ECLI:NL:RBDHA:2025:1841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/323275-23 en 09/148060-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en huisvredebreuk met gebruik van valse politie-identificatie

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun betrokkenheid bij de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, bestaande uit zes mannen en twee vrouwen, werkten nauw samen bij de uitvoering van de ontvoering, waarbij twee van hen zich voordeden als politieagenten. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De hoofdverdachte ontving een gevangenisstraf van 54 maanden, terwijl de anderen straffen kregen van 30 tot 42 maanden, afhankelijk van hun rol in de ontvoering. Daarnaast werden er contactverboden opgelegd voor de duur van drie jaar.

De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn afwezigheid. Het slachtoffer werd op 26 november 2023 ontvoerd en gedurende enkele dagen onder mensonterende omstandigheden vastgehouden. De rechtbank concludeerde dat de verdachten niet alleen verantwoordelijk waren voor de ontvoering, maar ook voor huisvredebreuk, omdat zij zich als politieagenten voordeden om toegang te krijgen tot de woning van het slachtoffer. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die psychische schade had geleden door de ontvoering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/323275-23 en 09/148060-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats] (Albanië),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024, 15 augustus 2024, 11 december 2024 (allen pro forma) en 29 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.C. Kerkhoven, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummer 09/323275-23 (hierna: dagvaarding I) en parketnummer 09/148060-24 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Ten aanzien van dagvaarding I (de wederrechtelijke vrijheidsberoving)
3.1.1
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dagvaarding I.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor dagvaarding I, nu medeplegen niet bewezen kan worden. Subsidiair heeft hij betoogd dat sprake was van psychische overmacht. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte de persoon was die het slachtoffer in de loods in Barendrecht vanaf de avond van 26 november 2023 en gedurende de nacht heeft bewaakt. De volgende dag heeft de verdachte het slachtoffer, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), vervoerd naar België. [medeverdachte 1] vertrok weer en de verdachte bleef achter om het slachtoffer in het chalet in België te bewaken. In de avond van 28 november 2023 werd de verdachte afgelost door een nieuwe bewaker, en werd hij door [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) opgehaald in België. De verdachte was door [medeverdachte 2] benaderd voor deze opdracht en heeft van hem na afloop een bedrag van € 3.000,00 betaald gekregen.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van de verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor het opzet op het medeplegen van de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving op 26 november 2023 is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling zelf verrichten. De nauwe en bewuste samenwerking kan bijvoorbeeld blijken uit afspraken en taakverdelingen. Daarvan is in casu niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte voorafgaande aan of tijdens de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving daaraan een bijdrage heeft geleverd. Dat verdachte vanaf 26 november 2023 in de avond het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden in Barendrecht en in een chalet nabij Turnhout (België), impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de feitelijke vrijheidsberoving in Den Haag. Ook de enkele opmerking van de verdachte tegen het slachtoffer na zijn komst naar de loods in Barendrecht dat hij ook van het politieteam was – zo al door hem gezegd – brengt evenmin die bijdrage met zich. De verdachte zal dan ook van die onderdelen van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich vanaf 26 november 2023 in de avond schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer. De verdachte heeft enkele dagen opgetreden als bewaker van het slachtoffer en heeft hem ook samen met [medeverdachte 1] vervoerd vanuit de loods in Barendrecht naar het chalet nabij Turnhout.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid is beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte die voortdurende situatie in stand heeft gehouden, maakt dat hem ook de periode waarin het slachtoffer daarna nog van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Nadat hij werd afgelost door een opvolgende, met een vuurwapen bewapende bewaker heeft de verdachte de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en hij heeft niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan zijn handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer geboeid in het chalet nabij Turnhout achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachte gelet op zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het medeplegen van het voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Ten aanzien van dagvaarding II
Feit 1 (huisvredebreuk [straatnaam] )
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dagvaarding II, feit 1.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 november 2023 rond 23:00 uur staan er drie mannen en één vrouw voor de woning aan het [adres] , te Den Haag. Twee van hen hebben een politie-uniform aan. Zij bellen aan, tonen legitimatiepasjes aan de persoon die op dat moment in de woning aanwezig is en na een kort gesprek worden zij door hem binnengelaten. Uit onderzoek blijkt echter dat er die avond geen politie op het adres is langs geweest.
De verdachte wordt er van verdacht dat hij zich, samen met drie medeverdachten, toegang heeft verschaft tot de woning aan het [adres] te Den Haag, door middel van een valse order of vals kostuum.
