ECLI:NL:RBDHA:2025:1839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/331719-23 en 09/148081-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en huisvredebreuk met gebruik van valse politie-identiteit

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun rol in de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, zes mannen en twee vrouwen, werkten nauw samen bij de uitvoering van de ontvoering, waarbij twee van hen zich voordeden als politieagenten. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten zich schuldig maakten aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De hoofdverdachte ontving de zwaarste straf van 54 maanden voor zijn directe betrokkenheid bij de ontvoering en het binnendringen van de woning van het slachtoffer. De rechtbank legde ook contactverboden op voor de duur van drie jaar en bepaalde dat de verdachten zich niet in de nabijheid van het slachtoffer mochten bevinden. De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn vermissing. Het slachtoffer was gedurende zijn ontvoering geboeid en geblinddoekt en werd onder mensonterende omstandigheden vastgehouden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving, en wees op de schending van het vertrouwen in de politie door de verdachten zich als zodanig voor te doen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede aanklacht van wapenhandel, maar vond voldoende bewijs voor de andere aanklachten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/331719-23 en 09/148081-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1973 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024 en 15 augustus 2024 en 31 oktober 2024 (allen pro forma) en 15 november 2024, 5 december 2024 en 11 december 2024 (allen inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.E.D. de Koning, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummer 09/331719-23 (hierna: dagvaarding I) zoals deze is gewijzigd op de terechtzitting van 5 december 2024 en parketnummer 09/148081-24 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving)
3.1.1
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dagvaarding 1 feit 1.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor dagvaarding 1 feit 1. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) heeft benaderd om op 26 november 2023 iemand ‘op te halen’ en ergens naartoe te brengen. De verdachten zijn in de ochtend van 26 november 2023 gezamenlijk in een Renault Captur vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn in Den Haag van auto gewisseld en verder gereden in een Mazda. De Renault Captur is weer te zien op het moment dat het slachtoffer door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wordt ‘aangehouden’. De Renault Captur staat stil achter de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt door [medeverdachte 1] in de Mazda gezet en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brengen hem naar een loods in Barendrecht. [medeverdachte 3] brengt de auto van het slachtoffer naar een parkeerplaats. Zij wordt opgehaald door de bestuurder van de Renault Captur en zij rijden ook naar de loods in Barendrecht. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een vierde persoon rijden vanuit Barendrecht in de Renault Captur terug naar Amsterdam.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 26 november 2023 is uitgevoerd door in ieder geval vier personen, waarbij iedere betrokkene een eigen – vooraf bepaalde - rol heeft gehad. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte een van die personen was en wat zijn rol zou zijn geweest.
Feitelijke betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving de bestuurder is geweest van de Renault Captur. De verdachte parkeerde dit voertuig achter het voertuig van het slachtoffer. Hij heeft vervolgens [medeverdachte 3] opgehaald, nadat zij het voertuig van het slachtoffer had weggezet, waarna zij samen naar de loods in Barendracht zijn gereden.
Uit het dossier blijkt dat aan de verdachte op basis van zendmastgegevens twee telefoonnummers worden gekoppeld, eindigende op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Deze telefoonnummers stralen een zendmast aan die de woning van de verdachte binnen het bereik heeft, maken gelijktijdige reisbewegingen en staan in contact met telefoonnummers die worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het telefoonnummer eindigende op [telefoonnummer 2] betreft een zogenaamde burnertelefoon die kort voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving werd geactiveerd en alleen gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving in gebruik is geweest. Uit de verkeersgegevens van de burnertelefoon blijkt dat de verdachte op 25 november 2023 en op 26 november 2023 in de ochtend in contact staat met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij de verdachte had gevraagd om mee te komen. Ook blijkt uit zijn verklaring dat de verdachte in de ochtend van 26 november 2023 met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in een Renault Captur naar Den Haag is gereden. In Den Haag zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vervolgens van auto gewisseld en in een Mazda gestapt. De verdachte is niet in deze Mazda gestapt. Tussen 09:42 en 10:01 straalt de burnertelefoon van de verdachte een zendmast aan nabij de woning van het slachtoffer (basisstation [adres 2] , te Den Haag). Ook het andere telefoonnummer eindigende op [telefoonnummer 1] van de verdachte maakt tussen 09:58 uur en 10:03 verbinding met een Cell-ID van KPN nabij de woning van de verdachte (basisstation [adres 2] , te Den Haag). Met de burnertelefoon wordt tussen 09:42 en 10:01 meerdere keren gebeld naar het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 2] (eindigend op [telefoonnummer 3] ). [medeverdachte 2] zit op dat moment blijkens camerabeelden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de Mazda.
