ECLI:NL:RBDHA:2025:18378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
23/5954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Natuurvergunning voor vogelspottershuisje in Natura 2000-gebied Coepelduynen

Deze uitspraak betreft het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om een natuurvergunning te verlenen voor de realisatie en het gebruik van een vogelspottershuisje in het Natura 2000-gebied Coepelduynen, gelegen in Noordwijk. De vergunninghouder heeft op 13 februari 2023 een aanvraag ingediend, waarop het college op 28 juli 2023 positief heeft beslist. De Wijkvereniging 'De Zuid' en andere eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet had mogen worden verleend. Zij stellen dat er significante negatieve effecten voor de natuur niet zijn uitgesloten, en dat de AERIUS-berekeningen die zijn uitgevoerd door het college niet correct zijn. De rechtbank heeft de zaak op 22 juli 2025 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het college de natuurvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de AERIUS-berekeningen realistisch zijn en dat de effecten van de realisatie en het gebruik van het vogelspottershuisje op de natuur voldoende zijn onderzocht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de natuurvergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

Wijkvereniging “ De Zuid ” e.a., uit Noordwijk , eisers

(gemachtigde: mr. J.H. Mulder, mr. R. Olivier en mr. E.A.G. Kortstam),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

(gemachtigde: mr. I.W.A. Blom).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 1]uit [plaats] , vergunninghouder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om een natuurvergunning [1] te verlenen voor de realisatie en het gebruik van een vogelspottershuisje in de duinrand in Noordwijk. Het college heeft deze natuurvergunning verleend, omdat volgens het college de zekerheid is verkregen dat dit project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Coepelduynen niet aantast. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de natuurvergunning. Volgens hen staat niet vast dat significant negatieve effecten voor alle relevante habitattypen en de in het gebied voorkomende typische soorten zijn uitgesloten. Eisers hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de natuurvergunning in stand kan blijven.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de natuurvergunning heeft mogen verlenen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een natuurvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een vogelspottershuisje aan de [adres] in Noordwijk. Het college heeft deze natuurvergunning met het bestreden besluit van 28 juli 2023 verleend.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigden R. Olivier en E.A.G. Kortstam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 4] en [naam 5] .

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
3.1.
De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 13 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Regeling natuurbescherming van toepassing blijven.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Vergunninghouder wil een vogelspottershuisje plaatsen in de vorm van een zogenoemd ‘wikkelhouse’ op zijn perceel aan de [adres] in Noordwijk. Het vogelspottershuisje komt te staan in Natura 2000-gebied Coepelduynen. Hij heeft hiervoor bij het college een natuurvergunning aangevraagd. Bij deze aanvraag zijn – voor zover hier van belang – een natuurtoets, het Memo Stikstof en twee AERIUS-berekeningen overgelegd.
4.1.
Het college heeft de aangevraagde natuurvergunning verleend. Volgens het college heeft het realiseren en het gebruik van het vogelspotterhuisje geen significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied Coepelduynen. Voor dit gebied geldt een behouddoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit van habitattype H2180C duinbossen (binnenduinrand). Uit een AERIUS-berekening is gebleken dat zowel in de realisatie- als in de gebruiksfase van het vogelspottershuisje sprake is van een maximale stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr op het betrokken gebied. Verder leidt het vogelspottershuisje volgens het college niet tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied door oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Aan de natuurvergunning zijn diverse voorschriften verbonden. De door vergunninghouder ingediende aanvraag en twee door het college ambtshalve uitgevoerde AERIUS-berekeningen maken deel uit van de natuurvergunning.
Ambtshalve uitgevoerde AERIUS-berekening
5. Eisers wijzen erop dat het college in het bestreden besluit heeft verwezen naar twee ambtshalve uitgevoerde AERIUS-berekeningen van 25 april 2023. Deze berekeningen heeft het college laten uitvoeren in aanvulling op de AERIUS-berekeningen van 9 december 2022 die vergunninghouder bij zijn aanvraag heeft ingediend. Volgens eisers heeft het college de aanvraag hiermee op ontoelaatbare wijze aangevuld.
5.1.
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Uit artikel 2.8, eerste lid van de Wnb volgt dat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling maakt van de effecten van een project op een Natura 2000-gebied. In dit geval heeft vergunninghouder bij zijn aanvraag AERIUS-berekeningen overgelegd. Omdat het college heeft vastgesteld dat na ontvangst van de aanvraag een nieuwe versie van de AERIUS-calculator beschikbaar was gekomen, heeft het ambtshalve nieuwe berekeningen laten uitvoeren om te controleren of die tot andere resultaten zouden leiden dan de berekeningen die bij de aanvraag waren overgelegd. Dit bleek niet het geval. Anders dan eisers hebben betoogd, heeft het college met deze handelwijze de grondslag van de aanvraag niet verlaten. Het college heeft slechts de houdbaarheid gecontroleerd van de door vergunninghouder uitgevoerde berekeningen.