De verdachte heeft bekend dat hij die avond bij de woning was, een politie-uniform droeg en zich als zodanig voordeed aan getuige [getuige] . Deze getuige deed de deur open en heeft de verdachte en medeverdachten binnen gelaten. Zijn bekennende verklaring wordt ondersteund door het overige bewijs in het procesdossier, waaronder de camerabeelden. De rechtbank overweegt dat getuige [getuige] enkel toegang tot de woning heeft verleend, omdat hij in de veronderstelling was dat de verdachten echte politieagenten waren. Dat maakt dat de verdachte zich, met de medeverdachten, wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot de woning. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (voorhanden hebben valse/vervalste identificatiedocumenten)
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan (
bijlage II). De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder dagvaarding I en onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van het feit onder dagvaarding I:
hij in de periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023 te Barendrecht en in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] meerdere dagen in die loods vast te houden en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een afgelegen chalet in België en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in dat van de buitenwereld afgesloten chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van de feiten onder dagvaarding II:
1.
hij op 8 november 2023 te Den Haag tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan het [adres] , in gebruik bij [naam 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen, terwijl hij en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van een vals kostuum en een valse hoedanigheid en misleiding van een persoon in die woning;
2.
hij op 11 december 2023 te Amsterdam, meerdere identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een identiteitsbewijs van Hongarije (op naam van [naam 2] , documentnummer
[documentnummer 1] ) en
- een paspoort van Frankrijk (op naam van [naam 3] , documentnummer [documentnummer 2] ),
waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals wa
ren, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich bij het zien van het geboeide en geblinddoekte slachtoffer in de loods in Barendrecht realiseerde dat hij te maken had met mensen die ernstig over de schreef gingen en bereid waren geweld te gebruiken. Als hij het spel niet had meegespeeld was de verdachte ervan overtuigd dat het geweld zich ook tegen hem zou keren. Er was sprake een bedreigende situatie voor de verdachte waartegen hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Anders handelen dan de verdachte in deze situatie gedaan heeft kon redelijkerwijs niet van hem worden gevergd. de
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Bij de beantwoording van de vraag of aan de voorwaarden van psychische overmacht is voldaan kan (en moet) de persoonlijkheid van de verdachte worden betrokken.
De door de verdachte gestelde feitelijke gang van zaken acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Noch uit de verklaring van de verdachte noch uit de overige inhoud van het dossier zijn er aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat de verdachte zodanige hevige gevoelens van angst had dat hij in redelijkheid niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Zo is niet gebleken dat de verdachte daadwerkelijk is bedreigd of in een voor hem niet voorziene situatie terecht is gekomen. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat de verdachte – die zich al eerder had laten inhuren voor een klus in het criminele circuit – alleen al uit de hoogte van het toegezegde bedrag van acht- a tienduizend euro voor het bewaken van een persoon kon begrijpen dat het om een zeer serieuze zaak met grote belangen zou gaan.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook als zou worden uitgegaan van de gestelde dwang van de verdachte had mogen worden verlangd dat hij op meerdere momenten andere keuzes had kunnen en moeten maken.
Het door de verdediging gedane beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, namelijk een contactverbod met de aangever voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat bij de feiten onder dagvaarding II, aansluiting moet worden gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en verzoekt de rechtbank deze te matigen, nu de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door zich als politieagenten voordoende medeverdachten, geboeid en door hen in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Dat de verdachte niet bij de ontvoering in Den Haag betrokken was, neemt niet weg dat hij heeft meegeholpen aan het opzettelijk wederrechtelijk beroofd houden van de vrijheid van het slachtoffer door het slachtoffer zelf twee dagen in Barendrecht en België te bewaken. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
Tevens heeft de verdachte zich op zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door zich voor te doen als politieagent en zich ook als zodanig te legitimeren. Hiermee heeft de verdachte onrust veroorzaakt bij getuige [getuige] en de bewoonster van de woning en geen respect getoond voor het eigendom van anderen.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich daarbij heeft voorgedaan als politieagent. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
De verdachte lijkt iemand die kan worden ingehuurd om criminele klussen uit te voeren. Dit beeld wordt nog eens versterkt door het feit dat hij al eens eerder op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] iemand heeft geobserveerd.
Daarnaast heeft de verdachte twee valse identiteitsbewijzen voorhanden gehad en zeker één daarvan gebruikt. Door zo te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 2 juli 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten alleen een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte maakt kennelijk bewust telkens de keuze om zich met dit soort criminele klussen bezig te houden. Hij lijkt er geen enkel probleem mee te hebben zich voor te doen als politieagent, of zich druk te maken over de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer van de bewezenverklaarde ontvoering zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, omdat de achtergrond van de ontvoering onbekend is gebleven, de ontvoering goed was georganiseerd en het slachtoffer er zelf voor heeft gezorgd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving eindigde. De maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben, zoeken of (laten) opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dan niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak en schulduitsluitingsgrond, niet -ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dient te worden afgewezen, nu de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de overige door de benadeelde partij gevorderde schade ten bedrage van € 100.000,00 heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de gevorderde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het onder dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38v, 38w, 47, 57, 138, 231 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder dagvaarding I ten laste gelegde feit en de onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
onder dagvaarding I:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
onder dagvaarding II:
ten aanzien van feit 1:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
ten aanzien van feit 2:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
maatregel 38v
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van
€ 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.