De Renault Captur is weer te zien op het moment dat het slachtoffer door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wordt ‘aangehouden’. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het goed zou kunnen dat de verdachte de bestuurder was van de Renault Captur. De Renault Captur staat stil achter de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt door [medeverdachte 1] in de Mazda gezet en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brengen hem naar een loods in Barendrecht. [medeverdachte 3] brengt de auto van het slachtoffer naar een parkeerplaats. Zij wordt opgehaald door de bestuurder van de Renault Captur. Tegelijk met de reisbewegingen van de Renault Captur naar Barendrecht, die wordt waargenomen door een camera langs de A4 Westland om 10:53 uur en later door camera A4 Benelux om 10:58 uur, straalt de burnertelefoon van de verdachte zendmasten aan in Den Hoorn en Schiedam, om respectievelijk 10:49 uur en 10:53 uur. Deze beide zendmasten hebben de A4 binnen hun bereik. De Renault Captur rijdt om 11:05 uur Barendrecht in. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een vierde persoon rijden vanuit Barendrecht in de Renault Captur terug naar Amsterdam. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat ze – de verdachten - met z’n vieren terugreden vanaf de loods in Barendrecht naar Amsterdam. Om 14:12 uur wordt de Renault Captur weer in Amsterdam gesignaleerd.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen erop dat de verdachte de bestuurder van de Renault Captur is geweest, nadat [medeverdachte 3] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gewisseld naar de Mazda.
De verdachte heeft steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en geen enkele (alternatieve) verklaring afgelegd of vragen beantwoord over waarom hij die dag in gezelschap was van de medeverdachten, wat hij in Den Haag ging doen, waarom hij in de buurt van de woning van het slachtoffer was, of de burnertelefoon wel of niet bij hem in gebruik was, hij wel of niet in Barendrecht is geweest en weer is teruggereden met de medeverdachten.
De verdachte is niet verplicht antwoord te geven op vragen en mag zich beroepen op zijn zwijgrecht. Indien er evenwel sprake is van een situatie die “schreeuwt om een uitleg” kan de omstandigheid dat geen verklaring wordt gegeven door zich op het zwijgrecht te beroepen ertoe leiden dat dit wordt meegewogen bij de vraag of het ten laste gelegde bewezen wordt geacht. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat zich een situatie voordoet die schreeuwt om een uitleg en dat het uitblijven van een verklaring in het nadeel van de verdachte mag meewegen.
De rechtbank overweegt tot slot dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat er een andere (onbekend gebleven) persoon dan de verdachten betrokken zou zijn geweest bij de uitvoering van de ontvoering in Den Haag en dat deze persoon dan de bestuurder van de Renault Captur zou zijn geweest. De enkele verklaring van [medeverdachte 1] dat dit ene ‘ [naam 1] ’ zou zijn, die opeens in de Renault Captur zou hebben gezeten, vormt hiervoor nog geen begin van aannemelijkheid.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering van het slachtoffer.