Het betoog slaagt niet.
Kunnen significantie gevolgen voor Natura 2000-gebied Coepelduynen worden uitgesloten?
6. Eisers betogen dat niet kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebied Coepelduynen. Zij voeren hiertoe in de eerste plaats aan dat er geen goede beoordeling is gemaakt van de toename van stikstofdepositie als gevolg van het vogelspottershuisje. De stikstofdepositie in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase wordt volgens eisers mogelijk onderschat.
Stikstofdepositie in de realisatiefase
7. Eisers betwisten de juistheid van de AERIUS-berekeningen en de onderliggende invoergegevens. In de AERIUS-berekening van 25 april 2023 wordt uitgegaan van vier vervoersbewegingen met vrachtauto’s, tien vervoersbewegingen met licht verkeer en het gebruik van één graafmachine voor acht uur. Dit is volgens eisers een te rooskleurig scenario. Zij missen in de berekening de stikstofdepositie van de hijskraan waarmee het vogelspottershuisje geplaatst wordt. Daarnaast achten eisers het aannemelijk dat de (afbouw)werkzaamheden met behulp van zwaar vrachtverkeer meer dan één dag in beslag zullen nemen. Verder gaan zij ervan uit dat ook de realisatie van een hekwerk bij het vogelspottershuisje verkeersbewegingen van zwaar of middelzwaar vrachtverkeer vereist. De verkeersbewegingen lijken volgens eisers bovendien niet op de juiste wijze gemodelleerd, nu onduidelijk is waarom ervan is uitgegaan dat dit verkeer richting het centrum van Noordwijk zal rijden. Tot slot is volgens eisers in de stikstofberekeningen ten onrechte gewerkt met een graafmachine klasse stage IV, terwijl in de natuurvergunning niet is geborgd dat dit type daadwerkelijk gebruikt zal worden.
7.1.
De invoergegevens voor de AERIUS-berekeningen zijn ontleend aan het Memo Stikstof dat bij de aanvraag is overgelegd en dat behoort bij de natuurtoets die ten behoeve van de vergunningaanvraag is opgesteld. In dit memo wordt aangenomen dat de materialen voor het vogelspottershuisje worden aangevoerd met twee vrachtauto’s (vier voertuigbewegingen). Verder is uitgegaan van twee medewerkers die gedurende vijf dagen met één busje op en neer rijden naar de locatie van het project (tien voertuigbewegingen). Al het verkeer wordt volgens het memo afgewikkeld richting de oude Zeeweg, omdat dit de meest logische route is. Het vrachtverkeer is hierbij verder ingetekend dan het lichte verkeer, omdat het langer duurt voordat dit verkeer in het heersende verkeersbeeld opgaat. Verder verduidelijkt het memo dat voor de realisatie van het vogelspottershuisje is uitgegaan van de inzet van één graafmachine. Hiermee is blijkens het memo zowel de graafmachine gemodelleerd die ingezet wordt voor het plaatsen van de benodigde betonnen dwarsliggers, als de hijskraan op de vrachtwagen waarmee de bouwmaterialen worden afgeladen.
7.2.
In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde uitgangspunten in het Memo Stikstof. Uit de natuurtoets en het Memo Stikstof volgt dat het vogelspottershuisje een beperkte omvang heeft (circa 30 m2), dat sprake is van een prefab huisje en dat de plaatsingswerkzaamheden niet meer omvatten dan het aanbrengen van betonnen dwarsliggers en het hierop plaatsen van het huisje. Gelet hierop heeft het college ervan uit mogen gaan dat de AERIUS-berekeningen ten aanzien van de realisatiefase gebaseerd zijn op realistische uitgangspunten. Eisers hebben weliswaar enkele algemene kanttekeningen geplaatst bij deze uitgangspunten en vragenderwijs twijfels geuit over de juistheid hiervan, maar zij hebben hun stellingen ter zake niet met concrete gegevens onderbouwd. Dat voor het aanvoeren en plaatsen van het vogelspottershuisje en het hekwerk meer en zwaardere voertuigen nodig zijn dan waarvan het college is uitgegaan, hebben zij daarom niet aannemelijk gemaakt.
