ECLI:NL:RBDHA:2025:1842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/325940-23, 13/021124-22 (tul) en 13/029396-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving met gevangenisstraffen tot 54 maanden

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun betrokkenheid bij de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, zes mannen en twee vrouwen, hebben zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en huisvredebreuk. Twee van de verdachten deden zich voor als politieagenten tijdens de ontvoering. De hoofdverdachte kreeg de zwaarste straf van 54 maanden voor zijn rol in de ontvoering en het binnendringen van een woning. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten op verschillende manieren bij de ontvoering betrokken waren, waarbij de hoofdverdachte de meeste verantwoordelijkheid droeg. De rechtbank legde ook contactverboden op voor de duur van drie jaar aan alle verdachten met betrekking tot het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn welzijn. Het slachtoffer werd op 26 november 2023 ontvoerd en gedurende tien dagen onder mensonterende omstandigheden vastgehouden, eerst in een loods in Barendrecht en later in een chalet in België. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en de impact op zijn leven en dat van zijn naasten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/325940-23, 13/021124-22 (tul) en 13/029396-20 (tul)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] CC te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024 en 15 augustus 2024 (allen pro forma) en 15 november 2024, 5 december 2024 en 11 december 2024 (allen inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.C.M. Sprenger naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van gedachtestreepjes 1 tot en met 4. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Er is hoogstens sprake van medeplichtigheid. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte de persoon was die het slachtoffer en medeverdachte [medeverdachte] op 27 november 2023 vanuit de loods in Barendrecht naar een chalet in België nabij Turnhout heeft gebracht. Hij had van ene ‘ [naam] ’ gehoord dat hij iemand moest vervoeren die geboeid en geblinddoekt was. Hij werd door iemand naar de loods in Barendrecht gebracht. In Barendrecht is hij in de Mazda gestapt en met medeverdachte [medeverdachte] en het slachtoffer, die geboeid en geblinddoekt was, naar België gereden. Het laatste stuk van de rit werd de verdachte door een andere man in een Mercedes Vito busje begeleid naar het chalet. Daar zag hij dat het slachtoffer in het chalet op een stoel werd geplaatst en bleef hij wachten tot de andere man terug was gekomen met onder meer matrassen, een kacheltje en eten. Na een aantal uren is de verdachte alleen teruggereden. Daar heeft hij, op verzoek van ‘ [naam] ’, de Mazda in Badhoevedorp achtergelaten. Die auto is op 2 december 2023 uitgebrand aangetroffen. De verdachte heeft € 500,- gekregen voor zijn aandeel.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van de verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor het opzet op het medeplegen van de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving op 26 november 2023 is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling zelf verrichten. De nauwe en bewuste samenwerking kan bijvoorbeeld blijken uit afspraken en taakverdelingen. Daarvan is in casu niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte voorafgaande aan of tijdens de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving daaraan een bijdrage heeft geleverd. Niet gebleken is dat de verdachte bij het huren van de Renault Captur heeft geweten waar de auto voor gebruikt zou gaan worden. Dat de verdachte op 27 november 2023 het slachtoffer heeft vervoerd van Barendrecht naar een chalet nabij Turnhout (België) en hem daar enige tijd van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden, impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de feitelijke vrijheidsberoving in Den Haag. De verdachte zal dan ook van die onderdelen van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich vanaf 27 november 2023 schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer samen met [medeverdachte] vervoerd vanuit de loods in Barendrecht naar het chalet nabij Turnhout en hem daar samen met [medeverdachte] enige tijd van zijn vrijheid beroofd gehouden Door zich nog de hele middag en een deel van de avond met [medeverdachte] nabij het chalet op te houden heeft de verdachte immers getalsmatig het aantal bewakers vergroot waardoor de mogelijkheid voor het slachtoffer om zich aan zijn situatie te onttrekken nog kleiner werd. Bovendien wist de verdachte op voorhand dat hij een persoon moest vervoeren die geblinddoekt en geboeid zou zijn en dat hij de auto waar hij mee reed op de terugweg ergens anders naartoe moest brengen. Verder zag hij bij aankomst in het chalet dat er matrassen, eten en een kacheltje werden uitgeladen uit het Vito busje, waardoor het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat de verdachte op dat moment moet hebben geweten dat het de bedoeling was dat het slachtoffer nog langer in het chalet zou blijven. Anders dan de raadsman betoogt, zijn naar het oordeel van de rechtbank deze gedragingen van de verdachte van zodanig gewicht dat hij kan worden aangemerkt als medepleger van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid is beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte die voortdurende situatie in stand heeft gehouden, maakt dat hem ook de periode waarin het slachtoffer daarna nog van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Nadat hij het slachtoffer naar het chalet had gebracht en [medeverdachte] daar als bewaker heeft achtergelaten, heeft de verdachte de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en hij heeft niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan zijn handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer geboeid in het chalet nabij Turnhout achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachte gelet op zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Ook het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen rekent de rechtbank aan de verdachte toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met zijn bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op ook deze bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het medeplegen van het voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van
