ECLI:NL:RBDHA:2025:1838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/328747-23, 13/269422-21 (tul) en 23/000785-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht verdachten voor ontvoering en vuurwapenbezit

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag acht verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 30 tot 54 maanden voor hun betrokkenheid bij de ontvoering van een man in november 2023. De verdachten, bestaande uit zes mannen en twee vrouwen, werkten nauw samen bij de uitvoering van de ontvoering. Twee van hen deden zich voor als politieagenten. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De hoofdverdachte ontving de zwaarste straf van 54 maanden voor zijn rol in de ontvoering en het binnendringen van een woning. De rechtbank legde ook contactverboden op voor de duur van drie jaar aan alle verdachten met betrekking tot het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding van de broer van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over zijn welzijn. Het slachtoffer was op 26 november 2023 ontvoerd en gedurende tien dagen onder mensonterende omstandigheden vastgehouden. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de ontvoering niet als medeplegen kon worden aangemerkt, maar dat hij wel schuldig was aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen voorhanden had, wat leidde tot een bijkomende veroordeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/328747-23, 13/269422-21 (tul) en 23/000785-20 (tul)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2024, 23 mei 2024, 15 augustus 2024 en 31 oktober 2024 (allen pro forma) en 15 november 2024, 5 december 2024, 12 december 2024 (allen inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich gevoegd. Hij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en werd bijgestaan door mr. J. Vermaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 26 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen van een mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De broer van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) meldde dat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en dat hij een verontrustend filmpje had ontvangen waarop het slachtoffer was te zien. Naar aanleiding hiervan werd door de politie het Team Grootschalige Opsporing onderzoek opgestart genaamd ‘Oscar23’.
Uit het politieonderzoek bleek dat het slachtoffer in de ochtend van 26 november 2023 iets na half 11 zijn woning verliet, in zijn auto stapte en wegreed. Kort daarop stopte er een Mazda voor hem en zag hij een bord met ‘stop politie, volgen’. Achter hem stopte een Renault Captur. Uit de auto voor hem stapten twee personen, een man en een vrouw, die waren uitgerust met enkele politieattributen. De man vroeg het slachtoffer naar zijn rij- en kentekenbewijs, waarna het slachtoffer werd aangehouden. Het slachtoffer werd vervolgens gefouilleerd, geboeid en geblinddoekt. Hij werd in de Mazda geplaatst, waarna hij door de vrouwelijke bestuurder van deze auto naar een loods in Barendrecht werd gebracht. Ook de Renault Captur, waar een vierde persoon in reed, verplaatste zich naar deze loods. Gedurende de nacht verbleef het slachtoffer geboeid en geblinddoekt in de loods. Hij werd in de loods door een vijfde persoon, een man, bewaakt. De volgende dag kwam er een zesde persoon bij de loods aan die het slachtoffer samen met zijn bewaker naar een chalet in een bos nabij Turnhout in België vervoerde. De bewaker bleef achter bij het slachtoffer in het chalet en werd de volgende dag afgelost door een andere bewaker, die een vuurwapen bij zich had. De dagen daarna werden de bewakers meerdere malen gewisseld, waarbij het vuurwapen werd doorgegeven. In de nacht van 6 december 2023 is het slachtoffer erin geslaagd om uit het chalet te ontkomen, waarna hij zich bij de Belgische politie heeft gemeld.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van gedachtestreepjes 1 tot en met 4. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Ten aanzien van feit 1 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Feitelijke betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte de persoon was die op 3 december 2023 een onbekend gebleven persoon heeft afgelost als bewaker van het slachtoffer in een chalet in België. De verdachte heeft verklaard dat hem werd aangeboden om voor € 250,- op iemand te passen. Hij zegt hierop te zijn ingegaan vanwege het geld. De verdachte trof het slachtoffer geboeid aan en op tafel lag een vuurwapen. Tijdens het bewaken van het slachtoffer haalde de verdachte het vuurwapen uit elkaar, waarbij de kogels op de grond vielen. Nadat het slachtoffer is ontsnapt is de verdachte met medeverdachte [medeverdachte] teruggegaan naar het chalet met als doel om het huisje schoon te maken. Dit lukte niet waarna de verdachte terug naar Amsterdam reed.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer moet worden aangemerkt als medeplegen gedurende de gehele tenlastegelegde periode van 26 november 2023 tot en met 6 december 2023.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor het opzet op het medeplegen van de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving op 26 november 2023 is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling zelf verrichten. De nauwe en bewuste samenwerking kan bijvoorbeeld blijken uit afspraken en taakverdelingen. Daarvan is in casu niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte voorafgaande aan of tijdens de daadwerkelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving daaraan een bijdrage heeft geleverd. Dat de verdachte vanaf 3 december 2023 het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden in een chalet nabij Turnhout (België), impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de feitelijke vrijheidsberoving in Den Haag. De verdachte zal dan ook van die onderdelen van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich vanaf 3 december 2023 schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer. De verdachte heeft enige tijd opgetreden als bewaker van het slachtoffer in het chalet nabij Turnhout.