Ook voor zover eisers hebben aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat het werkverkeer zal worden afgewikkeld richting het centrum van Noordwijk, geldt dat zij deze stelling baseren op niet nader onderbouwde aannames. Bovendien heeft het college toegelicht dat het werkverkeer feitelijk al bij de aansluiting van de Koepelweg op de Oude Zeeweg opgaat in het heersende verkeersbeeld. De doorrekening van de effecten van het werkverkeer in noordwestelijke richting nadat het de Oude Zeeweg is opgedraaid, betreft daarmee een worst case benadering. Eisers hebben deze toelichting van het college niet gemotiveerd betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen.
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat in de stikstofberekeningen ten onrechte is uitgegaan van het gebruik van een graafmachine klasse stage IV en dat het gebruik van dit type graafmachine onvoldoende is geborgd. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat het een reëel en aannemelijk uitgangspunt is dat mobiele werktuigen klasse stage IV worden ingezet. [2] Nu de aanvraag, het Memo Stikstof en de AERIUS-berekeningen deel uitmaken van de omgevingsvergunning, is vergunninghouder gehouden het project uit te voeren met inachtneming van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de stikstofberekeningen. De inzet van mobiele werktuigen uit klasse stage IV is daarmee voldoende geborgd.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Stikstofdepositie in de gebruiksfase
8. Eisers betogen dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase van het vogelspottershuisje is onderschat. Zij betwisten de aanname in het Memo Stikstof dat alleen toevallige passanten het huisje zullen bezoeken en dat de aanwezigheid hiervan naar verwachting niet tot een toename van verkeersbewegingen zal leiden. Het vogelspottershuisje kan volgens eisers (potentieel) uitgroeien tot een toeristische attractie die naast vogelspotters ook dagjesmensen, toeristen of hangjongeren kan aantrekken. Dat zal volgens eisers onvermijdelijk tot meer vervoersbewegingen leiden.
8.1.
Wat eisers hebben aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de stikstofeffecten in de gebruiksfase van het vogelspottershuisje zijn onderschat. Het college heeft met verwijzing naar het Memo Stikstof mogen aannemen dat het niet aannemelijk is dat het vogelspottershuisje een verkeersaantrekkende werking zal hebben en dat aangenomen mag worden dat uitsluitend bezoekers van Natura 2000-gebied Coepelduynen het vogelspottershuisje zullen bezoeken. Het college heeft onweersproken toegelicht dat de verkeersaantrekkende werking van Natura 2000-gebied Coepelduynen al is beoordeeld in het beheerplan bij dit natuurgebied. Eisers hebben hun stelling dat het vogelspottershuisje potentieel kan uitgroeien tot een toeristische attractie met de bijbehorende verkeersbewegingen, op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Het college heeft zich bij de vergunningverlening dan ook mogen baseren op de AERIUS-berekeningen waarin zekerheidshalve is uitgegaan van vier voertuigbewegingen per etmaal. Eisers hebben niet gemotiveerd betwist dat bij dat aantal verkeersbewegingen geen sprake is van een stikstofdepositie die leidt tot significante negatieve effecten op beschermde habitats in Natura 2000-gebied Coepelduynen.
Overige effecten
9. Eisers betogen dat onduidelijk is hoeveel oppervlakte aan beschermde duinbossen verloren gaat door het vogelspottershuisje en het daarbij behorende hekwerk. Volgens eisers is niet duidelijk welk ruimtebeslag het huisje precies heeft en is ten onrechte geen rekening gehouden met de werkruimte die benodigd is bij het plaatsen hiervan. Hoe dan ook zal sprake zijn van oppervlakteverlies voor habitattype H2180C. Dat is volgens eisers in strijd is met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied, waarin oppervlaktebehoud is voorgeschreven.
9.1.
In de natuurtoets die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, is uiteengezet dat plaatsing van het vogelspottershuisje leidt tot een oppervlakteverlies van 30 m2. Dit betekent een oppervlakteverlies van 0,1% voor het beschermde habitattype H2180C. Uit de natuurtoets volgt dat dit oppervlakteverlies verwaarloosbaar is. Daar komt bij dat de locatie waar het huisje is voorzien, reeds is verstoord door het opbrengen van gebiedsvreemde grond in het verleden. Op de projectlocatie is slechts gras aanwezig. Het college heeft zich bij deze conclusies uit de natuurtoets aangesloten en daaraan nog toegevoegd dat ook in de realisatiefase geen sprake is van oppervlakteverlies door tijdelijke werkzaamheden. Eisers hebben weliswaar twijfels geuit over de juistheid van de natuurtoets, maar deze twijfels niet met concrete gegevens onderbouwd. De natuurtoets is daarentegen gebaseerd op literatuuronderzoek en op bevindingen tijdens een veldbezoek. In de natuurtoets wordt op inzichtelijke wijze toegelicht hoe tot de conclusies met betrekking tot het oppervlakteverlies is gekomen en waarom dit oppervlakteverlies de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen voor habitattype H2180C niet in gevaar brengt. Het college heeft de conclusies uit de natuurtoets daarom mogen overnemen en mogen aannemen dat het oppervlakteverlies door het vogelspottershuisje niet aan vergunningverlening in de weg staat, omdat dit geen significante negatieve effecten heeft voor Natura 2000-gebied Coepelduynen.
