In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en verblijf als familie- en gezinslid. De minister van Asiel en Migratie heeft op 1 september 2025 de aanvragen ingewilligd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvragen van eiser 1/referent, met de inwilliging van deze aanvragen aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor hebben eisers, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, en is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers terecht beroep hebben ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. De rechtbank heeft verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50, en heeft bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 6 oktober 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.