ECLI:NL:RBDHA:2025:18343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
09-209402-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Vrijspraak van uitlokking en bewezenverklaring van opzettelijke ontploffing met gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025, stond een 16-jarige verdachte terecht voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een avondwinkel in Den Haag. De verdachte werd vrijgesproken van de uitlokking van deze ontploffing, omdat de rechtbank niet overtuigd was dat hij de uitvoerders had aangezet tot het plegen van het strafbare feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de ontploffing op 8 januari 2024, waarbij aanzienlijke schade aan de avondwinkel en omliggende panden was ontstaan. De verdachte had een explosief vervaardigd en dit tot ontploffing gebracht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 80 uur. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de ontploffing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-209402-24
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 22 september 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsman van de verdachte is mr. J.S. Jordan. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 22 september 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:primair(het medeplegen van) opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, gepleegd op 8 januari 2024 te 's-Gravenhage,
subsidiairde medeplichtigheid daaraan;
Feit 2:uitlokking van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, gepleegd op 3 februari 2024 te 's-Gravenhage.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak – Feit 2
Voor een bewezenverklaring van uitlokking is vereist dat de verdachte een ander heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit door middel van één of meer uitlokkingsmiddelen. Het strafbare feit moet ook daadwerkelijk zijn gevolgd en de uitgelokte moet daarvoor ook strafbaar zijn. Daarnaast is vereist dat de verdachte opzet had op zowel het uitlokken als het strafbare feit. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van strafbare uitlokking geen sprake kan zijn wanneer de ander al het plan had opgevat het feit te plegen, vóórdat hij daartoe werd uitgelokt.
Op basis van het procesdossier is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat het de verdachte is geweest die de uitvoerders van de ontploffing op 3 februari 2024 op het idee heeft gebracht dit feit te plegen. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van de verdachte, zoals een gesprek via Snapchat met als gespreksnaam een bom-emoji en een tapgesprek tussen een medeverdachte en een ander (p. 176) over (Sinter)klaas, kan hieruit niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat laatstgenoemd tapgesprek gaat over de vermeende opdrachtgever voor deze ontploffing, laat staan dat de verdachte deze ontploffing heeft uitgelokt.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
3.4
Bewijsoverwegingen – Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 8 januari 2024 heeft bij de avondwinkel ‘ [avondwinkel] ’ aan de [straatnaam] in Den Haag een ontploffing plaatsgevonden. Door deze ontploffing is schade ontstaan aan het pand en de inventaris van voornoemde avondwinkel en de winkel ‘ [winkel] ’. Bovendien is er gevaar ontstaan voor omliggende (winkel)panden en woningen. Naar aanleiding van dit incident zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het veroorzaken van deze explosie.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte bij deze ontploffing betrokken is geweest, hetzij als pleger, hetzij als medepleger of – subsidiair – als medeplichtige.
De rol van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij deze ontploffing aanwezig is geweest. De medeverdachte heeft verklaard dat hij die nacht een vriend voor een geldbedrag naar een avondwinkel moest brengen, waarna die vriend een explosief tot ontploffing heeft gebracht. Op verzoek van de verdachte heeft de medeverdachte de ontploffing met de telefoon van de verdachte gefilmd. De rechtbank acht de verklaring van de medeverdachte over de betrokkenheid van de verdachte bij de ontploffing op kernonderdelen betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. De medeverdachte heeft vanaf het begin, in tegenstelling tot de verdachte, openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de ontploffing. Zijn verklaring over de feitelijke uitvoering van de ontploffing wordt bovendien ondersteund door objectieve gegevens, zoals de camerabeelden van de avondwinkel. Hierop is te zien dat twee personen op een scooter aan komen rijden, waarna één van hen iets aansteekt en dit voorwerp voor het pand op de grond gooit, waarna er een ontploffing volgt. Vervolgens rennen beide personen weg en vluchten zij op de scooter.
Op de telefoon van de verdachte zijn drie video’s van 8 januari 2024 aangetroffen, waaronder een opname van een zwart pakket met daaraan vastgeplakte doorzichtige flessen met vloeistof, gemaakt in de slaapkamer van de verdachte. Ook is een video van de ontploffing zelf op zijn telefoon aangetroffen. De rechtbank acht het daarom, mede gelet op de datum van de video, aannemelijk dat het pakket dat op één van de video’s te zien is, het explosief is dat door de verdachte is gebruikt bij de ontploffing.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 8 januari 2024 de ontploffing bij de avondwinkel [avondwinkel] teweeg heeft gebracht.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer vast is komen te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het feit. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal daarbij van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend moment.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat twee personen betrokken waren: de verdachte, die de ontploffing veroorzaakte, en de medeverdachte, die dit filmde. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat die medeverdachte of een ander als medepleger kan worden aangemerkt. Dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, acht de rechtbank daarom niet bewezen. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Alternatief scenario
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting van 22 september 2025 verklaard dat hij weliswaar aanwezig was bij de ontploffing, maar deze slechts heeft gefilmd en dat hij enkel uit nieuwgierigheid is meegegaan. De rechtbank acht dit scenario, gelet op de hierboven besproken bewijsmiddelen en het moment waarop deze verklaring voor het eerst is afgelegd, namelijk toen er een compleet dossier lag met alle bevindingen betreffende onder meer (locatie)gegevens en de inhoud van de telefoons van verdachten, niet aannemelijk en zal aan deze verklaring voorbijgaan.
Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het explosief pas ter plaatse heeft gezien, toen de medeverdachte het uit de buddyseat van de scooter haalde en dat hij niet wist dat het explosief in de buddyseat zat. Dit strookt echter niet met de aangetroffen video’s van 8 januari 2024 op zijn telefoon, waaronder video 2 waarop een pakket met twee flessen is te zien waarvan de verdachte heeft bevestigd dat deze video op zijn kamer is opgenomen én vervolgens de video van de explosie op 8 januari 2024.
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat het explosief, dat te zien is op de op zijn kamer opgenomen video, niet het explosief is dat op 8 januari 2024 is gebruikt, overweegt de rechtbank ten slotte dat deze verklaring geen enkele ondersteuning vindt in het dossier of anderszins.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 8 januari 2024 te 's-Gravenhage, bij een winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk te bevestigen aan twee flessen met ontvlambare vloeistof en vervolgens
voornoemdexplosief af te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van avondwinkel [avondwinkel] en de inventaris van die avondwinkel en het winkelpand van de winkel ' [winkel] ' en de inventaris van die winkel en de omliggende (winkel)panden en omliggende woningen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) - wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om aan de verdachte een volledig voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de strafmodaliteit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de aard en ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
In de nacht van 8 januari 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een avondwinkel in Den Haag. De ontploffing heeft geleid tot aanzienlijke schade aan het pand en de inventaris van de avondwinkel en aan een nabijgelegen winkelpand. Daarnaast is gevaar ontstaan voor de omliggende (winkel)panden en woningen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in de afgelopen periode in Den Haag en andere grote steden in Nederland meerdere soortgelijke explosies hebben plaatsgevonden. Deze incidenten leiden tot grote maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de directe slachtoffers, maar ook in de samenleving als geheel. Dat blijkt ook uit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . Ter terechtzitting heeft hij een invoelbare slachtofferverklaring voorgedragen, waaruit blijkt dat de ontploffing zijn leven en dat van zijn naasten ingrijpend heeft veranderd. Zo is hij zijn avondwinkel kwijtgeraakt, met alle financiële gevolgen van dien. Daarnaast heeft hij gedurende langere tijd in angst en onzekerheid verkeerd.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan deze ernstige gevolgen voor het slachtoffer en aan de bredere maatschappelijke onrust.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte op 24 maart 2025 is veroordeeld door de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank, waarbij onder meer een jeugddetentie van 267 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd. Deze eerdere veroordeling na het begaan van het bewezenverklaarde feit betekent dat de rechtbank in de strafoplegging rekening zal houden met artikel 63 Sr.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 september 2025, alsmede van de mondelinge toelichting daarop door de deskundige ter terechtzitting. Hieruit blijkt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende. Indien de verdachte wordt veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten, acht de Raad dit zorgelijk, aangezien de feiten dan binnen de proeftijd en terwijl er een toezicht van de jeugdreclassering liep, zijn gepleegd. In maart 2025 is de verdachte door de rechtbank onder andere veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De jeugdreclassering en de coach constateren dat de verdachte sindsdien – maar ook daarvoor – positieve stappen heeft gezet en dat het goed met hem gaat. De verdachte volgt onderwijs, toont hiervoor motivatie, loopt een stage en houdt zich aan de afspraken met de jeugdreclasseerder en zijn coach. Hij woont momenteel bij een begeleid wonen-instelling, maar er wordt gezocht naar een meer zelfstandige woonplek. Hij is in behandeling bij de Waag; deze behandeling bevindt zich nog in een opstartende fase. De verdachte verschijnt op de afspraken, hoewel hij zelf de noodzaak van de behandeling niet ziet. De eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een stevige stok achter de deur, waardoor hij extern gemotiveerd wordt om niet opnieuw met politie en justitie in aanraking te komen. De verdachte ziet in dat het niet naleven van de voorwaarden van de PIJ-maatregel grote consequenties voor hem kan hebben. Hoewel de ten laste gelegde feiten zich in het algemeen niet lenen voor het opleggen van een werkstraf, adviseert de Raad in dit geval aan de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Volgens de Raad zou een voorwaardelijke jeugddetentie of werkstraf geen toegevoegde waarde hebben.
De deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdachte geen nieuwe politiecontacten heeft gehad. Hij gaat naar school en heeft een periode gewerkt, waardoor zijn behandeling bij de Waag op de achtergrond is geraakt. De verdachte is erop gewezen wat een voorwaardelijke PIJ-maatregel inhoudt en welke gevolgen overtreding van de voorwaarden kan hebben.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin wordt in beginsel uitgegaan van onvoorwaardelijke jeugddetentie.
In strafverzwarende zin wordt rekening gehouden met de grote rol van de verdachte bij het bewezen verklaarde feit en de diepe impact die dit feit op het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank legt echter een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen passend en geboden, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 80 uren opleggen, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.
7. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij] , ter terechtzitting bijgestaan door [naam] , werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van €27.687,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op €25.687,75 aan materiële schade en €2.000,- aan immateriële schade. Ook is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht de vordering tot vergoeding van materiële schade aanzienlijk te matigen, omdat de causaliteit tussen de gestelde schade en het ten laste gelegde feit moeilijk te beoordelen is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van €1.250,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van €1.250,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Geen hoofdelijkheid
Gelet op het grotere aandeel van de verdachte in het bewezen verklaarde feit ten opzichte van zijn mededader, acht de rechtbank het niet passend om de verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de volledige schade. De rechtbank zal de vordering daarom niet hoofdelijk toewijzen, maar het schadebedrag naar rato van ieders aandeel in het feit verdelen. Dit betekent dat de verdachte, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.250,00 ter vergoeding van immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag €1.250,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (VEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van €1.250,00 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , een bedrag van €1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €1.250,00,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. Koole, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2025.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, bij/tegen een
winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres] ,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een stuk
(knal)vuurwerk te bevestigen aan twee, althans een of meer fles(sen) met
ontvlambare vloeistof en/of (vervolgens) dit explosief (strak) tegen de gevel/deur
van voornoemd winkelpand te plakken/plaatsen en/of (vervolgens) voornoemde
cobra, althans explosief, af te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van avondwinkel
[avondwinkel] en/of de inventaris van die avondwinkel en/of het
winkelpand van de winkel ' [winkel] ' en/of de inventaris van die winkel
en/of de omliggende (winkel)panden en/of omliggende woningen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
een ander of anderen, op of omstreeks 8 januari 2024 te
's-Gravenhage, bij / tegen een winkelpand (Minimarkt Haags
Hofkwartier) aan de [adres] , opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een
stuk (knal)vuurwerk te bevestigen aan twee, althans een of meer
fles(sen) met
ontvlambare vloeistof en/of (vervolgens) dit explosief (strak) tegen de
gevel/deur van voornoemd winkelpand te plakken/plaatsen en/of
(vervolgens) voornoemde cobra, althans explosief, af te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van
avondwinkel [avondwinkel] en/of de inventaris van
die avondwinkel en/of het winkelpand van de winkel [winkel]
’ en/of de inventaris van die winkel en/of de omliggende
(winkel)panden en/of omliggende woningen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij,
verdachte, op of omstreeks 8 januari 2024, althans op een tijdstip in
december 2023 en/of januari 2024 te Den Haag, althans in
Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of
inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij
- een cobra en/of een (deel van) explosief voorhanden gehad en/of
- samen met die ander(en)/ voornoemde (mede)verdachte en/of een
ander met een voertuig (scooter) naar het (winkel) pand gereden
en/of gelopen terwijl die ander(en)/ (mede) verdachte en/of een
ander voornoemde explosieve constructie (met hem) voorhanden had
en/of
- het explosief tegen de deur / het pand heeft geplaatst en/of
aanwijzingen heeft gegeven tot plaatsing daarvan en/of
(vlakbij op de uitkijk) de medeverdachte /ander heeft gesteund in zijn
daad en/of (erbij) heeft gestaan en/of
- de ontploffing gefilmd en/of samen (terug)naar de scooter gelopen/
gerend;
2
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , op of omstreeks 3 februari 2024 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland
ter uitvoering van het door hem en/of hun voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ontploffing
te weeg te brengen
bij/tegen een winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres]
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten het pand van avondwinkel [avondwinkel] en/of de
inventaris van die avondwinkel en/of de omliggende (winkel)panden en/of
omliggende woningen te duchten was,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3]
een Faciapakket (een pakket gevuld met kruidlading van vuurwerk), althans een
(zelfgemaakt) explosief en/of
wasbenzine, althans een brandversnellende vloeistof, en/of een aansteker
voorhanden gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welk feit hij, verdachte, op/in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met
3 februari 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland
opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag en/of het
verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door
- aan die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] de opdracht te geven tot het teweegbrengen
van een ontploffing en/of
- aan die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] inlichtingen en/of instructies te verschaffen
over (de locatie van) de teweeg te brengen ontploffing en/of
- die [medeverdachte 2] een geldbedrag (250 euro) in het vooruitzicht te stellen.