De verdachte is de persoon die de Renault Captur heeft bestuurd, nadat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in Den Haag van de Renault Captur naar de Mazda zijn gewisseld. Hij heeft die dag vanaf ’s ochtends vroeg contact gehouden met de medeverdachten via de burnertelefoon, zowel in Amsterdam voordat hij werd opgehaald als in Den Haag toen hij zich in de nabijheid van de woning van het slachtoffer bevond. Hij reed in de Renault Captur achter de auto van het slachtoffer op het moment dat deze een stopteken kreeg van de medeverdachten en werd ‘aangehouden’ door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en is achter de auto van het slachtoffer stil blijven staan. Vervolgens heeft de verdachte [medeverdachte 3] opgehaald, nadat zij de auto van het slachtoffer had geparkeerd op een parkeerplaats, en zijn zij samen naar de loods in Barendrecht gereden. De verdachten zijn gezamenlijk teruggereden naar Amsterdam.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij het voorbereiden en het uitvoeren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving waren daar ook tenminste vier personen voor nodig. Zij zijn met z’n vieren vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en hebben daar gezamenlijk uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke vrijheidsberoving. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. [medeverdachte 2] heeft de Mazda bestuurd waarmee de auto van het slachtoffer tot stoppen is gedwongen en heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de loods in Barendrecht vervoerd. [medeverdachte 3] heeft de auto van het slachtoffer meegenomen en een paar straten verderop geparkeerd. De verdachte heeft de Renault Captur bestuurd die tijdens de “aanhouding” van het slachtoffer achter de auto van het slachtoffer was gezet, is vervolgens achter [medeverdachte 3] aangereden en heeft haar in zijn auto meegenomen nadat [medeverdachte 3] de auto van het slachtoffer had weggezet. Daarna is de verdachte met de Renault Captur naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer naar toe was gebracht. Enige tijd later zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur weer teruggereden naar Amsterdam. De door elk van de verdachten verrichte handelingen zijn van zodanig gewicht geweest dat zij alle vier kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid wordt beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Zij hebben de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en zij hebben niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan hun handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en geboeid en geblinddoekt in een loods achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachten gelet op hun gedragingen bewust hebben aanvaard. Dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na het vertrek bij de loods in Barendrecht ogenschijnlijk fysiek niet meer nabij het slachtoffer zijn geweest en het er op lijkt dat [medeverdachte 1] enkel nog betrokken is geweest bij het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 4] in België, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hun rol van medepleger van de voortdurende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De nadien gepleegde handelingen, waaronder het vervoeren van het slachtoffer naar België, het daar vasthouden van het slachtoffer en het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen, rekent de rechtbank ook aan de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met hun bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen aan alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen niet in de weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Vrijspraak dagvaarding I feit 2 (medeplegen wapenhandel)
3.2.1
Inleiding
In de nacht van 10 december 2023 voert de verdachte een telefoongesprek met [medeverdachte 1] . Dit telefoongesprek vindt plaats tijdens het onderzoek naar de wederrechtelijke vrijheidsberoving en is getapt. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 1] onder andere gezegd: “
Ik heb twee nodig man. Mattie heeft nodig van mij. Ik heb gezegd kost vier (4) doezoe. Ik weet niet hoeveel het is maar ik denk iets onder de vier doezoe.” En ook: “Hij zoekt die Amerikaanse. Die M en daar komt nog iets achter. Je weet wat ik bedoel achttien min twee.” Tijdens dit gesprek worden verder prijzen genoemd en er wordt gesproken over extra geld verdienen. Tijdens het gesprek wordt meerdere keren verwezen naar ‘morgen’.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 bij dagvaarding I tenlastegelegde vrijspraak bepleit.
3.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Gaat het om echte wapens?
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en inhoud van het telefoongesprek dat op 10 december 2023 werd gevoerd, kan worden afgeleid dat het om echte vuurwapens ging. Er wordt immers gesproken over een mattie die zoekt naar ‘die Amerikaanse’ met ‘die M’ en ‘daar komt iets achter, te weten ‘achttien min twee’. De verdachte reageert hierop met ‘morgen pas’, ‘ja ik denk het wel’ en ‘ik ga morgen bellen’. Ook zijn er op de telefoon van de medeverdachte schermafbeeldingen van 10 december 2023 aangetroffen, waarop automatische wapens, waaronder een M16, zijn afgebeeld. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het telefoongesprek betrekking had op echte vuurwapens, zoals ten laste gelegd.
