3.1.1Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.1.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) heeft benaderd om op 26 november 2023 iemand ‘op te halen’ en ergens naartoe te brengen. De verdachten zijn in de ochtend van 26 november 2023 gezamenlijk in een Renault Captur vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn in Den Haag van auto gewisseld en verder gereden in een Mazda. De Renault Captur is weer te zien op het moment dat het slachtoffer door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wordt ‘aangehouden’. De Renault Captur staat stil achter de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt door [medeverdachte 1] in de Mazda gezet en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brengen hem naar een loods in Barendrecht. [medeverdachte 3] brengt de auto van het slachtoffer naar een parkeerplaats. Zij wordt opgehaald door de bestuurder van de Renault Captur en zij rijden ook naar de loods in Barendrecht. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een vierde persoon rijden vanuit Barendrecht in de Renault Captur terug naar Amsterdam.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 26 november 2023 is uitgevoerd door in ieder geval vier personen, waarbij iedere betrokkene een eigen – vooraf bepaalde - rol heeft gehad. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte een van die personen was en wat zijn rol zou zijn geweest.
Feitelijke betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving de bestuurder is geweest van de Renault Captur. De verdachte parkeerde dit voertuig achter het voertuig van het slachtoffer. Hij heeft vervolgens [medeverdachte 3] opgehaald, nadat zij het voertuig van het slachtoffer had weggezet, waarna zij samen naar de loods in Barendracht zijn gereden.
Uit het dossier blijkt dat aan de verdachte op basis van zendmastgegevens twee telefoonnummers worden gekoppeld, eindigende op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Deze telefoonnummers stralen een zendmast aan die de woning van de verdachte binnen het bereik heeft, maken gelijktijdige reisbewegingen en staan in contact met telefoonnummers die worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het telefoonnummer eindigende op [telefoonnummer 2] betreft een zogenaamde burnertelefoon die kort voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving werd geactiveerd en alleen gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving in gebruik is geweest. Uit de verkeersgegevens van de burnertelefoon blijkt dat de verdachte op 25 november 2023 en op 26 november 2023 in de ochtend in contact staat met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij de verdachte had gevraagd om mee te komen. Ook blijkt uit zijn verklaring dat de verdachte in de ochtend van 26 november 2023 met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in een Renault Captur naar Den Haag is gereden. In Den Haag zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vervolgens van auto gewisseld en in een Mazda gestapt. De verdachte is niet in deze Mazda gestapt. Tussen 09:42 en 10:01 straalt de burnertelefoon van de verdachte een zendmast aan nabij de woning van het slachtoffer (basisstation [adres 2] , te Den Haag). Ook het andere telefoonnummer eindigende op [telefoonnummer 1] van de verdachte maakt tussen 09:58 uur en 10:03 verbinding met een Cell-ID van KPN nabij de woning van de verdachte (basisstation [adres 2] , te Den Haag). Met de burnertelefoon wordt tussen 09:42 en 10:01 meerdere keren gebeld naar het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 2] (eindigend op [telefoonnummer 3] ). [medeverdachte 2] zit op dat moment blijkens camerabeelden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de Mazda.
De Renault Captur is weer te zien op het moment dat het slachtoffer door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wordt ‘aangehouden’. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het goed zou kunnen dat de verdachte de bestuurder was van de Renault Captur. De Renault Captur staat stil achter de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt door [medeverdachte 1] in de Mazda gezet en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brengen hem naar een loods in Barendrecht. [medeverdachte 3] brengt de auto van het slachtoffer naar een parkeerplaats. Zij wordt opgehaald door de bestuurder van de Renault Captur. Tegelijk met de reisbewegingen van de Renault Captur naar Barendrecht, die wordt waargenomen door een camera langs de A4 Westland om 10:53 uur en later door camera A4 Benelux om 10:58 uur, straalt de burnertelefoon van de verdachte zendmasten aan in Den Hoorn en Schiedam, om respectievelijk 10:49 uur en 10:53 uur. Deze beide zendmasten hebben de A4 binnen hun bereik. De Renault Captur rijdt om 11:05 uur Barendrecht in. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een vierde persoon rijden vanuit Barendrecht in de Renault Captur terug naar Amsterdam. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat ze – de verdachten - met z’n vieren terugreden vanaf de loods in Barendrecht naar Amsterdam. Om 14:12 uur wordt de Renault Captur weer in Amsterdam gesignaleerd.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen erop dat de verdachte de bestuurder van de Renault Captur is geweest, nadat [medeverdachte 3] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gewisseld naar de Mazda.