Het betoog slaagt niet.
10. Eisers betogen dat plaatsing van het vogelspottershuisje zal leiden tot versnippering. Zij stellen dat het Natura 2000-gebied ter plaatse erg smal is en dat het vogelspottershuisje ertoe zal leiden dat het noordelijk deel van dit gebied wordt afgesloten van het zuidelijk deel van het gebied. De ecologische eenheid tussen deze twee gebiedsdelen wordt volgens eisers zodoende doorbroken.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onder verwijzing naar de natuurtoets op het standpunt mogen stellen dat de aanwezigheid van het vogelspottershuisje niet leidt tot een onaanvaardbare versnippering van het gebied. In de natuurtoets is toegelicht dat de duinrand ter plaatse ongeveer 20 meter breed is, terwijl het huisje een breedte heeft van slechts enkele meters. Er blijft volgens de natuurtoets daarom een voldoende brede strook beschikbaar waar het bos ononderbroken doorloopt en waar dieren zich zonder problemen kunnen verplaatsen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen uit de natuurtoets. De niet nader onderbouwde betwisting hiervan door eisers, is hiervoor onvoldoende.
11. Eisers vrezen dat het gebruik van het vogelspottershuisje zal leiden tot (een toename van) verontreiniging van het gebied. Door het huisje wordt het potentieel aantrekkelijker voor personen om in het gebied te verblijven en voor groepen om hier te blijven hangen, wat gepaard zal gaan met verontreiniging. De toezegging dat een prullenbak geplaatst zal worden achten eisers onvoldoende, nog daargelaten dat de daadwerkelijke plaatsing hiervan niet in de natuurvergunning is geborgd.
11.1.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eisers aldus, dat zij vrezen voor significante negatieve effecten als gevolg van verontreiniging in de gebruiksfase van het vogelspottershuisje. Voor zover zij betogen dat de natuurvergunning om die reden geweigerd had moeten worden, volgt de rechtbank hen niet in dit betoog. In de natuurtoets is op inzichtelijke wijze toegelicht waarom niet aannemelijk is dat het gebruik van het vogelspottershuisje zal leiden tot verontreiniging, laat staan een mate van verontreiniging met significante effecten voor het Natura 2000-gebied. Voor zover eisers hebben gesteld dat ook in de huidige situatie al sprake is van verontreiniging door bezoekers van het gebied, geldt dat dit een omstandigheid is die niet kan worden toegerekend aan de komst van het vogelspottershuisje en waartegen handhavend kan worden opgetreden.
Het betoog slaagt niet.
12. Eisers betogen dat de realisatie van het vogelspottershuisje kan leiden tot optische verstoring. Volgens eisers heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat deze optische verstoring niet leidt tot significante negatieve effecten.
12.1.
In de natuurtoets is toegelicht dat zowel de plaatsing als het gebruik van het vogelspottershuisje niet leidt tot een relevante toename van de optische verstoring in het gebied. De realisatiefase is van korte duur en zal plaatsvinden buiten het broedseizoen. In de gebruiksfase geldt dat het vogelspottershuisje zich bevindt op een beschutte locatie, waardoor de gebruikers ervan grotendeels aan het zicht worden onttrokken. Bovendien is er in het gebied al sprake van optische verstoring door de aanwezigheid van wandelaars en verkeer op de Koepelweg. Gelet op deze bevindingen uit de natuurtoets heeft het college mogen aannemen dat optische verstoring niet leidt tot significante negatieve effecten voor habitattype H2180C of de typische soorten in het gebied.
Het betoog slaagt niet.
13. Eisers betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van mechanische verstoring bij de plaatsing van het vogelspottershuisje. Zij vrezen dat beschermde plant- en diersoorten zullen worden vertrapt als het vogelspottershuisje geplaatst wordt. Het college had volgens eisers meer onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van typische soorten in het gebied.
13.1.