Is sprake van ‘bedrijfsmatig verhandelen’ als bedoeld in artikel 9 Wet wapens en munitie (WWM)?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens en/of munitie, zoals bedoeld in artikel 9 WWM. Hoewel de term verhandelen niet is gedefinieerd in de wettekst van de WWM of de daarbij behorende Memorie van Toelichting, omvat deze term meer dan de in- en verkoop van wapens en/of munitie of overdracht daarvan. Overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2017/85322 vallen onder de term ‘verhandelen’ niet alleen de activiteiten van een wapenhandelaar, maar ook de activiteiten van een wapenmakelaar. Als wapenmakelaar kan worden beschouwd iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens handel geheel of gedeeltelijk bestaat uit het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie. Daarbij is van ondergeschikt belang of tussen hem en de kopers/verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte tijdens één telefoongesprek op 10 december 2023 door [medeverdachte 1] wordt gevraagd of hij voor een vriend twee vuurwapens kan regelen. Tijdens dit gesprek worden prijzen genoemd en er wordt gesproken over extra geld verdienen. Tijdens het gesprek wordt meerdere keren verwezen naar ‘morgen’. Uit het dossier blijkt niet dat er opvolging is gegeven aan dit gesprek. Ook blijkt uit het dossier niet dat er door de verdachte andere gesprekken zijn gevoerd over vuurwapens. Het dossier bevat verder ook geen andere aanwijzingen dat de verdachte als wapenmakelaar heeft opgetreden. Hoewel het gesprek dat de verdachte op 10 december 2023 met [medeverdachte 1] heeft gevoerd te denken geeft, is dit ene telefoongesprek onvoldoende om – bij gebrek aan overig steunbewijs – vast te kunnen stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 Wet wapens en munitie. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3 (aanwezigheid patroonmagazijn)
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dagvaarding 1 feit 3.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dagvaarding 1 feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er in de woning van de verdachte een patroonmagazijn is aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij dit voorhanden heeft gehad. Daarmee acht rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Ten aanzien van dagvaarding II ( [straatnaam] )
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
Op 8 november 2023 rond 23:00 uur staan er drie mannen en één vrouw voor de woning aan het [adres 3] , te Den Haag. Twee van hen hebben een politie-uniform aan, alle vier tonen zij recherchepasjes. Zij bellen aan en na een kort gesprek met de persoon die op dat moment in de woning aanwezig is worden zij door hem binnengelaten. Uit onderzoek blijkt echter dat die avond geen politie op het adres is langs geweest.
De verdachte wordt er van verdacht dat hij zich, samen met drie medeverdachten, toegang heeft verschaft tot de woning aan het [adres 3] te Den Haag, door middel van een valse order of vals kostuum. De verdachte heeft ontkend dat hij die avond op het [straatnaam] is geweest of in een woning aan het [straatnaam] .
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte is de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] (hierna: de telefoon). Deze telefoon straalt op 8 november 2023 om 23:04 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de woning aan het [adres 3] . Tussen 23:08 uur en 00:09 uur is te zien dat de telefoon zich verplaatst van Den Haag naar [plaatsnaam 2] , de woonplaats van de verdachte. Eenmaal in [plaatsnaam 2] heeft de verdachte telefonisch contact met [medeverdachte 1] .
De politie verbaliseert dat zij op de camerabeelden van het [straatnaam] een man zien die dezelfde jas en pet combinatie aan/op heeft als de verdachte die zij herkend hebben op de beelden van het benzinestation op 26 november 2023. De rechtbank heeft de camerabeelden van het benzinestation Ruygen Hoek West (beelden: recherche 26-11 – Entree shop – recherche 26-11 2023 09:01:00 - 09:10:00 vanaf minuut 2:00) en de camerabeelden van het [straatnaam] uitgekeken. Op de beelden van het benzinestation heeft de rechtbank duidelijk de verdachte waargenomen. De rechtbank ziet op beide beelden naast de door de verbalisanten genoemde overeenkomsten in de kleding van de persoon op de beelden ook overeenkomsten in het postuur en de houding.
De rechtbank acht tevens van belang dat zij in de heden tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gewezen vonnissen heeft vastgesteld dat zij de andere drie personen betreffen die op de beelden van het [straatnaam] te zien zijn en de woning zijn binnengegaan. Dit betreft dezelfde personen die samen met de verdachte (en [medeverdachte 2] ) op 26 november 2023 betrokken zijn geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Juist het feit dat die andere daders samen met de verdachte het feit van 26 november 2023 hebben gepleegd, sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte ook bij de huisvredebreuk op het [straatnaam] betrokken is geweest.
