ECLI:NL:RBDHA:2025:184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Algerijnse nationaliteit houder. De maatregel van bewaring was op 27 juni 2024 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft eiser op 27 december 2024 uitgezet en de bewaring opgeheven. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring in de periode van 8 november tot en met 27 december 2024 onrechtmatig was. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank concludeerde dat de minister in de beoordelingsperiode voldoende stappen had ondernomen, waaronder het voeren van drie vertrekgesprekken en het boeken van een vlucht voor eiser. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de detentie onrechtmatig was, gezien het risico dat eiser zich zou onttrekken aan toezicht.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.