Het college heeft zich met verwijzing naar de natuurtoets op het standpunt mogen stellen dat mechanische verstoring niet zal leiden tot significante negatieve effecten. In de natuurtoets wordt toegelicht dat het huisje zal worden geplaatst vanaf een vrachtwagen op de Koepelweg, die hierbij hooguit in de berm bij de parkeerplaats zal staan. De grond ter plaatse is al verstoord doordat hier jarenlang (illegaal) is geparkeerd. De aanwezigheid van de vrachtwagen gedurende enkele uren heeft hierbij geen extra effect. Ook de plaatsing van de betonnen liggers onder het vogelspottershuisje leidt niet tot significante negatieve effecten, omdat ter plaatse geen sprake meer is van de oorspronkelijke bodem. De korte aanwezigheid van personeel bij de plaatsing van het huisje, heeft evenmin een significant negatief effect.
Wat eisers hebben aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het college deze bevindingen uit de natuurtoets niet heeft mogen overnemen.
Uit de natuurtoets volgt verder dat er op dit moment geen bijzondere of habitattypische soorten aanwezig zijn die vertrapt of verstoord zouden kunnen worden. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het college meer onderzoek naar de effecten op typische soorten had moeten doen, volgt de rechtbank hen niet. In de natuurtoets is over de typische soorten die behoren bij habitattype H2180C uiteengezet dat de wilde hyacint op de locatie van het vogelspottershuisje niet voorkomt en dat deze locatie bij gebrek aan bomen geen leefgebied vormt voor de grote bonte specht. Het plangebied valt volgens de natuurtoets wel binnen het leefgebied van de houtsnip, maar de plaatsing van het vogelspottershuisje en het daarmee gepaard gaande oppervlakteverlies van 0,1% heeft geen gevolgen voor het aantal houtsnippen dat in het gebied kan voorkomen. Met het college acht de rechtbank deze toelichting in de natuurtoets navolgbaar. Wat eisers hier tegenover gesteld hebben leidt, bij gebrek aan onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
14. Volgens eisers heeft het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de cumulatie van effecten op het gebied. Zij stellen dat ter plaatse reeds sprake is van verstoringen en dat het aannemelijk is dat de reeds bestaande negatieve effecten op het gebied zullen cumuleren met de effecten van het vogelspottershuisje. De totale effecten op het gebied zijn volgens eisers onvoldoende in beeld gebracht.
14.1.
Het is vaste rechtspraak dat bij het beoordelen van de mogelijke cumulatieve effecten geen rekening hoeft te worden gehouden met andere projecten waarvoor een vergunning is vereist, maar nog niet is verleend. Voor andere projecten waarvoor een vergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd, dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen vergunning benodigd is, geldt dat deze in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken. Andere projecten waarvoor een vergunning is verleend, maar die nog niet of slechts ten dele zijn uitgevoerd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, en die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dienen wel in de beoordeling van de mogelijke cumulatieve effecten te worden betrokken. [3]
14.1.1
Gesteld noch gebleken is dat in het betrokken gebied sprake is van natuurvergunde projecten die nog niet (geheel) zijn gerealiseerd. Niet in geschil is dat de verstoringen waar eisers op doelen het gevolg zijn van activiteiten – met name de aanwezigheid van mensen in het gebied – waarvoor geen natuurvergunning is verleend. Gelet op genoemde rechtspraak heeft het college deze effecten niet hoeven meenemen bij de beoordeling van de mogelijke cumulatie van effecten bij het vergunnen van het vogelspottershuisje.
Het betoog slaagt niet.
15. De rechtbank volgt eisers tot slot niet in hun betoog dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke aantasting van de natuurlijke kenmerken van andere habitattypen dan H2180C. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de locatie en de omvang van het vogelspottershuisje voldoende duidelijk blijken uit de aanvraag en de hierbij behorende natuurtoets. Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het dichtstbijzijnde andere beschermde habitattype zich op een afstand van minimaal 600 meter van de locatie van het vogelspottershuisje bevindt. Dit standpunt van het college vindt steun in de natuurtoets, waarin een kaart uit het beheerplan van het Natura 2000-gebied is opgenomen waarop het plangebied is omcirkeld. Uit die kaart volgt dat het plangebied zich bevindt in het uiterste noorden van het Natura 2000-gebied, aan het eind van een lange, dunne strook die geheel bestaat uit habitattype H2180C. Hoewel uit deze kaart de precieze afstand tussen de beoogde locatie voor het vogelspottershuisje en de overige beschermde habitattypen in het gebied niet precies kan worden afgeleid, maakt deze afbeelding wel duidelijk dat het om een aanzienlijke afstand gaat. Gelet op deze forse afstand en de aard en omvang van de vergunde activiteit, heeft het college mogen aannemen dat significante effecten op andere beschermde habitattypen zijn uitgesloten.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de natuurvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2334.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3427.