De rechtbank stelt concluderend op grond van de bovengenoemde omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, vast dat de verdachte een van de vier personen is geweest die zich bij de woning aan het [straatnaam] heeft voorgedaan als politie. De verdachte heeft zelf weliswaar geen uniform aangehad, maar wel de indruk gewekt dat hij van de politie, dan wel recherche was. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat ‘de rechercheurs’ een legitimatiepas hebben getoond. De rechtbank overweegt verder dat getuige [getuige] enkel toegang tot de woning heeft verleend, omdat hij in de veronderstelling was dat de verdachten echte politieagenten waren. Dat maakt dat de verdachte zich, met de medeverdachten, wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot de woning. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder dagvaarding I, feiten 1 en 3 en het feit onder dagvaarding II ten laste gelegde van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1.
hij in de periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023 te Den Haag en Barendrecht en in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] nabij zijn woning op te wachten en
- vervolgens het voertuig van die [slachtoffer] met behulp van een stopsignaal tot stoppen te dwingen en het voertuig van die [slachtoffer] klem te zetten en
- vervolgens zich middels kleding en uitrusting voor te doen als politieambtenaar en vervolgens die [slachtoffer] mede te delen te zijn aangehouden en vervolgens die [slachtoffer] geboeid mee te nemen en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een loods en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in die loods vast te houden en
- vervolgens die [slachtoffer] geblinddoekt en geboeid te vervoeren naar een afgelegen chalet in België en vervolgens die [slachtoffer] meerdere dagen in dat van de buitenwereld afgesloten chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
3.
hij in de periode van 26 november 2023 tot en met 14 december 2023 te Diemen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een patroonmagazijn (kaliber 7.62 x 39mm, bestemd voor een machinegeweer van het merk Zastrava, model M70 AB2), voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij op 8 november 2023 te Den Haag tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan het [adres 3] , in gebruik bij [naam 2] , wederrechtelijk is binnengedrongen, terwijl hij en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van een vals kostuum en een valse hoedanigheid en misleiding van een persoon in die woning.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, namelijk een contactverbod met de aangever voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat een geldboete passend is voor het voorhanden hebben van een patroonmagazijn. Voor de vermeende ontvoering dient de eis van de officier van justitie, gelet op gelijksoortige jurisprudentie en de beperkte rol van de verdachte, gematigd te worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door twee zich als politieagenten voordoende medeverdachten, geboeid en in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
Tevens heeft de verdachte zich op zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door zich voor te doen als politieagent en zich ook als zodanig te legitimeren. Hiermee heeft de verdachte onrust veroorzaakt bij getuige [getuige] en de bewoonster van de woning en geen respect getoond voor het eigendom van anderen.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte dan wel medeverdachten zich bij beide feiten hebben voorgedaan als politieagent. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
Ten slotte heeft de verdachte een patroonhouder voorhanden gehad.
De verdachte lijkt iemand die samen met medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden ingehuurd om criminele klussen uit te voeren. Dit beeld wordt nog eens versterkt door de inhoud van telefoongesprekken met medeverdachten op 8 en 9 december 2023 waarin over een nieuwe klus lijkt te worden gesproken.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 7 mei 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte de laatste jaren enkel is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Vermeldenswaard is dat de verdachte al eens eerder (in 2001) tot een lange gevangenisstraf is veroordeeld voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden wederom eenzelfde ernstig feit te plegen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten slechts een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de planmatigheid waarmee de verdachte en zijn medeverdachten te werk zijn gegaan, de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte maakt kennelijk bewust telkens de keuze om zich met dit soort criminele klussen bezig te houden. Hij lijkt er geen enkel probleem mee te hebben zich voor te doen als politieagent, of zich druk te maken over de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee. Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de verdenking van wapenhandel, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor oplegging van een lichtere sanctie. De rechtbank ziet mede daarom in de door de raadsvrouw naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden geen aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer van de bewezenverklaarde ontvoering zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om deze maatregel op te leggen, omdat de achtergrond van de ontvoering onbekend is gebleven, de ontvoering goed was georganiseerd en het slachtoffer er zelf voor heeft gezorgd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving eindigde. De maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben, zoeken of (laten) opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade - gelet op uitspraken in soortgelijke zaken en het aandeel van de verdachte - dient te worden gematigd. Ten aanzien van de overige door de benadeelde partij gevorderde schade ten bedrage van € 100.000,00 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het onder 1 bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 1 bij dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38v, 38w, 47, 57, 138 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 bij dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I ten laste gelegde feiten 1 en 3 en het onder dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
onder dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
onder dagvaarding II:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
maatregel 38v
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van
€ 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.