Wanneer een persoon van zijn vrijheid is beroofd, duurt die situatie voort totdat die persoon weer vrij is (gelaten). Dat kan geruime tijd duren. Het feit dat de verdachte die voortdurende situatie in stand heeft gehouden, maakt dat hem ook de periode waarin het slachtoffer daarna nog van zijn vrijheid beroofd is gehouden, kan worden toegerekend. Nadat hij werd afgelost door een opvolgende bewaker heeft de verdachte de plaats van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verlaten in de wetenschap dat deze zich voortzette en hij heeft niets gedaan om dit te voorkomen. Om die reden kan zijn handelwijze niet worden gezien als een zich distantiëren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Sterker nog, de verdachte heeft vervolgens [medeverdachte] geronseld om eveneens het slachtoffer te gaan bewaken. Door het slachtoffer geboeid in het chalet nabij Turnhout achter te laten bestond de aanmerkelijke kans dat de vrijheidsbeneming voor langere tijd zou voortduren, welke kans de verdachte gelet op zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het medeplegen van het voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
3.5.2
Ten aanzien van feit 2 (voorhanden hebben van een vuurwapen)
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen en de munitie zijn door de politie aangetroffen in een door de verdachte gehuurde auto. De verklaring van de verdachte dat hij niet weet hoe het wapen in die auto terecht is gekomen, althans dat het wapen er al in zou hebben gelegen voordat hij de auto huurde, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank merkt op dat in beginsel mag worden aangenomen dat de huurder van een auto weet wat er tijdens de huurperiode in die auto ligt. Het vuurwapen lag op de grond bij de bijrijdersstoel en was niet verborgen op een moeilijk vindbare of geheime plek in de auto. Daarnaast heeft de getuige [getuige] verklaard dat de verdachte een vuurwapen bij zich droeg en dat hij deze mogelijk in de auto bewaarde. Getuige [getuige] heeft dit wapen nog enkele dagen voor de doorzoeking vastgehouden, omdat de verdachte het zou hebben verstopt in een sok die in een tas zat met vuile was. De verdachte zou tegen haar hebben gezegd dat het een vuurwapen betrof. Deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de verdachte wist dat het vuurwapen in de auto lag en daar de beschikkingsmacht over had.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad en acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van
3 december2023 tot en met 6 december 2023 in België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] meerdere dagen in dat van de buitenwereld afgesloten chalet vast te houden en
- steeds in de omgeving van die [slachtoffer] te verblijven en
- telkens te dreigen met een vuurwapen, althans die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en
- telkens die [slachtoffer] mee te delen dat hij mee moest werken en niet moest proberen vrij te komen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op 11 december 2023 in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, model P07, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
- een hoeveelheid munitie, kaliber 9 x 19mm,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, namelijk een contactverbod met de aangever voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de door de officier van justitie gevorderde straf gematigd dient te worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door zich als politieagenten voordoende medeverdachten, door hen geboeid en in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Dat de verdachte niet bij de ontvoering in Den Haag betrokken was, neemt niet weg dat hij heeft meegeholpen aan het opzettelijk wederrechtelijk beroofd houden van de vrijheid van het slachtoffer door het slachtoffer zelf enige tijd te bewaken en door het ronselen van een andere bewaker. Daarbij wordt hij door het slachtoffer beschreven als de engste van allemaal. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
Daarnaast heeft de verdachte in zijn auto een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 3 juli 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor uiteenlopende strafbare feiten, zoals vermogensdelicten en bedreiging. Ook liep hij nog in twee proeftijden na (deels) voorwaardelijke straffen in verband met onder andere vermogensdelicten, bedreiging en overtreding van de Wet wapens en munitie.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten slechts een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer van de bewezenverklaarde ontvoering zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben, zoeken of (laten) opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dan niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 100.000,00, zoals de rechtbank de vordering begrijpt, aan eventuele toekomstige materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij door de huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 17.000,00. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze bedragen variëren en zijn sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank komt tot een hoger dan gebruikelijk bedrag vanwege de (uitzonderlijk) lange duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van tien dagen, de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden (voortdurend geboeid/gekneveld, deels geblinddoekt en onder de aanwezigheid van een vuurwapen) en de ernstige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de psychische klachten van de benadeelde partij in ogenschouw, maar ook overige gevolgen die de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de benadeelde partij heeft gehad, zoals het circuleren van zijn persoonsgegevens en een video op internet en de media aandacht voor zijn persoon. Ook weegt de rechtbank de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, gelet op het verschil in rol en aandeel tussen de verdachten, niet hoofdelijk toewijzen. Een hoofdelijke veroordeling zal mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte onderling met de medeverdachten de betalingen moet regelen en/of dat de verdachte op die manier voor langere tijd aan het voldoen van een schadevergoeding kan ontkomen. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering. De rechtbank zal daarom de vordering per verdachte vaststellen en de verdachte veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Materiële schade
De rechtbank zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 100.000,00 afwijzen nu deze vordering niet is onderbouwd.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 december 2023, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich vanaf die datum schuldig heeft gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer] .

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vorderingen van 8 maart 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 13/269422-21 door de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 7 december 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 72 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde en dat de bij parketnummer 23/000785-20 door het Gerechtshof te Amsterdam op 19 januari 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 4 weken, ten uitvoer wordt gelegd eveneens wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vorderingen van de officier van justitie van 8 maart 2024 tot tenuitvoerlegging van de voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen, niet heeft nageleefd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38v, 38w, 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
maatregel 38v
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van
€ 100.000,00 af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straf 13/269422-21;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 7 december 2021, gewezen onder parketnummer 13/269422-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
72 dagen;
de vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straf 23/000785-20;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 19 januari 2021, gewezen onder parketnummer 23/000785-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
4 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.