De verdachte heeft steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en geen enkele (alternatieve) verklaring afgelegd of vragen beantwoord over waarom hij die dag in gezelschap was van de medeverdachten, wat hij in Den Haag ging doen, waarom hij in de buurt van de woning van het slachtoffer was, of de burnertelefoon wel of niet bij hem in gebruik was, hij wel of niet in Barendrecht is geweest en weer is teruggereden met de medeverdachten.
De verdachte is niet verplicht antwoord te geven op vragen en mag zich beroepen op zijn zwijgrecht. Indien er evenwel sprake is van een situatie die “schreeuwt om een uitleg” kan de omstandigheid dat geen verklaring wordt gegeven door zich op het zwijgrecht te beroepen ertoe leiden dat dit wordt meegewogen bij de vraag of het ten laste gelegde bewezen wordt geacht. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat zich een situatie voordoet die schreeuwt om een uitleg en dat het uitblijven van een verklaring in het nadeel van de verdachte mag meewegen.
De rechtbank overweegt tot slot dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat er een andere (onbekend gebleven) persoon dan de verdachten betrokken zou zijn geweest bij de uitvoering van de ontvoering in Den Haag en dat deze persoon dan de bestuurder van de Renault Captur zou zijn geweest. De enkele verklaring van [medeverdachte 1] dat dit ene ‘ [naam 1] ’ zou zijn, die opeens in de Renault Captur zou hebben gezeten, vormt hiervoor nog geen begin van aannemelijkheid.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering van het slachtoffer.
De verdachte is de persoon die de Renault Captur heeft bestuurd, nadat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in Den Haag van de Renault Captur naar de Mazda zijn gewisseld. Hij heeft die dag vanaf ’s ochtends vroeg contact gehouden met de medeverdachten via de burnertelefoon, zowel in Amsterdam voordat hij werd opgehaald als in Den Haag toen hij zich in de nabijheid van de woning van het slachtoffer bevond. Hij reed in de Renault Captur achter de auto van het slachtoffer op het moment dat deze een stopteken kreeg van de medeverdachten en werd ‘aangehouden’ door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en is achter de auto van het slachtoffer stil blijven staan. Vervolgens heeft de verdachte [medeverdachte 3] opgehaald, nadat zij de auto van het slachtoffer had geparkeerd op een parkeerplaats, en zijn zij samen naar de loods in Barendrecht gereden. De verdachten zijn gezamenlijk teruggereden naar Amsterdam.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen dan wel als medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij het voorbereiden en het uitvoeren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving waren daar ook tenminste vier personen voor nodig. Zij zijn met z’n vieren vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en hebben daar gezamenlijk uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke vrijheidsberoving. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben het slachtoffer “aangehouden”, geboeid en in de Mazda gezet. [medeverdachte 2] heeft de Mazda bestuurd waarmee de auto van het slachtoffer tot stoppen is gedwongen en heeft het slachtoffer vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de loods in Barendrecht vervoerd. [medeverdachte 3] heeft de auto van het slachtoffer meegenomen en een paar straten verderop geparkeerd. De verdachte heeft de Renault Captur bestuurd die tijdens de “aanhouding” van het slachtoffer achter de auto van het slachtoffer was gezet, is vervolgens achter [medeverdachte 3] aangereden en heeft haar in zijn auto meegenomen nadat [medeverdachte 3] de auto van het slachtoffer had weggezet. Daarna is de verdachte met de Renault Captur naar de loods in Barendrecht gereden waar het slachtoffer naar toe was gebracht. Enige tijd later zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Renault Captur weer teruggereden naar Amsterdam. De door elk van de verdachten verrichte handelingen zijn van zodanig gewicht geweest dat zij alle vier kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid wordt beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Zij hebben de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en zij hebben niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan hun handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en geboeid en geblinddoekt in een loods achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachten gelet op hun gedragingen bewust hebben aanvaard. Dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na het vertrek bij de loods in Barendrecht ogenschijnlijk fysiek niet meer nabij het slachtoffer zijn geweest en het er op lijkt dat [medeverdachte 1] enkel nog betrokken is geweest bij het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 4] in België, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan hun rol van medepleger van de voortdurende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De nadien gepleegde handelingen, waaronder het vervoeren van het slachtoffer naar België, het daar vasthouden van het slachtoffer en het dreigen met dan wel tonen van een vuurwapen, rekent de rechtbank ook aan de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] toe, aangezien deze binnen het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vallen. Ten aanzien van het dreigen met/tonen van het vuurwapen geldt dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat met geweld zou worden gedreigd bij het tegen de wil vasthouden van het slachtoffer. Het slachtoffer zal zich immers niet zomaar gedurende langere periode laten vasthouden. Met hun bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezenverklaarde handelingen aanvaard. Dat de verdachte niet iedere ten laste gelegde gedraging zelf heeft uitgevoerd, staat aan een bewezenverklaring van medeplegen aan alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen niet in de weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.