27november 2023 tot en met 6 december 2023 te Barendrecht en in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met een anderen opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een afgelegen chalet in België en die [slachtoffer] in dat (van de buitenwereld afgesloten) chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door zich als politieagenten voordoende medeverdachten, die het slachtoffer hebben geboeid en in een auto hebben gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Dat de verdachte niet bij de ontvoering in Den Haag betrokken was, neemt niet weg dat hij heeft meegeholpen aan het opzettelijk wederrechtelijk beroofd houden van de vrijheid van het slachtoffer door het slachtoffer vanuit Barendrecht naar België te vervoeren en hem enige tijd te bewaken. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 21 augustus 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte zeer vaak is veroordeeld voor uiteenlopende strafbare feiten. Ook liep hij nog in twee proeftijden na deels voorwaardelijke straffen in verband met onder andere vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het consult strafrechtspleging van 21 februari 2024 en van de rapporten van 17 mei 2024 van Fivoor verslavingsreclassering GGZ en 13 november 2024 van Inforsa verslavingsreclassering GGZ. Uit de rapporten blijkt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en dat hij een licht verstandelijke beperking heeft met een grote mate van beïnvloedbaarheid. De verdachte lijkt gevoelig te zijn voor het verkrijgen van (meer) geld en is als gevolg daarvan onvoldoende weerbaar tegen contacten met een negatief sociaal netwerk. Ten tijde van het delict was er al een reclasseringstoezicht en woonde de verdachte begeleid bij Stichting perMens. De reclassering constateert dat er sprake is van een grote mate van onmacht en niet van onwil. De verdachte is gedurende zijn schorsing weer stevig ingebed in zorg en de reclassering adviseert zeer intensieve zorg en de oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast loopt een aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor het bewezenverklaarde feit in beginsel niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van behoorlijke duur met zich brengt. Het kleinere aandeel van de verdachte ten opzichte van zijn medeverdachten en met name de in het reclasseringsrapport genoemde bijzondere omstandigheden laat de rechtbank echter zwaar meewegen. Dit is vooral gelegen in de licht verstandelijke beperking van de verdachte, waardoor hij minder in staat is de gevolgen van zijn handelen in te zien en er een hoge mate van onmacht (en niet onwil) in zijn handelen is. Een en ander maakt dat de rechtbank van voornoemd uitgangspunt zal afwijken en geen gevangenisstraf zal opleggen die voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel zal uitgaan boven het reeds ondergane voorarrest. Om enerzijds de ernst van het feit te benadrukken en daarmee een signaal naar de maatschappij te geven en anderzijds het recidiverisico te beteugelen, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren, in combinatie met de maximale taakstraf opleggen. Om te verzekeren dat de verdachte de hulp krijgt die hij nodig heeft, zal de rechtbank ook de voorgestelde bijzondere voorwaarden opleggen, met als aanvullende voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken en de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven, dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 12 februari 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 13/021124-22 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 60 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Verder concludeert de officier van justitie tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van de vordering van 12 februari 2024 dat de bij parketnummer 13/029396-20 door de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 2 november 2020 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 50 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleving van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat inzake de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/021124-22 de proeftijd verlengd dient te worden met één jaar. Verder dient de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/029396-20 niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze reeds is geëxecuteerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 12 februari 2024 (parketnummer: 13/021124-22) tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal daarbij echter overgaan tot een volledige omzetting van de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf naar een taakstraf van 160 uren.
Verder acht de rechtbank de vordering van de officier van justitie van 12 februari 2024 bij (parketnummer: 13/029396-20), niet-ontvankelijk nu deze werkstraf reeds ten uitvoer is gelegd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (VIJFHONDERDVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
287 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa meldt (adres: Vlaardingenlaan 5, te Amsterdam). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op basis van beschikbaarheid bij de zorgaanbieder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig acht.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig acht;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op basis van beschikbaarheid bij de zorgaanbieder. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of een andere zinvolle vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan de begeleiding van het Justitieel Team (JUST) van Amsta Karaad en zal zich hierbij aan de afspraken en aanwijzingen houden die hem gegeven worden;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Inforsa tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (HONDERDTWINTIG) dagen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van € 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf 13/021124-22;
gelast, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging te geven van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer van Amsterdam d.d. 29 augustus 2023, gewezen onder parketnummer 13/021124-22 te weten een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
160 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf 13/029396-20;
verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van rechtbank Amsterdam d.d. 2 november 2020, gewezen onder parketnummer 13/029396-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.