: DH3R023090-798189, Zwart);
Telefoonautomaat (Omschrijving: DH3R023090_798190, ZWART).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.